RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/640155-09
Datum uitspraak: 24 juni 2010
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2010 op tegenspraak gewezen door de politierechter in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonend te [adresgegevens verdachte].
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 02 november 2008 in de gemeente Heerlen met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de NS tunnel, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam benadeelde partij 1] en/ of [naam benadeelde partij 2] en/ of [naam benadeelde partij 3], allen hoofdagent van politie,
welk geweld bestond uit het met gebalde vuisten en /of schreeuwend en/ of gillend met een grote groep Roda JC supporters, in de richting rennen van voornoemde [naam benadeelde partij 1], [naam benadeelde partij 2] en [naam benadeelde partij 3],
en/ of
indringen op meergenoemde [naam benadeelde partij 1], [naam benadeelde partij 2] en [naam benadeelde partij 3]
en/ of
slaande en/ of schoppende bewegingen te maken in de richting van die [naam benadeelde partij 1], [naam benadeelde partij 2] en [naam benadeelde partij 3],
terwijl deze(n) zich op de trappen van het smalle trappenhuis richting het busstation, bevond(en).
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van zijn cliënt, daar er tussen het moment van aanhouden en het moment van inverzekeringstelling meer dan 6 uren zijn verstreken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de eventuele overschrijding van de termijn niet dusdanig is dat dit tot een niet-ontvankelijkverklaring moet leiden.
Het oordeel van de politierechter
Blijkens het proces-verbaal van aanhouding is verdachte op 2 november 2008 omstreeks 15.30 uur aangehouden, is hij die dag omstreeks 15.45 uur aangekomen op het politiebureau en is hij vervolgens om 16.35 uur voorgeleid aan de hulpofficier van justitie die daarbij het ophouden van verdachte voor nader onderzoek gelastte. Diezelfde dag is verdachte om 22.00 uur voorgeleid aan de hulpofficier van justitie die daarbij om 22.05 uur de inverzekeringstelling van verdachte bevolen heeft.
Nu de wet geen termijn stelt voor de duur van de aanhoudingsprocedure, begrijpt de politierechter het verweer van de raadsman aldus dat de termijn verbonden aan het dwangmiddel van ophouden voor onderzoek is overschreden. Deze termijn bedraagt ingevolge artikel 61, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering zes uren, waarbij het ervoor moet worden gehouden dat de termijn aanvangt op het moment dat de hulpofficier gelast dat een verdachte wordt opgehouden voor onderzoek (HR 31 augustus 2004, LJN: AP1213).
Uit het weergegeven tijdsverloop volgt dat de termijn van zes uren niet is overschreden, zodat het verweer reeds bij gebreke aan feitelijke grondslag faalt.
Het oordeel over het tenlastegelegde
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs.
Het oordeel van de politierechter
De politierechter stelt voorop dat de tenlastelegging is toegesneden op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de in de tenlastelegging voorkomende woorden ‘in vereniging’ geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van dat artikel. Volgens vaste jurisprudentie is van ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt.
De politierechter stelt vast dat verdachte vanuit het stadion te Kerkrade naar het NS-station te Heerlen is gereisd en aldaar aanwezig is geweest in de groep supporters van Roda JC die op die plaats zich jegens Feyenoord-supporters en politieagenten heeft misdragen. Dit, terwijl verdachte zich van die groep Roda JC-supporters had kunnen distantiëren.
De politierechter is van oordeel dat, reeds gesteld dat de misdragingen van de groep gekwalificeerd dienen te worden als geweld in de zin van artikel 141 Wetboek van Strafrecht, verdachte door zijn voortgezette aanwezigheid in de groep en door zich niet van die groep te distantiëren, terwijl hij daartoe wel de gelegenheid heeft gehad, bewust heeft gekozen voor de groep die uit was op misdragingen en geweld. Aldus heeft verdachte blijk gegeven van zijn opzet op het onderdeel uitmaken van de groep die dat geweld pleegde.
De politierechter is evenwel van oordeel dat verdachtes bijdrage aan het openlijke geweld onvoldoende significant is voor een bewezenverklaring van het in vereniging plegen van geweld. Het enkele meelopen in of met de groep van waaruit geweld plaatsvindt en het daarmee de groep getalsmatig versterken is onvoldoende om tot een dergelijke bijdrage te kunnen concluderen. In het onderhavige geval zijn geen gedragingen geconstateerd die, afhankelijk van de omstandigheden, een voldoende wezenlijke bijdrage kunnen opleveren. In het bijzonder kan niet worden geconcludeerd dat verdachte zelf geweldadige handelingen heeft gepleegd, anderen heeft aangemoedigd tot het plegen van geweld, een organiserende of leidende rol heeft vervuld of kleding heeft gedragen die bemoeilijkt dat de personen die gewelddadige handelingen plegen worden herkend.
De politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en de verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam benadeelde partij 1], [naam benadeelde partij 3] en [naam benadeelde partij 2] zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken, kunnen de benadeelde partijen niet in hun vordering worden ontvangen.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1], [adres], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij 3], [adres], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde partij 3] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2], [adres], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.B. Bax, politierechter, in tegenwoordigheid van D.C.H.B. Slenter, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 24 juni 2010.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/640155-09
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 24 juni 2010 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. W.G.M.M. van Montfort, advocaat te Heerlen.