ECLI:NL:RBMAA:2010:BO2530

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
8 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700074-09
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugsrunnen en deelname aan een criminele organisatie in Maastricht

Op 8 oktober 2010 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [naam verdachte], die werd beschuldigd van het meermalen uitvoeren van heroïne en cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, in de periode van 1 juni 2008 tot en met 3 februari 2009 betrokken was bij de drugshandel in Maastricht, waarbij voornamelijk Franse klanten werden bediend. De verdachte erkende dat hij drugs verkocht en dat hij betrokken was bij de organisatie die deze activiteiten uitvoerde. De rechtbank concludeerde dat de tenlastelegging voor feit 4 nietig werd verklaard vanwege onvoldoende concretisering. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het meermalen uitvoeren van harddrugs en deelname aan een criminele organisatie, en dat hij strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet had gepleegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 693 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en stelde voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de drugshandel op de samenleving, vooral in de regio Zuid-Limburg.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700074-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 19 mei 2009, 14 augustus 2009,
10 november 2009, 22 januari 2010, 2 april 2010, 30 juni 2010 en 21, 22 en 24 september 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De strafzaak tegen verdachte, hierna te noemen: [naam verdachte], is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 6], [naam medeverdachte 3], [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 7].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [naam verdachte]:
Feit 1: samen met anderen verschillende keren harddrugs buiten Nederland heeft gebracht dan wel harddrugs heeft verkocht,
Feit 2: deelgenomen heeft aan een organisatie gericht op het plegen van drugsgerelateerde delicten,
Feit 3: samen met anderen strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft gepleegd,
Feit 4: samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, dan wel samen met anderen verschillende keren geldbedragen heeft witgewassen, terwijl hij wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf dan wel dat hij dat redelijkerwijs moest vermoeden.
3 Voorvragen
3.1 De geldigheid van de dagvaarding
Feit 4
Op grond van artikel 261, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Een functie van de tenlastelegging is de verdachte op zodanig duidelijk wijze te informeren waarvoor hij terecht moet staan, dat hij zich daartegen adequaat kan verdedigen. Een andere functie van de tenlastelegging is de rechter in staat te stellen om op grond van de tenlastelegging het verwijt dat het openbaar ministerie met de tenlastelegging aan de verdachte maakt te onderzoeken en hierover een beslissing te nemen, te weten of het verwijt al dan niet bewezen kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging onder 4 niet aangeeft op welke concrete gedragingen zij zich richt. De tenlastelegging omvat niet meer dan een gedeeltelijke herhaling van de delictsomschrijvingen van de artikelen 420bis, eerste lid, respectievelijk 420quater, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, met dien verstande dat in de primaire variant ook de ‘gewoonte’ in de tenlastelegging is opgenomen. De concretisering beperkt zich tot vermelding van het voorwerp dat witgewassen zou zijn (geld), de vermelding van de tenlastegelegde periode (een periode van circa 9 maanden) en de vermelding van de plaats (de gemeente/het arrondissement Maastricht, dan wel elders in Nederland). In alle varianten van de tenlastelegging van dit feit is tevens aangegeven dat meermalen is witgewassen door [naam verdachte] al dan niet tezamen met anderen.
De tenlastelegging van feit 4 verschaft geen nadere informatie. Volgens het dossier en de tenlastelegging van de overige feiten die aan [naam verdachte] verweten worden zou hij veelvuldig betrokken zijn geweest bij de handel in verdovende middelen. Onduidelijk is derhalve of het verwijt van (gewoonte-/schuld-)witwassen ziet op al het geld dat [naam verdachte] (en/of zijn medeverdachten) al dan niet rechtstreeks met behulp van de drugshandel hebben verkregen dan wel dat meer specifieke geldbedragen bedoeld zijn. Evenmin bevat de tenlastelegging andere aanvullende informatie, waaruit zou kunnen worden teruggeredeneerd welke geldbedragen bedoeld worden. Te denken valt aan vermeldingen als waar het geld voorhanden was, waar of bij welke gelegenheid het is overgedragen of waaraan het is uitgegeven.
De tenlastelegging van feit 4 primair, subsidiair en meer subsidiair stelt de rechtbank vanwege een onvoldoende geconcretiseerde feitsomschrijving niet in staat een inhoudelijke beslissing te nemen.
Dientengevolge zal de rechtbank de dagvaarding ten aanzien van het tenlastegelegde onder 4 primair, subsidiair en meer subsidiair nietig verklaren, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Feiten 1 en 3
De officier van justitie is van mening dat beide feiten bewezen kunnen worden verklaard gelet op de verklaringen van [L.], [naam medeverdachte 5], [naam medeverdachte 3], [K.] en [W.].
Feit 2
De officier van justitie is van mening dat in de onderhavige zaak voldaan is aan de kenmerken van een criminele organisatie en dat [naam verdachte] daar aan heeft deelgenomen. De officier van justitie komt dan ook tot de conclusie dat dit feit bewezen kan worden verklaard.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd met betrekking tot de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, met dien verstande dat de pleegperiode moet worden aangepast. [naam verdachte] kwam immers pas in juni 2008 in contact met de medeverdachten en heeft vanaf dat moment pas deelgenomen aan de criminele activiteiten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bijnamen
Voordat de rechtbank de afzonderlijke feiten bespreekt, merkt zij op dat in veel verklaringen [naam verdachte] en de medeverdachten met een bijnaam worden aangeduid. Voor de begrijpelijkheid van de bespreking van de feiten en de bewijsvoering geeft de rechtbank hier aan welke bijnamen zij onder andere in het dossier heeft aangetroffen en als vaststaand aanmerkt.
