ECLI:NL:RBMAA:2010:BN9741

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
154096/KG ZA 10-380
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afgifte van een kind en blokkaderecht in kort geding

In deze zaak, die op 29 september 2010 door de Rechtbank Maastricht is behandeld, vorderde eiseres de afgifte van haar pleegkind, [kind], van gedaagde, die het ouderlijk gezag over het kind uitoefent. Eiseres, die al jarenlang voor [kind] zorgde, stelde dat gedaagde onrechtmatig het kind bij haar had weggehaald. Gedaagde had op 24 augustus 2010 [kind] uit de woning van eiseres meegenomen en weigerde hem terug te brengen. Eiseres deed een beroep op het blokkaderecht uit artikel 1:253s BW, dat haar zou toestaan om de afgifte van het kind te vorderen, omdat gedaagde haar verantwoordelijkheden had afstand gedaan in een eerder ondertekende verklaring.

De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door [kind] zonder toestemming van eiseres mee te nemen. De rechter stelde vast dat [kind] sinds zijn geboorte bij eiseres had gewoond en door haar was opgevoed. Gedaagde had weliswaar het ouderlijk gezag, maar had in de praktijk geen actieve rol gespeeld in de opvoeding van het kind. De voorzieningenrechter wees erop dat gedaagde, door [kind] zonder overleg mee te nemen, niet alleen de wettelijke bepalingen overtrad, maar ook de emotionele band tussen eiseres en [kind] in gevaar bracht.

De rechter besloot dat gedaagde [kind] binnen 24 uur na betekening van het vonnis aan eiseres moest afgeven, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat zij in gebreke bleef. De vordering van eiseres om gedaagde te veroordelen tot het naleven van de afstandsverklaring werd afgewezen, omdat gedaagde te allen tijde het recht had om op die verklaring terug te komen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de beslissing onmiddellijk moest worden uitgevoerd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 29 september 2010
Zaaknummer : 154096 / KG ZA 10-380
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen inzake
[EISERES],
wonende te Sittard,
eiseres,
advocaat mr. N.C. Quindt (toevoeging aangevraagd);
tegen:
[GEDAAGDE]
wonende te Sittard,
gedaagde,
advocaat mr. C. Schimmel-Blom.
1.Het verloop van de procedure
1.1. Eiseres heeft gedaagde bij exploot van dagvaarding van 2 september 2010, gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 15 september 2010, heeft eiseres gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij haar vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten.
1.2. De advocaat van gedaagde heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
1.3. De advocaat van eiseres heeft eveneens aan de hand van een pleitnota gereageerd op het verweer van gedaagde.
1.4. Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
1.5. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2.Het geschil
2.1. Op 23 september 2005 is te Arnhem uit gedaagde geboren [KIND], hierna te noemen: [kind]. Gedaagde was minderjarig ten tijde van de geboorte van [kind]. Op 5 mei 2006 is gedaagde meerderjarig geworden. Zij oefent sedertdien van rechtswege het ouderlijk gezag uit over [kind].
2.2. Gedaagde woonde reeds tijdens haar zwangerschap bij eiseres en is na de geboorte van [kind] samen met [kind] bij eiseres blijven wonen. Op 29 december 2005 hebben eiseres en gedaagde in het bijzijn van een getuige een afstandsverklaring getekend, waarin gedaagde afstand doet van haar verantwoordelijkheden en onvoorwaardelijk toestemming geeft aan eiseres om [kind] te adopteren of zich als voogdes te laten benoemen.
2.3. Op 18-jarige leeftijd is gedaagde zelfstandig gaan wonen. [kind] is bij eiseres gebleven.
2.4. Op 24 augustus 2010 heeft gedaagde [kind] uit de woning van eiseres meegenomen en niet meer teruggebracht. Gedaagde woont inmiddels samen met [kind] in een woning in Utrecht. Eiseres heeft Bureau Jeugdzorg ingeschakeld. Gedaagde heeft aan Bureau Jeugdzorg meegedeeld [kind] niet meer naar eiseres terug te willen brengen en voortaan zelf voor [kind] te gaan zorgen.
2.5. Eiseres maakt zich veel zorgen om [kind], aangezien [kind] sinds zijn geboorte bij eiseres gewoond heeft en door haar werd opgevoed.
2.6. Eiseres stelt aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 1:253s, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) te voldoen en doet een beroep op het daarin geregelde blokkaderecht. Eiseres vordert op grond van artikel 6:162 BW afgifte van [kind], aangezien gedaagde [kind] op onrechtmatige wijze bij eiseres heeft weggehaald.
