ECLI:NL:RBMAA:2010:BN9706

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-830019-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de machtiging tot binnentreden in een strafzaak met betrekking tot hennepteelt

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 6 oktober 2010, stond de rechtmatigheid van een machtiging tot binnentreden centraal. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten en het stelen van elektriciteit. De officier van justitie stelde dat de machtiging tot binnentreden correct was afgegeven, terwijl de verdediging aanvoerde dat deze onrechtmatig was, omdat de hulpofficier van justitie niet bevoegd zou zijn geweest om de machtiging af te geven. De rechtbank oordeelde dat de machtiging terecht was verleend op basis van artikel 565 van het Wetboek van Strafvordering, aangezien er een aangifte van vermissing van een minderjarige was gedaan, wat de politie de bevoegdheid gaf om binnen te treden.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, samen met een medeverdachte, in de periode van 15 mei 2007 tot en met 14 mei 2009, in de gemeente Heerlen, opzettelijk hennepplanten had geteeld en in zijn bezit had. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de beschuldiging van diefstal van elektriciteit, waarvoor de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, naast een werkstraf van 240 uren, en bepaalde dat de tijd die de verdachte in verzekering had doorgebracht in mindering zou worden gebracht op de werkstraf.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een deugdelijke machtiging tot binnentreden en de voorwaarden waaronder deze kan worden afgegeven. De rechtbank bevestigde dat de hulpofficier van justitie in dit geval bevoegd was, ondanks de aanvankelijke bezwaren van de verdediging. De zaak illustreert ook de straffen die kunnen worden opgelegd voor het telen van hennep, afhankelijk van de hoeveelheid en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/830019-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [geboortegegevens],
wonende [adresgegevens].
Raadsman is mr. L.J.L.M. Dacier, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 september 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen:
Feit 1: in de periode van 15 mei 2007 tot en met 14 mei 2009 hennepplanten heeft geteeld;
Feit 2: op 15 mei 2009 267 hennepplanten in zijn bezit heeft gehad;
Feit 3: een hoeveelheid elektriciteit heeft gestolen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft haar standpunt gebaseerd op het proces-verbaal inzake het aantreffen van de planten, de MCC-test, de verklaring van verdachte en [medeverdachte 1]en de “aangifte” van [benadeelde partij].
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van alle drie de feiten moeten worden vrijgesproken, omdat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat gebruik gemaakt is van een machtiging tot binnentreden. Deze machtiging is afgegeven door een hulpofficier van justitie en bedoeld voor de aanhouding van ene [M.V.]. In het proces-verbaal bevindingen van 29 mei 2010 staat echter dat de machtiging bedoeld was voor de aanhouding van [medeverdachte 2] (de zoon van verdachte). Door deze discrepantie is de machtiging niet deugdelijk.
Subsidiair heeft de raadsman er op gewezen dat de machtiging gebaseerd is op artikel 565 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv). Dit artikel vereist echter een bepaalde (executoriale) titel om [M.V.] te kunnen aanhouden. Uit het dossier blijkt niet dat een dergelijke titel aanwezig is. Ook is niet duidelijk of de hulpofficier van justitie wel bevoegd was de machtiging af te geven, nu ingevolge het tweede lid van artikel 565 WvSv deze bevoegdheid in bepaalde gevallen alleen toekomt aan de officier van justitie. Er is zodoende gebruik gemaakt van een onrechtmatige machtiging, met als gevolg dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs.
In reactie op dit verweer van de raadsman heeft de officier van justitie nog gesteld dat de machtiging tot binnentreden correct is en dat er geen sprake is (geweest) van onrechtmatig binnentreden.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 15 mei 2009 treedt de politie binnen in de woning van verdachte in Heerlen, omdat de politie de vermiste minderjarige [M.V.] wil aanhouden. Eenmaal binnen treft de politie op de zolder van de woning een hennepplantage aan.
De politie neemt in totaal 267 hennepplanten en de kweekapparatuur in beslag. De genomen monsters van de planten testen positief op THC, zijnde het werkzame bestanddeel aanwezig in hennep.
Onderzoek aan onder andere het koolstoffilter (donkere verkleuring) en de gebruikte bloempotten (kalkranden) levert sterke aanwijzingen op dat er sprake is geweest van meerdere oogsten.
Vervolgens treft de politie ook in de garage een inrichting aan voor het telen van hennep. Naast de gebruikelijke apparatuur, die in beslag is genomen, worden er 133 bloempotten aangetroffen met daarin afgeknipte plantensteeltjes, die naar hennep ruiken.