[naam medeverdachte 2] had als bijnaam: [naam medeverdachte 2],
[naam medeverdachte 1] had als bijnaam: [naam medeverdachte 1].
[naam medeverdachte 6] had als bijnaam ‘[naam medeverdachte 6]’ of ‘[naam medeverdachte 6]’.
[naam verdachte] had als bijnaam ‘[naam medeverdachte 4]ke’ en Khalid [naam medeverdachte 5] had als bijnaam ‘ [naam medeverdachte 5]’, al dan niet met de toevoeging ‘de materiaalman’.
Tenslotte vermeldt de rechtbank nog dat met de bijnaam ‘[R.F.]’ of ‘[R.F.]’ kennelijk [R.F.] is bedoeld , die geen verdachte in de zaak [R.] is.
Feit 1
Onder feit 1 is aan [naam verdachte] ten laste gelegd dat hij zich, samen met anderen, in de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 heeft schuldig gemaakt aan het meermalen buiten Nederland brengen van verschillende soorten harddrugs door, zo begrijpt de rechtbank, in Maastricht heroïne en cocaïne te verkopen aan (met name) Franse kopers, die deze middelen meenamen naar het buitenland.
De rechtbank overweegt als volgt.
[naam verdachte] heeft ter terechtzitting erkend dat hij vanaf juni 2008 samen met anderen meermalen drugs heeft verkocht aan met name Fransen. Hij heeft onder meer verklaard dat de klanten meestal met [naam medeverdachte 2] belden, dat ‘[naam medeverdachte 6]’ ze met de taxi ging halen, dat de klanten naar een huis werden gebracht waar gehandeld werd en dat hij hier ook bij was betrokken. De meeste klanten kwamen volgens [naam verdachte] voor heroïne en cocaïne.
Op 7 januari 2009 zijn de Fransen [J.] en [V.] aangehouden. Bij hen werd heroïne aangetroffen. [V.] heeft verklaard dat hij samen met [J.] naar Maastricht gekomen was om heroïne te kopen. De heroïne had hij in een appartement gekocht, dat op enkele minuten afstand lag van de plaats waar hij geparkeerd had. Zij werden deze keer, evenals een keer eerder, opgehaald en teruggebracht door een taxi. [J.] had tevoren naar de dealer gebeld en met hem een afspraak gemaakt. [J.] heeft bij een meervoudige fotoconfrontatie [naam medeverdachte 6] herkend als de persoon die bij deze verkoop aanwezig was. Ook heeft zij verklaard dat zij eerder op dit adres is geweest, in december 2008 voor de kerst. Het telefoonnummer van de dealer is: [....].
De verbalisanten hebben naar aanleiding van de verhoren van [V.] en [J.] een onderzoek ingesteld naar de locatie van het dealpand en de bewoners van dat pand. Het bleek het adres [adres]te Maastricht te zijn. Hier woonden [K.] en [W.].
[K.] en [W.] hebben tegenover de politie verklaard dat zij sinds circa vier maanden drugskopers in hun huis, [adres]te Maastricht, ontvingen. Deze kopers werden steeds begeleid door [naam medeverdachte 4](ke) en/of [naam medeverdachte 6], die in de woning drugs verkochten aan die kopers. Bij de rechter-commissaris heeft [W.] nog verklaard dat [naam medeverdachte 6] en Jefke samen de klanten afhandelden en dat er soms wel vier dagen per week klanten waren.
[naam verdachte] heeft ter terechtzitting erkend dat hij regelmatig bij [W.] en [K.] verdovende middelen kwam brengen, dat dit sinds enkele maanden voor zijn aanhouding, op 3 februari 2009, het geval was en dat hij daarvóór, vanaf juni 2008, allerlei andere werkzaamheden voor de “organisatie van [naam medeverdachte 2]” verrichte.
[naam medeverdachte 6] heeft bij de politie eveneens erkend dat hij regelmatig bij [K.] en [W.] kwam om aan Fransen drugs te verkopen. Voorts heeft hij verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode betrokken was bij de drugshandel van “de bende van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2]”. Volgens [naam medeverdachte 6] belden de klanten bijna altijd met [naam medeverdachte 1] of [naam medeverdachte 2], waarna [naam medeverdachte 1] of [naam medeverdachte 2] hem belde en hij de klanten ophaalde, waarna [naam verdachte] (de rechtbank begrijpt: [naam verdachte]) de drugs bracht. De klanten waren bijna altijd Franse personen en kochten voornamelijk heroïne en ook wel cocaïne.
Ten aanzien van de wetenschap van de uitvoer overweegt de rechtbank nog dat deze reeds valt af te leiden uit het feit dat de kopers Fransen waren, die met voertuigen met een Frans kenteken naar Maastricht kwamen om drugs te kopen, terwijl er zodanige hoeveelheden werden gekocht, dat deze niet voor onmiddellijk gebruik konden zijn bedoeld.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [naam verdachte] zich, samen met anderen, in Maastricht heeft schuldig gemaakt aan het meermalen uitvoeren van heroïne en cocaïne in de periode van 1 juni 2008 tot en met 3 februari 2009.
