ECLI:NL:RBMAA:2010:BN9224

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
301822 CV EXPL 08-6642 en 324452 CV EXPL 09-985
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht bank en kredietovereenkomst in gemeenschap van goederen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht is behandeld, gaat het om een geschil tussen Hoist Kredit AB en een echtpaar dat in gemeenschap van goederen is gehuwd. De kern van de zaak betreft de vraag of de bank heeft voldaan aan haar zorgplicht bij het verstrekken van een krediet en het afhandelen van verzoeken tot verhoging van dat krediet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bank, in overeenstemming met artikel 28 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck), de kredietwaardigheid van de kredietnemer heeft onderzocht en dat de wilsovereenstemming tussen partijen aanwezig was bij het sluiten van de kredietovereenkomst en de latere kredietverhogingen. De bank heeft voldoende informatie ingewonnen over de financiële situatie van de kredietnemer en heeft haar verzoeken tot kredietverhoging gemotiveerd afgewezen, wat de rechtbank als een correcte uitvoering van haar zorgplicht heeft beoordeeld.

De rechtbank heeft ook de verplichtingen van de bank onder artikel 29 Wck in overweging genomen, dat vereist dat de bank de redenen voor afwijzing van een kredietaanvraag aan de aanvrager meedeelt. De rechtbank concludeert dat de bank aan deze verplichting heeft voldaan door de kredietaanvrager tijdig en adequaat te informeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in de hoofdzaak, die ook eiser in het incident is, meerdere keren contante opnames van het krediet heeft gedaan zonder duidelijkheid te geven over de hoogte van het krediet dat zij nodig had. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de vordering van de bank toewijsbaar is, met veroordeling van de gedaagde in de proceskosten.

In de vrijwaring heeft de rechtbank geoordeeld dat de schuld van de gedaagde aan de bank valt binnen de gemeenschap van goederen, en dat de draagplicht van deze schuld gelijkelijk op beide echtgenoten rust. De rechtbank heeft de proceskosten in de vrijwaring gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
zaaknrs: 301822 CV EXPL 08-6642 en 324452 CV EXPL 09-985
typ: YT
coll:
Vonnis van 29 september 2010.
Inzake zaaknr. 301822 CV EXPL 08-6642:
De rechtspersoon naar buitenlands recht Hoist Kredit AB,
statutair gevestigd te Stockholm, Zweden, en kantoor houdende te ’s-Hertogenbosch,
eiseres in de hoofdzaak, verweerder in het incident, nader te noemen: Hoist,
gemachtigden: J.L.G. Jeukens en mr. R.H.A. Buttolo;
tegen:
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident],
wonende te [adres],
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident, nader te noemen: [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident],
gemachtigde: mr. C.C.B. Breij (toevoeging),
en inzake zaaknummer: 324452 CV EXPL 09-985
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident],
wonende te [adres],
eiseres in het incident, nader te noemen: [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident],
gemachtigde: mr. C.C.B. Breij (toevoeging);
tegen:
[gedaagde in vrij[gedaagde in vrijwaring],
wonende te [adres],
gedaagde in vrijwaring, nader te noemen: [gedaagde in vrijwaring],
gemachtigde mr. A.F.G. Jeurissen.
HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE IN DE HOOFDZAAK:
Naar aanleiding van het door de kantonrechter op 2 september 2009 gewezen vonnis heeft Hoist een akte opga-ve getuigen genomen en heeft er op 22 april 2010 een getuigenverhoor plaatsgevonden waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Partijen hebben daarna elk een akte genomen.
De inhoud van deze processtukken geldt als hier ingelast.
Daarna is vonnis bepaald waarvan de uitspraak nader is gesteld op heden.
HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE IN DE VRIJWARING:
Naar aanleiding van het door de kantonrechter op 2 september 2009 gewezen vonnis is de procedure in vrijwa-ring aangehouden totdat in de hoofdzaak is beslist.
Daarna is vonnis bepaald waarvan de uitspraak nader is gesteld op heden.
DE VERDERE BEOORDELING IN DE HOOFDZAAK EN IN DE VRIJWARING:
In de hoofdzaak:
In geschil tussen partijen is de vraag of Hoist heeft voldaan aan de verplichtingen als bepaald in artikel 28 Wck. De kantonrechter merkt dienaangaande het volgende op.
Het uitgangspunt bij het sluiten van een overeenkomst, waartoe de onderwerpelijke kredietovereenkomst, is de wilsovereenstemming tussen partijen. Uit de inhoud van de processtukken is de kantonrechter genoegzaam ge-bleken dat deze wilsovereenstemming zowel bij het sluiten van de kredietovereenkomst als bij de later overeen-gekomen kredietverhoging bij beide partijen aanwezig was.