2.7. Eiseres vordert dat gedaagde bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, zal worden veroordeeld om:
I. [kind]-[kind.] af te geven aan eiseres onverwijld na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
II. de tussen partijen geldende afstandsverklaring stipt na te komen na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
III.een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat gedaagde in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, althans op verbeurte van een dwangsom welke de voorzieningenrechter in goede justitie mag vermenen te bepalen;
IV.met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
2.8. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Gedaagde is van mening dat deze zaak zich feitelijk niet leent voor afdoening in kort geding en dat de door eiseres gevorderde voorzieningen geweigerd dienen te worden. Volgens gedaagde is eiseres al sedert december 2008 feitelijk niet meer in staat om voor [kind] te zorgen. Eiseres komt dan ook geen beroep toe op het blokkaderecht. Bovendien maakt gedaagde zich zorgen over de verhalen van [kind] en over zijn vreemde gedrag. Gedaagde is van mening dat enkel een onderzoek door Bureau Jeugdzorg, dan wel de Raad voor de Kinderbescherming, zal kunnen uitwijzen wat de gevolgen voor [kind] zullen zijn als de vorderingen van eiseres worden toegewezen.
Gedaagde ontkent [kind] aan eiseres overgedragen te hebben. Zij is samen met [kind] bij eiseres gaan wonen. Zij stelt ook dat zij niet aan de afstandsverklaring gehouden kan worden, aangezien zij ten tijde van de ondertekening daarvan minderjarig en dus handelingsonbekwaam was.
Gedaagde is van mening dat zij, aangezien zij het ouderlijk gezag heeft over [kind], gerechtigd was om [kind] mee te nemen. Zij heeft vooraf inlichtingen ingewonnen bij onder andere Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming en geen enkele instantie heeft haar gewezen op het blokkaderecht van artikel 1: 253s BW. Gedaagde is tot haar besluit gekomen om [kind] mee te nemen, omdat eiseres haar verboden had om [kind] te bezoeken, terwijl zij vanaf april 2010 voor [kind] gezorgd had en er niemand anders was die dat kon doen.
Volgens gedaagde gaat het goed met [kind]. Hij gaat naar school en naar een voetbalclubje. Hij weet inmiddels dat gedaagde zijn moeder is en daar heeft hij geen problemen mee. Hij vraagt ook niet naar eiseres.
Gedaagde wordt op vrijwillige basis begeleid door Bureau Jeugdzorg en [kind] is aangemeld voor logopedie.
3.De beoordeling
3.1. Uit artikel 254 lid 1 Rv vloeit voort dat de voorzieningenrechter bevoegd is in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad vereist is. Gelet hierop is de voorzieningenrechter op grond van de aard van de zaak en gezien het thans in het geding zijnde belang van het kind bevoegd om van de zaak kennis te nemen.
3.2. Vaststaat dat [kind] sedert zijn geboorte op 23 september 2005 steeds bij eiseres heeft gewoond en door haar is verzorgd en opgevoed. Ook nadat gedaagde op 5 mei 2006 meerderjarig is geworden en van rechtswege het ouderlijk gezag over haar zoontje [kind], heeft verkregen, heeft zij geen verandering in die situatie aangebracht. Gedaagde is na het bereiken van de 18-jarige leeftijd zelfstandig gaan wonen en heeft [kind] aan de zorgen van eiseres overgelaten. Gedaagde heeft [kind] weliswaar regelmatig bezocht, maar van een moeder-kind relatie tussen gedaagde en [kind] is nimmer sprake geweest. Gedaagde beroept zich er op dat zij van eiseres niet de ruimte heeft gekregen om moeder te zijn voor [kind]. Eiseres stelt daar tegenover dat gedaagde in het geheel niet geïnteresseerd was om moeder te zijn voor [kind]. De voorzieningenrechter wijst erop dat er in het kader van een kort geding geen plaats is voor het verrichten van een onderzoek naar de achtergronden van de ontstane situatie.
3.3. Uit het voorgaande volgt dat [kind] reeds langer dan een jaar met instemming van gedaagde, die het ouderlijk gezag uitoefent over [kind], door eiseres wordt verzorgd en opgevoed als behorende tot haar gezin. Dat gedaagde steeds regelmatig contact heeft gehad met [kind] en sedert december 2008, na het ongeluk van eiseres, een aantal dagen per week aanwezig geweest in de woning van eiseres om zowel voor het huishouden als voor [kind] te zorgen, doet daar niet aan af. Het meenemen van [kind] door gedaagde zonder de toestemming van eiseres is dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 1:253s, lid 1, BW, onrechtmatig. Eiseres komt op grond daarvan een beroep toe op het uit genoemd artikel voortvloeiende blokkaderecht. Het verweer van gedaagde dat eiseres sedert december 2008 feitelijk niet in staat is geweest om voor [kind] te zorgen en om die reden geen beroep kan doen op het blokkaderecht ontbeert rechtsgrond en zal dan ook worden gepasseerd.