Feit 2
Aan [naam verdachte] wordt als tweede feit verweten dat hij in de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had – kort gezegd – het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet.
Deelneming aan georganiseerde illegale drugshandel, inclusief de invoer en uitvoer van verboden verdovende middelen, is strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. Dat artikel is een zogenaamde specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de bij dat artikel behorende jurisprudentie ook van toepassing is op artikel 11a van de Opiumwet.
Behalve het hebben van een ‘criminele doelstelling’(de hierboven genoemde illegale drugshandel), waarop het oogmerk van de organisatie gericht moet zijn, zijn de vereiste kenmerken van een dergelijke organisatie volgens vaste jurisprudentie dat een bepaald gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiestructuur bestaat. Kenmerken hiervan kunnen bijvoorbeeld zijn dat er gemeenschappelijke regels bestaan, een bepaalde mate van hiërarchie, sturing van de leden van de organisatie en een bepaalde werkwijze. Voor het bewijs van deelneming aan een dergelijke organisatie is niet vereist dat de betrokkene heeft samengewerkt met alle andere deelnemers, noch dat hij alle deelnemers kende. Ook behoeft het samenwerkingsverband niet steeds uit dezelfde personen te bestaan.
Verder is voor het bewijs van deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven niet vereist dat betrokkene zelf deelneemt aan de misdrijven die de organisatie pleegt, noch dat hij opzet heeft of weet heeft van de concrete misdrijven die de organisatie pleegt. De betrokkene moet wel in het algemeen weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rechtbank acht bewezen dat [naam verdachte] in de periode van 1 juni 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waaraan naast [naam verdachte] in elk geval hebben deelgenomen [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 5], met dien verstande dat bij [naam medeverdachte 1] deze periode is beperkt tot 15 december 2008.
De rechtbank zal in het hiernavolgende bespreken op grond van welke bewijsmiddelen zij tot deze beslissing is gekomen.
Vooropgesteld zij dat de rechtbank bewezen acht dat [naam verdachte] samen met anderen opzettelijk harddrugs heeft uitgevoerd (feit 1) en dat [naam verdachte] samen met anderen strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft gepleegd (feit 3). Beide feiten zijn gepleegd in de tenlastegelegde periode van feit 2.
Daarnaast wijzen in deze zaak in het bijzonder de volgende kenmerken op het bestaan van een criminele organisatie: de taakverdeling, de werkwijze, het gebruik van vaste telefoonnummers, de vaste klantenkring en de ‘nazorg’.
De handelingen van de organisatie omvatten het inkopen van puur materiaal, het versnijden en persen van het versneden materiaal en het verkopen van de verdovende middelen aan personen die deze middelen meenamen naar het buitenland. De verdovende middelen waren met name heroïne en cocaïne.
Uit de hierna te bespreken bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er volgens een tamelijk vaste werkwijze werd gehandeld, die als volgt kan worden omschreven. Een klant belde op en maakte een afspraak voor de koop van verdovende middelen. Op de afgesproken plaats werd de auto van de klant achtergelaten en werd de klant door een runner met een taxi opgevangen die de klant naar een woning bracht. In het algemeen waren de gevraagde hoeveelheden harddrugs niet in de woning aanwezig en moest de klant wachten totdat ze gehaald waren. Als de verdovende middelen in de woning (gebracht waren en daarmee) aanwezig waren kreeg de klant wat hij besteld had en betaalde hij daarvoor. De klant verliet daarna de woning en werd met een taxi teruggebracht naar zijn auto.
Deze werkwijze valt onder andere af te leiden uit de wijze waarop de verkoop van verdovende middelen aan [L.] en [M.] op 2 mei 2008 en aan [J.] en [V.] op 7 januari 2009 in Maastricht heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst voor beide laatstgenoemde kopers naar hetgeen hierover in de bewijsvoering van feit 1 is opgenomen.
[L.] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] altijd kopers begeleidt tot de woning. Na de bestelling gaat hij de verdovende middelen halen en geeft hij deze aan een andere persoon die ook in de woning is. Volgens [L.] verkoopt [naam medeverdachte 1] nooit zelf en neemt hij ook nooit geld aan. Dat doet altijd iemand anders.
[M.] heeft verklaard dat hij bij een kooptransactie met verschillende personen te maken had, ook al belde hij iedere keer hetzelfde nummer. Hij bestelde bij [naam medeverdachte 1]; [naam medeverdachte 1] was altijd degene die de telefoon opnam. Hij onderhandelde ook telkens met [naam medeverdachte 1], die daarna vertrok.
Deze werkwijze komt ook tot uiting in de verklaringen van [K.] en [W.], die sinds circa vier maanden drugskopers in hun huis, [adres]te Maastricht, ontvingen. Volgens [K.] was de afspraak dat [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 4] van de slaapkamer aan de voorzijde gebruik zouden maken om verdovende middelen te verkopen. Daarvoor zouden zij, [K.] en [W.], tussen de 20 en 40 euro krijgen; af en toe werd met cocaïne betaald. [naam verdachte] heeft verklaard dat [K.] en [W.] soms geld, maar meestal cocaïne voor eigen gebruik als vergoeding kregen.