De aard en strekking van het bepaalde in artikel 28 Wck ziet op een verplichte toetsing door de kredietgever van de kredietwaardigheid van de kredietnemer. Deze toetsing is zowel in het belang van de kredietnemer als van de kredietgever. Immers, de kredietnemer dient te worden behoed voor “overbesteding” en de kredietgever heeft belang bij inschatting van het risico dat hij, rekening houdende met de financiële omstandigheden van de kre-dietnemer, loopt met betrekking tot nakoming van de overeenkomst door de kredietnemer. Uit de inhoud van voormeld artikel en de daarbij behorende Memorie van Toelichting blijkt dat de kredietgever uit mag gaan van de juistheid van de opgave van de kredietnemer en hij doorgaans kan volstaan met het checken van de belang-rijkste posten aan inkomen en uitgaven.
Uit het bepaalde in artikel 29 Wck volgt dat indien een kredietaanvraag niet wordt ingewilligd, de kredietgever, desverzocht, een opgave van de redenen daarvan aan de kredietaanvrager verstrekt. Uit de bij dat artikel beho-rende Memorie van Toelichting blijkt dat de verplichting tot het mededelen van de reden van afwijzing een complement vormt op de bepaling dat de kredietgever genoegzame inlichtingen moet inwinnen.
Tegen de achtergrond van het vorenoverwogene bezien merkt de kantonrechter op dat hem uit de getuigenver-klaring van dhr. Meijer is gebleken dat Hoist bij kredietaanvragen steeds een BKR-check doet en dat zij infor-matie, middels bescheiden, aan de kredietnemer vraagt omtrent diens leefsituatie en diens inkom-sten/lastenoverzicht. Bij de totstandkoming van de onderwerpelijke overeenkomst in 2002 is dat ook zo ge-schied. Voorts is gebleken dat Hoist de door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] meermaals verzochte verhoging van het krediet bij schrij-ven van 23 juni 2003 en 24 oktober 2003 gemotiveerd onderbouwd heeft afgewezen en een later gedaan verzoek tot verhoging van het krediet tot € 9.000,00 gedeeltelijk heeft gehonoreerd. Bij laatstvermelde verhoging heeft [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] aan Hoist informatie verstrekt over het feit dat ze inmiddels meer uren werkte en ook nog een bijbaan had zodat haar inkomenssituatie positiever was geworden in vergelijking met voorheen. Naar aanleiding daar-van heeft Hoist een BKR-check gedaan waaruit bleek dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] “schoon”was en het krediet met € 4.500,00 verhoogd.
Hieruit volgt, naar het oordeel van de kantonrechter dat Hoist genoegzaam heeft aangetoond hoe zij te werk gaat, en, ter zake de onderwerpelijke kredietovereenkomst, te werk is gegaan, dat zij de kredietwaardigheid van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] heeft onderzocht en dat haar werkzaamheden meer omvatten dan het enkele doen van een BKR-toets. Een en ander volgt ook uit de door haar geschetste werkwijze ter zake de tussentijdse kredietverhogingsaanvra-gen waarvan zij sommige schriftelijk heeft afgewezen en een partieel heeft gehonoreerd.
Nu [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] meermaals opnamen van het krediet heeft gedaan, niet heeft aangegeven tot welke hoogte het krediet in haar geval geoorloofd zou zijn en de kantonrechter niet is gebleken dat Hoist op lichtvaardige wijze krediet aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] heeft verstrekt, treft [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident]s verweer dat de vordering moet worden afgewezen omdat Hoist niet voldaan heeft aan het door haar aangeboden bewijs tot overlegging van gegevens ter staving van de getuigen-verklaring en het door haar overige dienaangaande gestelde geen doel. Het komt weliswaar voor rekening en risico van Hoist dat Hoist de gegevens na ommekomst van de bewaartijd van vijf jaar niet meer heeft doch dat leidt, gezien het vorenoverwogene en gezien de inhoud van de Memorie van Toelichting bij artikel 28 Wck, waaruit volgt dat het niet noodzakelijk is dat de kredietgever alle gegevens die hij verzamelt ook feitelijk moet bewaren, in de onderhavige procedure niet tot een ander oordeel.
Met inachtneming van al het vorenoverwogene ligt de vordering voor toewijzing gereed met veroordeling van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident], als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten, met dien verstande dat de kantonrechter de gevorderde rente zal toewijzen als nader in het dictum is bepaald en de bij exploot in rekening gebrachte BTW over de legeskosten zal afwijzen nu deze kosten vrij van BTW zijn.
