ECLI:NL:RBMAA:2010:BO1742

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703516-09
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht wegens onvoldoende bewijs

Op 8 september 2010 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige, [naam slachtoffer 1], geboren op 25 mei 2001. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen 1 januari 2006 en 6 mei 2009 in de gemeente Brunssum. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend, zowel bij de politie als tijdens de zitting. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de verklaring van [naam slachtoffer 1] onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de ouders van het slachtoffer en de getuige [getuige 1] niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank benadrukte dat volgens artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van één getuige. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ander zelfstandig bewijs was dat de ontuchtige handelingen kon bevestigen. Gezien het gebrek aan ondersteunend bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij, [naam slachtoffer 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte vrijgesproken werd van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703516-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 september 2010
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. T. Boumans, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 augustus 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontucht heeft gepleegd met een aan zijn waakzaamheid toevertrouwd jongetje in de periode dat dit jongetje 4 tot 8 jaar oud was.
3 Verbeterde schrijffout
Tengevolge van een kennelijke schrijffout staat in de dagvaarding in regel 5 van het tenlastegelegde vermeld: geboren op 25 mei 2001 in plaats van geboren op 24 mei 2001.
De rechtbank herstelt deze fout, aangezien dit mogelijk is zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het aan verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, in die zin dat verdachte ontucht met de minderjarige [naam slachtoffer 1] heeft gepleegd terwijl deze aan verdachtes waakzaamheid was toevertrouwd. Volgens de officier van justitie heeft verdachte zijn hand in de broek van [naam slachtoffer 1] gebracht en de penis van [naam slachtoffer 1] betast, vastgepakt, vastgehouden en aan de penis getrokken. De officier van justitie verwijst hiervoor in de eerste plaats naar de redelijk consistente verklaring die [naam slachtoffer 1] eerst tegenover zijn moeder en daarna tegenover zijn vader heeft afgelegd. De verklaringen die [naam slachtoffer 1] en zijn broertje [getuige 1] vervolgens tijdens het studioverhoor hebben afgelegd komen volgens de officier van justitie overeen met deze eerdere verklaringen. Naast de aangifte van moeder en de verklaring van vader zijn er volgens de officier van justitie in het procesdossier ondersteunende bewijsmiddelen te vinden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Er bestaat te veel twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam slachtoffer 1] om deze verklaring als bewijsmiddel te gebruiken. De verklaring van [naam slachtoffer 1] over (onder meer) de periode en de beschrijving van het seksueel misbruik is namelijk aantoonbaar onjuist en deels ongeloofwaardig. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat [naam slachtoffer 1] is beïnvloed. De verklaring van [getuige 1] over de beschrijving van het vermeende seksueel misbruik is evenmin juist en geloofwaardig. De raadsman wijst erop dat er geen ander zelfstandig bewijs bestaat voor de aan verdachte tenlastegelegde ontucht. De verklaringen van moeder en vader zijn immers gestoeld op de verklaring van [naam slachtoffer 1]. Evenmin zijn er volgens de raadsman ingrijpende gedragsveranderingen bij [naam slachtoffer 1] zichtbaar die seksueel misbruik doen vermoeden. Ook zijn er verder geen getuigen van het vermeende misbruik.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 15 mei 2010 heeft [moeder slachtoffer 1] aangifte gedaan van ontucht door verdachte met haar zoontje [naam slachtoffer 1], geboren op 24 mei 2001. Volgens [moeder slachtoffer 1] heeft [naam slachtoffer 1] aan haar verteld dat de beste vriend van de vader van [naam slachtoffer 1], te weten verdachte, meermalen met zijn hand in [naam slachtoffer 1] broek ging, zijn piemeltje vastpakte, vasthield en daaraan trok. De vader van [naam slachtoffer 1], [vader slachtoffer 1], heeft verklaard dat [naam slachtoffer 1] ook aan hem heeft verteld dat verdachte aan zijn piemeltje trok. [vader slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat [naam slachtoffer 1] voordeed wat verdachte precies met zijn piemeltje had gedaan. [naam slachtoffer 1] maakte een knijpende beweging met zijn duim en wijsvinger en trok toen zijn hand naar achteren. [naam slachtoffer 1] hield die knijpende beweging even vast.
Na de aangifte van [moeder slachtoffer 1] zijn [naam slachtoffer 1] en zijn broertje [getuige 1], die volgens [moeder slachtoffer 1] en [vader slachtoffer 1] eerder had verklaard dat verdachte aan het piemeltje van [naam slachtoffer 1] had gezeten, in een kindvriendelijke studio verhoord. Daar hebben zij ieder afzonderlijk een verklaring afgelegd die ten aanzien van de ontuchtige handelingen in grote lijnen gelijk is aan hetgeen hun ouders over hun verklaringen ter zake hebben verklaard. De politie heeft vervolgens diverse getuigen in deze strafzaak gehoord. Geen van hen heeft echter verklaard dat zij iets hebben gezien, gehoord of vermoed over ontucht door verdachte met [naam slachtoffer 1].