In de woning werden de drugs verkocht door [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 4]. Volgens [W.] is [naam medeverdachte 6] circa 20 à 25 keer met klanten in hun woning geweest en [naam medeverdachte 4] volgens hem circa 6 keer; [K.] verklaarde dat er tussen de 20 en 30 keer klanten zijn geweest.
[naam verdachte] heeft verklaard dat hij bij [K.] en [W.] kwam om de verdovende middelen brengen. Hij kreeg daartoe opdracht van [naam medeverdachte 6]. Hij haalde de spullen bij [naam medeverdachte 5]e. Vaak reed hij daar naar toe met de scooter.
[naam verdachte] heeft meerdere malen over de werkwijze gesproken. Op 3 februari 2009 verklaarde hij daarover het volgende. Een klant belt met [R.F.], die belt met een taxi. [naam medeverdachte 6] gaat met de taxi de klanten halen. De klanten worden naar een huis gebracht, waar gehandeld wordt. De meeste klanten komen voor heroïne en cocaïne. Nadat de bestelling bekend is, worden de drugs gehaald. Dan wordt er weer een taxi gebeld en worden de klanten zonder [naam medeverdachte 6] weggestuurd.
De verklaringen van [K.], [W.] en [naam verdachte] worden ondersteund door de verklaring van [naam medeverdachte 3], dat [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 4]ke zich bezig hielden met het halen van klanten.
Op 10 februari 2009 heeft [naam verdachte] uitgebreider over de werkwijze verteld. Volgens hem waren er bepaalde klantentelefoons, die volstonden met Franse telefoonnummers. Een van deze telefoons had als deel van het telefoonnummer de cijfers 06-1010. Op deze telefoons belden (met uitzondering van [S.]) alleen klanten. Als deze belden dan namen meestal [naam medeverdachte 2] of [naam medeverdachte 6] de telefoon op. [naam medeverdachte 2] noemde zich dan [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 6] [naam medeverdachte 6] of [B.] [naam medeverdachte 6]. Met deze namen stonden ze bekend bij klanten. Er werd bijna altijd Frans gesproken, een enkele keer Arabisch. De klanten vertelden wanneer ze zouden vertrekken of dat ze er al bijna waren. [naam medeverdachte 2] vroeg altijd om ongeveer 20 minuten voordat ze er waren nog even te bellen, omdat het circa 10 minuten zou duren voordat er een taxi was. Bijna altijd werd er afgesproken bij Novotel, Koffieshop Fantasia, Koffieshop Black Widow, de telefooncel achter het Chinese poolcentrum op de Tongerseweg of bij de kerk in Mariaberg. Heel af en toe werden er afspraken bij het station, de Mississippi en bij de MacDonalds bij de Geusselt gemaakt. Het waren altijd dezelfde klanten die kwamen. In de telefoon stonden alle namen van de klanten. Het gemiddelde dat per klant werd verkocht was 70 gram heroïne en 3 gram cocaïne. Sommige klanten kwamen voor tussen de 100 en 150 gram heroïne. Een klant uit Marseille kwam meestal voor 4 à 5 kilo heroïne. Van deze klant is ook de Ford Mondeo. Deze heeft [naam medeverdachte 2] van hem gekocht. Hij heeft hem betaald met geld en drugs.
Deze werkwijze is ook te herkennen in de verklaring van [L.]. Deze heeft al op 5 juni 2008 verklaard dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] beiden mobiele telefoons hadden en dat de klanten naar hen belden. Hij werd dan weer door [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] gebeld om de klanten op te halen en hen naar een dealplek te brengen. Zo’n dealplek kon een woning zijn of gewoon een plek op straat. Volgens [L.] hadden [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] een klantenkring opgebouwd met veel vaste klanten. Zij wisten zelfs soms welke vaste klanten op komst waren: “een soort werkschema”.
In dat verband wijst de rechtbank ook op de verklaring van [L.], dat er één telefoonnummer was dat ze niet kwijt mochten raken. Dit was het nummer dat bij alle klanten bekend was. Als dit nummer (de rechtbank begrijpt: een gsm met dit nummer) in beslag was genomen, werd hetzelfde nummer opnieuw aangevraagd. Hiermee in overeenstemming is de omstandigheid dat bij [naam medeverdachte 1] op verschillende tijdstippen verschillende gsm’s in beslag genomen zijn met steeds hetzelfde telefoonnummer.
Het belang dat werd gehecht aan vaste klanten wordt ondersteund door het feit dat wel eens contact werd opgenomen met Franse klanten die al een tijdlang niet meer waren gekomen.
Verder zijn er aanwijzingen dat de organisatie ook aan een zekere ‘nazorg’ deed. [M.] heeft verklaard dat hij [naam medeverdachte 6] terugzag op 29 oktober 2008, toen hij, [M.], uit de gevangenis kwam. [naam medeverdachte 1] kwam met de auto, hij had zijn chauffeur [naam medeverdachte 2] bij zich. Ze namen hem en Protain mee naar een appartement waar gedeald werd. In opdracht van [naam medeverdachte 1] gaf [naam medeverdachte 6] hun daar 200 gram heroïne. [naam medeverdachte 1] was volgens [M.] aanwezig toen [naam medeverdachte 6] hun de heroïne gaf. Het was, aldus [M.], een cadeautje, zodat zij weer opnieuw verdovende middelen van hem zouden kopen.