Ook bij de inrichting in de garage vindt de politie sterke aanwijzingen dat er vaker is geoogst (onderzoek aan het koolstoffilter en kalkafzettingen op het folie en de bloempotten).
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de eigenaar was van de hennepplanten. Er was volgens verdachte echter geen sprake van een eerdere oogst.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie erkend dat zij gedurende ongeveer twee jaar met verdachte hennep heeft geteeld, zowel op zolder als in de garage. Volgens [medeverdachte 1]ging het om in totaal ongeveer 17 oogsten.
Beoordeling
De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak bewijs uit het dossier buiten beschouwing te laten, omdat het onrechtmatig verkregen zou zijn.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit de bewoordingen van het proces-verbaal van 29 mei 2010, in combinatie met de inhoud van de machtiging tot binnentreden, duidelijk blijkt dat de verwijzing naar de aanhouding van [medeverdachte 2] een kennelijke verschrijving is en dat hier de aanhouding van [M.V.] bedoeld wordt. De rechtbank zal aan deze verschrijving geen gevolgen verbinden.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van de machtiging tot binnentreden overweegt de rechtbank dat een machtiging ex artikel 565 van het WvSv niet alleen ziet op de executie van rechterlijke bevelen en vonnissen, maar ook op de executie van bevelen van/door het openbaar ministerie, waaronder begrepen de aanhouding van voortvluchtigen. Uit het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen blijkt dat er aangifte van vermissing van de minderjarige [M.V.] is gedaan en dat naar aanleiding hiervan een zogenoemde OAT is opgemaakt. Dit kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat bij de aangifte het verzoek is gedaan tot “Opsporen, Aanhouden en Terugbrengen” van die [M.V.]. Op grond hiervan kan [M.V.] als voortvluchtige worden aangemerkt en is de machtiging terecht gebaseerd op artikel 565 WvSv.
Rest de vraag of de hulpofficier van justitie bevoegd was deze machtiging af te geven. Anders dan de raadsman stelt, is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van de in het tweede lid van artikel 565 WvSv bedoelde bevoegdheid ter vaststelling van de verblijfplaats van de voortvluchtige, maar van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid tot het binnentreden hiervan. De bevoegdheid tot afgeven van de machtiging komt daarom in de onderhavige zaak zonder verdere beperking toe aan zowel de officier van justitie als aan de hulpofficier. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Voorts acht de rechtbank de stelling van verdachte dat er geen eerdere oogst is geweest ongeloofwaardig, nu de politie duidelijke aanwijzingen gevonden heeft dat er vaker is geoogst en [medeverdachte 1]dit ook heeft toegegeven. Gelet hierop en op de bij de inleiding weergegeven bewijsmiddelen, acht de rechtbank de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3 merkt de rechtbank op dat er weliswaar aangifte is gedaan door [benadeelde partij] terzake van diefstal van energie, maar uit deze aangifte blijkt niet dat er ook daadwerkelijk energie/elektriciteit is weggenomen. Nu verdachte heeft ontkend dat hij op enige wijze stroom heeft gestolen, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor feit 3. Verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
meermalen in de periode van 15 mei 2007 tot en met 14 mei 2009 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [B.straat] een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 2
op 15 mei 2009 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 267 hennepplanten, zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
Feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van 2 maanden met daarnaast een werkstraf van 240 uren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk over¬leg van strafvoorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS). Het LOVS heeft oriëntatiepunten geformuleerd voor het kweken van hennepplanten. Het oriëntatiepunt voor het kweken van 500-1000 planten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 weken voor een verdachte zonder strafblad die niet in het kader van een georganiseerd verband kweekt.
Uitgaande van de verklaring van [medeverdachte 1] omtrent de eerdere oogsten kan worden aangenomen dat verdachte in totaal 3199 planten heeft geteeld. Gelet op deze hoeveelheid in combinatie met het hiervoor genoemde oriëntatiepunt acht de rechtbank de eis van de officier van justitie zeer redelijk, ook al acht de officier van justitie meer feiten bewezen dan de rechtbank.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde onder feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. R.H.J.G. Borger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 oktober 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
Hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 15 mei 2007 tot en met 14 mei 2009, in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [B.straat]), hoeveelheden of een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 267, althans een
groot aantal hennepplanten en/of delen ervan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal, bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
Hij op of omstreeks 15 mei 2009, in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 267 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
Hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2007 tot en met 14 mei 2009, in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s), die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak en/of verbreking.