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkend dat hij ontuchtige handelingen met [naam slachtoffer 1] gepleegd heeft.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte ontuchtige handelingen met [naam slachtoffer 1] heeft gepleegd.
Artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het bewijs dat verdachte een aan hem tenlastegelegd feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige, bijvoorbeeld van het slachtoffer. Deze bepaling is bedoeld om de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige benoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Uit recente jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een tweede bewijsmiddel niet altijd voldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. Als een bewezenverklaring van het tenlastegelegde enkel kan volgen uit de verklaringen van het slachtoffer, dienen nadere bewijsmiddelen aan die verklaringen voldoende steun te geven om tot wettig en overtuigend bewijs te komen. De vraag of aan het door de wet vereiste bewijsminimum is voldaan vergt een beoordeling van het concrete geval.
In de onderhavige strafzaak constateert de rechtbank dat de enige bewijsmiddelen die op ontuchtige handelingen van verdachte zien - naast de verklaring van [naam slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor - de verklaringen zijn van aangeefster [moeder slachtoffer 1], getuige [vader slachtoffer 1] en getuige [getuige 1]. De verklaringen van [moeder slachtoffer 1] en [vader slachtoffer 1] zijn echter gebaseerd op een en dezelfde bron, te weten [naam slachtoffer 1]. Dat is niet voldoende. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad dienen nadere bewijsmiddelen voldoende steun te geven aan deze verklaringen. In het onderhavige geval zou dat de verklaring van [getuige 1] kunnen zijn. Deze verklaring is echter naar het oordeel van de rechtbank te onduidelijk en bevat te veel discrepanties om als ondersteunend bewijsmiddel te dienen. Zo verklaart [getuige 1] in eerste instantie dat hij één keer het vermeende seksueel misbruik heeft waargenomen om vervolgens te verklaren dat hij niets gezien heeft van wat er verder gebeurde en dat hij het van [naam slachtoffer 1] vernomen had. Bij de beweerdelijke waarneming van [getuige 1] heeft de rechtbank bovendien haar vraagtekens. Uit de verklaring van [getuige 1] volgt dat hij het gezien moet hebben toen hij op een lager bed lag dan het bed waarop verdachte en [naam slachtoffer 1] lagen. Volgens [getuige 1] lag [naam slachtoffer 1] daarbij het dichtst bij hem in de buurt en lag verdachte aan de kant van de muur. Uit de verklaring van [naam slachtoffer 1] volgt echter dat hij, [naam slachtoffer 1], bij de muur zou hebben gelegen en dat verdachte aan de kant lag waar ook [getuige 1] in het lagere bed heeft gelegen. Voorts is opvallend dat [getuige 1] verklaart dat [naam slachtoffer 1] tijdens het vermeende seksueel misbruik een spijkerbroek aan had, terwijl [naam slachtoffer 1] verklaart dat hij een pyjamabroek aanhad.
Getuige [naam getuige 2], vertrouwenspersoon op de basisschool van [naam slachtoffer 1], verklaart dat [naam slachtoffer 1] geen afwijkend gedrag vertoont en dat er geen andere signalen die zouden kunnen wijzen op seksueel misbruik opgevallen zijn.
Het procesdossier bevat verder geen andere getuige of een huisartsenverslag dat rept over ontucht of over zorgelijke symptomen die duiden op ontucht met [naam slachtoffer 1]. Wat er verder dus ook zij van het verweer van de raadsman dat de verklaring van [naam slachtoffer 1] onjuist dan wel onbetrouwbaar is, de rechtbank kan in onderhavige strafzaak niet anders dan concluderen dat de verklaring van [naam slachtoffer 1] voor wat betreft de beweerdelijk door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Zij zal hem vrijspreken van het tenlastegelegde feit.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2250,- ter zake van tenlastegelegde feit.
Gelet op het feit dat de verdachte van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], [adresgegevens slachtoffer 1], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Hazen, voorzitter, mr. S.V. Pelsser en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 september 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 6 mei 2009 in de gemeente Brunssum, in elk geval in het arrondissement Maastricht, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [naam slachtoffer 1], geboren op 25 mei 2001, immers heeft hij meermalen, althans eenmaal, (telkens) zijn, verdachtes, hand in de (onder)broek van die [naam slachtoffer 1] gebracht en/of gehouden en/of (vervolgens) de penis van die [naam slachtoffer 1] betast en/of vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) die [naam slachtoffer 1] afgetrokken, althans aan de penis van die [naam slachtoffer 1] getrokken.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/703516-09
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 8 september 2010 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. T. Boumans, advocaat te Heerlen.