Uit het voorafgaande blijkt van de samenwerking van verschillende personen bij de handel in verdovende middelen. Welke personen tot ‘de groep’ behoorden, blijkt uit onder meer de volgende verklaringen.
De getuige [L.] was volgens eigen zeggen tot 5 juni 2008 betrokken bij de handel in verdovende middelen, tezamen met [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 5]. Hij heeft op 5 juni 2008 verklaard dat hij sinds circa twee maanden in de woning [adres] te Maastricht verblijft, omdat hij samen met [naam medeverdachte 6], [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] in verdovende middelen handelt. Diens verklaring vindt ondersteuning in de verklaring van [naam medeverdachte 3] dat zij zich [L.] onder diens voornaam [B.] kan herinneren als haar wordt verteld dat deze persoon door ‘[naam medeverdachte 1]’ verdacht werd van het stelen van een groot geld bedrag en in het feit dat
[naam medeverdachte 6] en [L.] op 23 mei 2008 samen in een auto zijn aangetroffen. [L.] heeft op 5 juni 2008 verklaard dat hij sinds circa twee maanden in de woning [adres] te Maastricht verblijft, omdat hij samen met [naam medeverdachte 6], [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] in verdovende middelen handelt. [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat [naam verdachte] deel uitmaakte van de groep waarin zich [R.F.], [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] bevinden.
[naam verdachte] heeft verklaard dat de groep uit zes man bestond: [naam medeverdachte 1], [R.F.], [naam medeverdachte 5]e, [naam medeverdachte 6], [R.F.] en hemzelf. Op 10 februari 2009 heeft [naam verdachte] verklaard dat [naam medeverdachte 1] en [R.F.] sinds twee maanden niet meer meededen, omdat het tot ruzie was gekomen tussen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2]. [naam verdachte] heeft ten slotte verklaard dat hij vanaf juni 2008 binnen deze groep werkzaam was. In de maanden oktober 2007 tot en met februari 2008 kwamen [R.F.] en [naam medeverdachte 1].
Uit de verklaringen van verschillende personen kan worden afgeleid dat de groep op een gestructureerde wijze samenwerkte en dat ieder in beginsel een eigen rol had.
[naam medeverdachte 2] was volgens [L.] en [naam verdachte] de baas van de groep. [naam medeverdachte 1] wordt door [L.] als ‘onderdirecteur’ en ‘rechterhand’ (van [naam medeverdachte 2]) aangeduid. [naam verdachte] ziet hem ook als onderdirecteur. Daarmee in overeenstemming is hetgeen [L.] over [naam medeverdachte 1] heeft verklaard, te weten dat [naam medeverdachte 1] [L.] inwerkte, alle dealplekken liet zien en hoe hij moest rijden. [naam medeverdachte 1] deed volgens [L.] het meeste. Hij deed de geldzaken, wierf en runde klanten. Elders heeft [L.] verklaard dat [naam medeverdachte 1] de telefoontjes kreeg en het geld bij zich hield. Aan de functie van ‘rechterhand van [naam medeverdachte 2]’ doet niet af dat [naam medeverdachte 2] weleens op [naam medeverdachte 1] schold. [naam medeverdachte 2] was immers volgens [naam medeverdachte 1] een opgefokt persoon. Daaraan doet evenmin af dat [naam medeverdachte 1], zoals hierboven aangegeven, op een gegeven moment ruzie kreeg met [naam medeverdachte 2] en door deze werd weggestuurd.
[naam medeverdachte 6] hielp klanten (omdat hij het beste Frans sprak), mixte verdovende middelen en nam het geld in ontvangst. Uit de verklaringen van [W.] en [K.] kan worden afgeleid dat [naam medeverdachte 6] en [naam verdachte] in de woning van [W.] en [K.] de verdovende middelen hebben verkocht. [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 6] en [naam verdachte] zich bezig hielden met het halen van de klanten. Verderop heeft zij verklaard dat het ophalen van klanten, het controleren van runners en het transporteren van verdovende middelen gedaan werd door [R.F.], [naam medeverdachte 6], [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 4]ke en [naam medeverdachte 5]. [naam verdachte] heeft zichzelf als ‘loopjongetje’ omschreven.
De verwerking van de heroïne werd voornamelijk door [naam medeverdachte 5] gedaan. [naam medeverdachte 5] perste de heroïne tot schijven. [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij de pers op het adres van [naam medeverdachte 5] gezien heeft en weet dat deze pers gebruikt werd voor het persen van verdovende middelen.
De taakverdeling was niet absoluut. [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat iedereen van alles wat deed, zoals verdovende middelen halen en persen. [naam verdachte] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 5] de heroïne heeft verwerkt en perst en dat hij hem, [naam medeverdachte 5], daarbij heeft geholpen.
De leidende functie van [naam medeverdachte 2] en de samenwerking van de groep wordt onderstreept door de verklaring van [naam verdachte] over het beheer van de opbrengsten. Hij heeft verklaard dat [R.F.] het geld beheert, dat het geld wordt bewaard bij [naam medeverdachte 5]e, dat [R.F.] het geld daar telde en er pakketjes van maakte en het vervolgens aan [naam medeverdachte 5]e gaf, die het verstopte. Ook heeft [naam verdachte] verklaard dat het geld bij de matras van [naam medeverdachte 6] ([naam medeverdachte 6]) werd bewaard en in het nachtkastje van [naam medeverdachte 5]e. Op 3 februari 2009 werden tijdens een doorzoeking aan de [adres]in Maastricht in een afvoerkanaal in de keuken van de woning van [naam medeverdachte 5] drie geldbedragen van totaal € 21.380,00 aangetroffen.