3.5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de eigenrichting van gedaagde niet gebillijkt kan worden. Gedaagde geeft weliswaar aan dat zij niet op de hoogte was van het blokkaderecht van eiseres en in het belang van [kind] heeft gehandeld, omdat zij door eiseres niet meer in de woning werd toegelaten en er niemand was die voor [kind] kon zorgen, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het op de weg van gedaagde gelegen om een zorgmelding te maken bij de daarvoor bevoegde instanties. Gedaagde heeft er in plaats daarvan voor gekozen om [kind] van de ene op de andere dag weg te halen bij eiseres, die al jarenlang als een moeder voor hem zorgt. Niet is gesteld of gebleken dat gedaagde, vóór 24 augustus 2010, de dag dat zij [kind] uit de woning van eiseres heeft meegenomen met het voornemen om hem niet meer terug te brengen, aan eiseres kenbaar heeft gemaakt zelf voor [kind] te willen gaan zorgen. Het is bovendien zorgwekkend dat er sedert de betreffende 24 augustus geen enkel contact meer heeft plaatsgevonden tussen eiseres en [kind] en dat gedaagde van mening is dat er geen plaats meer is voor eiseres in het leven van [kind]. Volgens gedaagde is er ook geen sprake van dat [kind] eiseres mist. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het een gegeven is dat het een traumatische gebeurtenis is voor een kind om plotseling bij zijn moeder – eiseres is steeds als een moeder voor [kind] geweest – te worden weggehaald. Het feit dat gedaagde daar zondermeer overheen stapt getuigt van onvoldoende inzicht in de belevingswereld en de belangen van [kind]. Het feit dat gedaagde inmiddels een heel sociaal netwerk heeft gecreëerd en ook de opvang van [kind] kennelijk goed voor elkaar heeft, kan niet ertoe leiden dat de status quo gehandhaafd dient te worden. Er bestaat immers geen enkel zicht op de opvoedkundige kwaliteiten van gedaagde. Gedaagde heeft nog nimmer zelfstandig voor [kind] gezorgd. De bezwaren die gedaagde heeft aangevoerd tegen de persoon van eiseres kunnen ook niet in de weg staan aan de thans te nemen beslissing dat [kind] naar eiseres dient te worden teruggebracht. Er is immers op geen enkele wijze gebleken dat eiseres tekort is geschoten in de verzorging en opvoeding van [kind] tot aan het moment waarop gedaagde hem heeft weggehaald.
3.6. Uit het vorenstaande volgt dat gedaagde [kind] aan eiseres zal dienen af te geven, zoals eiseres gevorderd heeft, met dien verstande dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat die overgave dient te geschieden binnen 24 uur na afgifte van het vonnis. Partijen dienen ervoor te zorgen dat de afgifte van [kind] niet ontaardt in een dramatische gebeurtenis. Het spreekt bovendien voor zich dat eiseres gedaagde en [kind] in de gelegenheid zal moeten stellen om contact met elkaar te houden en dat zij gedaagde niet kan verbieden om [kind] te zien. Partijen zullen daarover afspraken dienen te maken. Naar verwachting zullen partijen daarbij de hulp van hun advocaten, dan wel van deskundigen, zoals de Raad voor de Kinderbescherming, nodig hebben. In het kader van de door gedaagde te entameren bodemprocedure als bedoeld in artikel 1:253s lid 2 BW, zal een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming duidelijkheid kunnen verschaffen over de vraag of er gegronde vrees bestaat dat de belangen van [kind] zullen worden verwaarloosd bij inwilliging van het verzoek. Het past niet binnen de spoedeisendheid van deze procedure om de beslissing aan te houden, in afwachting van het door de Raad voor de Kinderbescherming te verrichten onderzoek.
3.7. De gevorderde dwangsom is als prikkel voor gedaagde tot nakoming voor toewijzing vatbaar. De dwangsom zal per dag dat gedaagde weigert aan het vonnis gevolg te geven worden opgelegd. Vanwege het inkomen van gedaagde bestaat er aanleiding de dwangsom te matigen en te maximeren als hierna in het dictum nader bepaald.
3.8. De gevraagde machtiging om het vonnis met behulp van de sterke arm te executeren zal echter geweigerd worden, nu een dergelijke vorm van executie niet in het belang van het kind kan worden geacht.
3.9. Voor zover eiseres gevorderd heeft dat gedaagde de afstandsverklaring dient na te komen zal die vordering worden afgewezen, alleen al omdat het gedaagde te allen tijde is toegestaan om op die afstandsverklaring terug te komen.
3.10. Aangezien partijen in gezinsverband met elkaar hebben samengewoond, zullen de kosten van dit geding gecompenseerd worden, zoals hierna is aangegeven.
4.De beslissing
De voorzieningenrechter:
4.1. veroordeelt gedaagde om [kind]-[kind.] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan eiseres af te geven;
4.2. bepaalt dat gedaagde een dwangsom van € 100,-- zal verbeuren voor iedere dag, dat zij in gebreke blijft om aan voormelde veroordeling te voldoen, dit met een maximum van € 3.000,--;
4.3. compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5. wijst af de meer of anders gevorderde voorzieningen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.I.A. Bregonje, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MK