In de vrijwaring:
Uit het door partijen over en weer gestelde staat, als niet althans als onvoldoende weersproken, vast:
-dat partijen op 14 januari 2005 in gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd;
-dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] voor het sluiten van voormeld huwelijk de onderwerpelijke kredietovereenkomst heeft gesloten;
-dat [gedaagde in vrijwaring] bekend is met de onderwerpelijke kredietovereenkomst en omwille van het hoge kredietvergoe-dingspercentage de schuld op enig moment volledig heeft afgelost;
-dat [gedaagde in vrijwaring] niet over bescheiden met betrekking tot de kredietovereenkomst beschikt;
-dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] door is gegaan met contante opnames van het krediet.
In geschil tussen partijen is het belang van de vordering van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] jegens [gedaagde in vrijwaring].
De kantonrechter merkt dienaangaande op dat als uitgangspunt heeft te gelden dat partijen nog in gemeenschap van goederen gehuwd zijn. In dat kader, daarbij gelet op het bepaalde in artikel 1:94 lid 2 BW, valt de schuld van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] aan Hoist in deze gemeenschap en volgt hieruit dat de draagplicht van deze schuld, nu gesteld noch gebleken is dat de schuld op enigerlei bijzondere wijze aan een van beiden verknocht is en voorts gesteld noch gebleken is dat aan deze schuld een uitsluitingclausule ten behoeve van een van beiden is verbonden, ieder bij helfte op [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] en [gedaagde in vrijwaring] rust.
In de artikelen 1:95 en 1:96 BW is de verhaalbaarheid van de onderwerpelijke schuld geregeld. Gezien de (tot op) heden bestaande gemeenschap van goederen heeft [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident], nadat het vonnis in de hoofdzaak in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap dat eerst opeisbaar is bij het einde -de ontbinding- van het huwelijk. Nu, zoals eerder is overwogen, de gemeenschap van goederen thans nog bestaat mist het bepaalde in artikel 1: 102 BW hier toepassing en ziet de kantonrechter, anders dan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident], geen grond in het anticiperen op dat artikel door middel van het uitspreken van een voorwaardelijke veroordeling. Immers, de thans geldende draagplicht en het regres kunnen afwijken van de na ontbinding geldende draagplicht en het regres omdat deze in het kader van de echtscheidingsprocedure anders kunnen worden overeengekomen of dat uit de redelijkheid en billijkheid een andere verdeling voortvloeit dan thans geldt. Ten overvloede merkt de kan-tonrechter op dat hiervoor dient een andere procedure te worden gevolgd bij een daartoe bevoegde rechter.
Met [gedaagde in vrijwaring] is de kantonrechter eens dat het aan Hoist is om haar vordering in te stellen tegen hem, [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] of tegen beiden en dat de onderwerpelijke schuld verdeeld c.q. verrekend dient te worden bij de boedelscheiding na echtscheiding. Uit het door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] bij dagvaarding en conclusie van repliek gestelde begrijpt de kantonrechter weliswaar [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident]s visie dat zij er belang bij heeft dat [gedaagde in vrijwaring] hoofdelijk naast haar wordt veroordeeld, maar zal hij het ter zake primaire, subsidiaire en meer subsidiaire gevorderde afwijzen nu in casu de wettelijke grond-slag daaraan ontbeert. Dat tussen partijen al een echtscheidingsprocedure aanhangig is doet aan dat oordeel niet aan af.
Met inachtneming van het vorenoverwogene komt de kantonrechter niet meer toe aan het overige door partijen over en weer gestelde.
Gezien het vorenoverwogene en rekening houdende met het feit dat partijen echtelieden zijn, zal de kantonrech-ter de proceskosten compenseren in dier voege dat ieder partij de hare draagt.
DE VERDERE UITSPRAAK IN DE HOOFDZAAK EN IN DE VRIJWARING:
In de hoofdzaak:
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] om aan Hoist, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen de som van € 3.521,54, ver-meerderd met de contractuele vertragingsvergoeding ad 18 % per jaar, doch niet meer dan ingevolge de Wck en het Besluit Kredietvergoeding toegelaten percentage, vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] in de kosten van deze procedure tot aan dit vonnis aan de zijde van Hoist gerezen en be-groot op € 814,16, waarin begrepen € 201,00 vast recht, € 88,16 explootkosten en € 525,00 salaris gemachtigde.
In de vrijwaring:
compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de hare draagt.
In de hoofdzaak en in de vrijwaring:
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze vonnissen zijn gewezen door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegen-woordigheid van de griffier.