Op grond van de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat [naam verdachte] in de periode 1 juni 2008 en met 3 februari 2009 heeft deelgenomen aan een organisatie, waartoe verder in die periode in elk geval behoorden [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 5], [naam medeverdachte 1] (tot 15 december 2008) en [naam medeverdachte 6]. Deze personen vormden een duurzaam samenwerkingsverband dat tot oogmerk had het plegen van Opiumwetdelicten bestaande uit – kort gezegd – het uitvoeren en verkopen van heroïne en cocaïne.
Feit 3
Aan [naam verdachte] wordt als feit 3 verweten dat hij in de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft gepleegd. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
[naam verdachte] heeft verklaard dat hij sinds juni 2008 voor [naam medeverdachte 2] werkte. Hij heeft zelf meegedaan aan de verwerking van heroïne. In het begin heeft hij de mix gezeefd, vanaf januari 2009 mocht hij ook persen. De pers stond toen in het huis van [naam medeverdachte 5]e aan de [adres] in Maastricht. Hij schat dat hij in totaal circa 20 schijven van telkens 200 gram heroïne heeft geperst, waaraan hij toevoegt: ‘Ik ben nog maar een beginneling’. Ook heeft hij verklaard een keer versnijdingsmiddel bij het tankstation Malpertuis in Maastricht gehaald te hebben en met [naam medeverdachte 6] klanten te hebben opgehaald.
[naam medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat zij meerdere keren bij het klaarmaken van de verdovende middelen is geweest en dat zij gezien heeft dat onder andere [naam verdachte] toen verdovende middelen aan het ‘prepareren, persen’ was.
Uit het voorafgaande, in verband met de overwegingen ten aanzien van de andere bewezen verklaarde feiten, leidt de rechtbank af dat [naam verdachte] in de periode van 1 juni 2008 tot en met 3 februari 2009 in Maastricht tezamen met anderen strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft gepleegd. Hij heeft daartoe potentiële kopers van heroïne en cocaïne benaderd en begeleid, en heroïne met versnijdingsmiddelen geperst en geprepareerd. Met deze handelingen heeft hij zichzelf en anderen gelegenheid en middelen verschaft tot het plegen van het bereiden, verwerken, vervaardigen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 juni 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, meermalen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 1 juni 2008 tot en met 3 februari 2009 in het arrondissement Maastricht, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde en vijfde lid van de Opiumwet en als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de Opiumwet, te weten het meermalen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en het opzettelijk verkopen van hoeveelheden heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne en het meermalen opzettelijk voorbereiden en bevorderen van voornoemde feiten;
3.
in de periode van 1 juni 2008 tot en met 3 februari 2009 in het arrondissement Maastricht,
tezamen en in vereniging met anderen meermalen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen, een ander heeft getracht te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en zich of een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van voornoemde feiten heeft getracht te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van voornoemde feiten;
immers heeft hij,
- opzettelijk (potentiële) kopers van voornoemde middelen benaderd en begeleid en vervoerd/doen vervoeren en
- opzettelijk voornoemde middelen gemengd en vermengd en geperst en versneden en geprepareerd en:
- opzettelijk metalen (hydraulische) persen en mallen voorhanden gehad,
5 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A,
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een
misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde en vijfde lid van de Opiumwet en als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de Opiumwet
T.a.v. feit 3:
om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat ze bestemd zijn tot het plegen van dat feit., meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
[naam verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan [naam verdachte] op te leggen een gevangenisstraf van drie jaar. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de rol die [naam verdachte] volgens hem binnen de criminele organisatie had, de tientallen kilo’s harddrugs die in de ten laste gelegde periode uitgevoerd moeten zijn en de enorme verdiensten die dat moet hebben opgeleverd. Daarnaast heeft de officier in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheid dat de inwoners van de regio Zuid-Limburg en van Maastricht meer dan elders in Nederland ongewild geconfronteerd worden met de gevolgen van deze handel in verdovende middelen. Gevolgen die zich onder meer uiten in de vorm van overlast van dealers en gebruikers op straat en/of in panden, verkeersgevaarlijk rijgedrag van drugsrunners en algehele gevoelens van onveiligheid.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf te hoog is gelet op de zeer beperkte rol van [naam verdachte] binnen de organisatie. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat [naam verdachte] thans goede toekomstperspectieven heeft en dat hij sinds zijn schorsing hard bezig is zijn leven weer op orde te krijgen. Gelet hierop heeft de raadsman bepleit maximaal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform het voorarrest op te leggen, met een voorwaardelijk deel met Reclasseringstoezicht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van het hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van [naam verdachte], zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met het feit dat de bewezenverklaarde feiten een zekere overlap kennen.
Verdachte heeft gedurende negen maanden deel uitgemaakt van een organisatie die zich op grote schaal vanaf de inkoop, via de bewerking, tot en met de verkoop bezighield met de handel in heroïne en cocaïne. Deze drugs werden met name aan Franse klanten verkocht. [naam verdachte] was vooral verantwoordelijk voor de begeleiding van deze kopers. [naam verdachte] had naar het oordeel van de rechtbank een, in verhouding met de andere verdachten, relatief ondergeschikte rol binnen de organisatie. Dit laat onverlet dat zijn aandeel in deze grensoverschrijdende handel niet van ondergeschikt belang was.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Dat geldt in het bijzonder voor de regio
Zuid-Limburg/Maastricht. Als gevolg van de geografische ligging tussen België en Duitsland is deze regio gemakkelijk bereikbaar voor afnemers van (hard)drugs uit het buitenland die hun verdovende middelen in groten getale in Nederland voor een lagere prijs kunnen krijgen dan in eigen land. Die ontwikkeling dient met kracht te worden bestreden. Tegen deze achtergrond is de rechtbank dan ook van oordeel dat bij de op te leggen straf rekening mag worden gehouden met de specifieke problematiek die de georganiseerde harddrugshandel in de regio Zuid-Limburg/Maastricht met zich brengt. De algemeen preventieve werking van een straf is immers ook een doel dat met een strafoplegging gediend kan worden.
Uit al het voorgaande volgt dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend vindt.
Bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf wordt in dit soort zaken doorgaans aansluiting gezocht bij de zogeheten landelijke oriëntatiepunten voor de in- en uitvoer van harddrugs. Gelet op het feit dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld hoeveel drugs door [naam verdachte] en zijn mededaders zijn uitgevoerd in de bewezen verklaarde periode, zijn deze oriëntatiepunten in dit geval niet 1-op-1 bruikbaar. Gelet op de aangetroffen hoeveelheden drugs bij de verschillende Franse kopers die in het dossier figureren, de hoeveelheden drugs die standaard per schijf geperst werden, de intensieve telefonische contacten met Franse kopers, alleen al in de maanden januari en februari 2009, en de verklaringen van onder meer [naam verdachte] zelf over de verhandelde hoeveelheden, gaat de rechtbank er evenwel vanuit dat in de bewezen verklaarde periode in ieder geval meer dan 20 kilo heroïne en/of cocaïne is verhandeld, zijnde de hoogste categorie in de oriëntatiepunten voor in- en uitvoer van harddrugs. Het oriëntatiepunt voor uitvoer van (meer dan) 20 kilo harddrugs is in de organisatievariant, waarvan hier sprake is, een gevangenisstraf van 72 maanden (zes jaar) en hoger.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op min of meer vergelijkbare zaken, waarin sprake was van uitvoer van harddrugs, gedurende een langere periode door een criminele organisatie, gepleegd in de regio Zuid-Limburg/Maastricht, waarin doorgaans gevangenisstraffen tot vijf jaar worden opgelegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf die in de buurt komt van de eis van de officier van justitie op zijn plaats zou zijn. De rechtbank ziet evenwel in hetgeen door de verdediging is aangevoerd ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van [naam verdachte] aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Bovendien ziet de rechtbank in dat [naam verdachte] sinds zijn schorsing per 1 juli 2010 zijn leven weer op orde probeert te krijgen. Hij is gedurende zijn schorsing onder toezicht van de Reclassering geweest, die in een rapport van 17 september 2010 te kennen heeft gegeven dat [naam verdachte] zich aan alle voorwaarden heeft gehouden. [naam verdachte] heeft Maastricht verlaten en heeft inmiddels elders in Nederland een woning, werk en een uitkering via de Stichting DOOR. [naam verdachte] is aangemeld voor een ambulante behandeling van zijn cannabisgebruik. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de tijd die [naam verdachte] in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zou deze positieve lijn weer doorbreken. De rechtbank heeft ter terechtzitting de indruk gekregen dat [naam verdachte] serieus met zijn toekomst bezig is en dat hem er alles aan gelegen is niet opnieuw in crimineel gedrag te vervallen. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat [naam verdachte] zo’n anderhalf jaar in voorarrest heeft gezeten, acht de rechtbank het thans niet opportuun [naam verdachte] voor (relatief) korte duur terug te sturen naar de gevangenis. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat [naam verdachte] niet eerder voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 693 dagen, waarvan 180 dagen (6 maanden) voorwaardelijk passend is. Daarbij zal tevens Reclasseringstoezicht worden opgelegd, zoals door de Reclassering geadviseerd is. [naam verdachte] heeft ter terechtzitting aangegeven de hulp en steun van Reclassering nodig te hebben en heeft zich bereid verklaard hieraan (verder) mee te werken.
7 Het beslag
De beslaglijst is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft gevorderd alle in beslag genomen items verbeurd te verklaren omdat deze gebruikt zijn bij de handel in drugs.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
De in beslag genomen weegschalen (nrs. 136 en 138) en de tas met mixers, stempels en aluminiumfolie zijn vatbaar voor verbeurdverklaring (nr. 151).
Uit het onderzoek ter terechtzitting kon niet vastgesteld worden aan wie deze voorwerpen toebehoren. Wel is daaruit gebleken dat het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan of voorbereid.
Van de in beslag genomen sleutels (nrs.111), telefoons (nrs. 115, 116, 117, 122, 123, 128, 131, 141), geld (nrs. 121, 140), kentekenbewijzen (nrs. 126, 129), de simkaart (nr. 132) en de simkaarthouder (nr. 133) kan, anders dan de officier van justitie van oordeel is, niet worden vastgesteld dat met deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan of is voorbereid. De officier van justitie heeft ter terechtzitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de vraag of de inbeslaggenomen telefoons, en zo ja, welke, gebruikt zijn voor de bewezenverklaarde feiten. Ten aanzien van deze en de overige, in de aanhef genoemde, inbeslaggenomen goederen kan niet worden vastgesteld dat ze zijn gebruikt voor de bewezenverklaarde feiten.
[naam verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat de telefoons niet aan hem toebehoren.
De beschikbare informatie stelt de rechtbank niet in staat te bepalen wie de rechthebbende (en daarmee in de eerste plaats de beslagene) op de voorwerpen is.
Daarom zal de rechtbank gelasten dat de genoemde voorwerpen zullen worden bewaard ten
ten behoeve van de rechthebbende.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 11a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Geldigheid van de dagvaarding
- verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van feit 4;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt [naam verdachte] vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart [naam verdachte] strafbaar;
Straffen
- veroordeelt [naam verdachte] tot een gevangenisstraf van 693 dagen, waarvan 180 dagen ( 6 maanden ) voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat [naam verdachte] zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat [naam verdachte] tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat [naam verdachte] zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan [naam verdachte] hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die [naam verdachte] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen items onder nummers 136, 138 en 151 op de aan dit vonnis onder bijlage II gehechte beslaglijst;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de items onder nummers 111, 115, 116, 117, 121, 122, 123, 126, 128, 129, 131, 132, 133, 140 en 141 op de aan dit vonnis onder bijlage II gehechte beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 oktober 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk
aanwezig heeft gehad, hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 6] en/of [naam medeverdachte 5] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en/of
vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de Opiumwet, te weten het meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen, in elk geval het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheden of een hoeveelheid MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of het meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk
voorbereiden en/of bevorderen van voornoemd(e) feit(en);
3.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of buiten het grondgebied van
Nederland brengen van hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een ander heeft getracht te bewegen om voornoemd(e) feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen
en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van voornoemd(e) feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of voorwerpen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van voornoemd(e) feit(en), immers heeft hij, verdachte,
- (telkens) opzettelijk (potentiële) kopers van voornoemd(e) middel(en)benaderd en/of begeleid en/of vervoerd/doen vervoeren en/of
- (telkens) opzettelijk telefonisch(e) contact(en) onderhouden en/of
- (telkens) opzettelijk een of meer ruimte(n) geregeld/gereserveerd voor de verkoop van/handel in voornoemd(e) middel(en) en/of
- (telkens) opzettelijk prijsafspraken gemaakt ten behoeve van de verkoop van voornoemd(e) middel(en) en/of
- (telkens) opzettelijk voornoemd(e) middel(en) gemengd en/of vermengd en/of geperst en/of versneden en/of geprepareerd en/of
- (telkens) opzettelijk (een) metalen (hydraulische) pers(en) en/of mal(len) voorhanden gehad en/of
- (telkens) opzettelijk geld afkomstig van de verkoop van voornoemd(e) middel(en) en/of bestemd voor de aankoop van voornoemd(e) middel(en) voorhanden gehad;
4.
hij, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009, in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte toen aldaar meermalen (telkens) opzettelijk ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van ((een) hoeveelhei(i)d(en)) geld gebruik gemaakt, terwijl
hij, verdachte, (telkens) wist dat dat/die hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld,
gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat die hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld,
gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) redelijkerwijs moest vermoeden dat die hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
BIJLAGE II: De beslaglijst
111 20300222560
2.00 STK Sleutel
ABUS
115 20300212206
1.00 STK GSM Kl:chroom
NOKIA
116 20300212206
1.00 STK GSM Kl:chroom
-
117 20300212206
1.00 STK GSM
NOKIA
121 2009013530
Geld Nederlands
160,- euro (IBN 03-02-09)
122 20300212206
1.00 STK GSM Kl:zwart
NOKIA
123 20300212206
1.00 STK GSM Kl:zwart
NOKIA
126 20300215811
1.00 STK Kentekenbewijs
NEDERLAND
kentekenbewijs met plaat
128 Kwijt door politie
1.00 STK GSM Kl:grijs
NOKIA
129 20300215811
1.00 STK Kentekenbewijs
NEDERLAND
74-ZP-BG
131 20300212206
1.00 STK GSM Kl:blauw
NOKIA
132 20300212206
1.00 STK Simkaart
133 20300215811
3.00 STK Simkaart
lege simkaarthouders
136 20300212206
1.00 STK Weegschaal
TANITA
138 20300212206
1.00 STK Weegschaal
weegschaal salebud
140 2009013530
Geld Nederlands
22,- euro (IBN 03-02-09)
141 20300212206
1.00 STK GSM Kl:zwart
LG
151 20300212206
1.00 STK Tas Kl:rood
tas met mixers/stempels/aluminiumfolie=verni
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/700074-09
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 8 oktober 2010 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Tegenwoordig:
mr. J. Wöretshofer, voorzitter,
mr. J.S. Holthuis en mr. W.F.J. Aalderink, rechters,
mr. officier van justitie,
mr. S. Schmeets, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de voorzitter en de griffier.
Raadsman mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Maastricht.