ECLI:NL:RBMAA:2010:BN9212

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
349810 CV EXPL 09-3941
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van werknemer en werkgever bij ziekmelding en de gevolgen voor loonbetaling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 21 april 2010, staat de verplichting van zowel de werknemer als de werkgever bij ziekmelding centraal. De eiser, vertegenwoordigd door mr. K.P.E. van Tulden, vordert loondoorbetaling, terwijl de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G.B. Falkenberg, betwist dat er een arbeidsovereenkomst bestond en dat de werknemer ziek was. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst niet door de werknemer is opgezegd, ondanks het wegblijven van de werknemer van het werk. De kantonrechter benadrukt dat een opzegging van de arbeidsovereenkomst niet enkel uit gedragingen of verklaringen van de werknemer kan worden afgeleid zonder duidelijke communicatie hierover.

De rechter stelt vast dat de werknemer gedurende de relevante periode geen arbeid heeft verricht en dat de werkgever op grond van artikel 7:627 BW geen loon verschuldigd is, tenzij er sprake is van ziekte. De eiser stelt dat hij op 13 mei 2008 ziek heeft gemeld, maar deze ziekmelding wordt door de gedaagde betwist. De kantonrechter concludeert dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn ziekmelding en dat hij niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan om de werkgever op de hoogte te houden van zijn situatie.

Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vorderingen van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om duidelijk te communiceren over hun ziekmelding en de gevolgen daarvan voor hun recht op loon.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
locatie Sittard-Geleen
vonnis d.d. 21 april 2010
zaak/rolnr.: 349810 CV EXPL 09-3941
typ.: AP
De kantonrechter van de locatie Sittard-Geleen heeft het navolgende vonnis gewezen
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. K.P.E. van Tulden
tegen
[gedaagde]
wonende en zaakdoende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.B. Falkenberg.
Partijen worden hierna genoemd: [eiser] en [gedaagde].
1. Het verloop van de procedure
Er wordt recht gedaan op de volgende stukken:
- het vonnis van 3 maart 2010 met de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van de comparitie.
Daarna heeft de kantonrechter vonnis bepaald en de uitspraak daarvan nader bepaald op heden.
De inhoud van alle stukken geldt als hier ingelast.
2. De verdere beoordeling
4.1 De kantonrechter blijft bij hetgeen in het eerdere vonnis is overwogen en beslist.
4.2 De vordering van [eiser] ziet op loondoorbetaling. Het recht op loonbetaling impliceert een tweetal onderdelen: (a) het bestaan van een arbeidsovereenkomst en (b) het verrichten van arbeid. Op deze laatste voorwaarde bestaat een uitzondering in de vorm van loondoorbetaling bij ziekte.
4.3 Tussen partijen staat vast dat het loon gedurende de gevorderde periode niet is doorbetaald. In geschil is de vraag of er tussen partijen (nog) een arbeidsovereenkomst bestond.
4.4 [gedaagde] stelt zich in dit verband op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op enig eerder moment –eenzijdig door [eiser]- zou zijn opgezegd. Tussen partijen staat vast dat [eiser] de arbeidsovereenkomst niet uitdrukkelijk heeft opgezegd.
Vaste rechtspraak is dat uit de gedragingen en verklaringen van de werknemer duidelijk en ondubbelzinnig van het beoogde gevolg van zijn verklaring moet blijken. De achtergrond hiervan wordt gevormd door de overweging dat een vrijwillige beëindiging van een dienstbetrekking dermate ernstige gevolgen heeft voor de werknemer dat niet spoedig mag worden aangenomen dat zijn verklaringen en gedragingen daarop gericht zijn. Dit betekent niet dat enkel het ‘met zoveel woorden’ opzeggen door een werknemer aan de te stellen eisen voldoet. Zoals in beginsel voor iedere verklaring geldt, kan ook een opzegging vormloos geschieden en in een of meer gedragingen besloten liggen (art. 3:37 lid 1 BW). Of hiervan sprake is, met andere woorden of de werkgever uit de verklaringen en gedragingen van de werknemer diens beoogde opzegging van de arbeidsovereenkomst redelijkerwijs heeft mogen afleiden, is een vraag die de rechter moet beantwoorden in het licht van de omstandigheden van het geval.
De kantonrechter beantwoordt deze vraag in het onderhavige geval ontkennend.
Naast het wegblijven van het werk heeft [gedaagde] in dit verband als bijkomende omstandigheid aangevoerd dat er met [eiser] geen contact meer te krijgen was. Deze stelling wordt echter niet ondersteund door de verklaring van [gedaagde] ter comparitie. Ter comparitie is door [gedaagde] aangegeven dat er na het wegblijven door [eiser] een ontmoeting bij hem thuis heeft plaatsgevonden. Bij dit gesprek had [gedaagde] de redenen van het wegblijven kunnen onderzoeken. Nu niet is gesteld dat [gedaagde] [eiser] bij dit gesprek uitdrukkelijk naar de reden van zijn wegblijven heeft gevraagd en evenmin is gesteld dat [eiser] bij dit gesprek heeft aangegeven de arbeidsovereenkomst te willen opzeggen had [gedaagde] uit de verklaringen en gedragingen van [eiser] diens beoogde opzegging van de arbeidsovereenkomst niet redelijkerwijs mogen afleiden.
De conclusie is dan ook dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet door [eiser] is opgezegd.
4.5 Tussen partijen staat voorts vast dat [eiser] gedurende de in geding zijnde periode geen arbeid heeft verricht. Op grond van artikel 7:627 BW is de werkgever geen loon verschuldigd over de periode dat de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. Een uitzondering hierop is indien de werknemer in verband met arbeidsongeschiktheid tengevolge van ziekte de bedongen arbeid niet verricht (7:629 BW).
Tussen partijen is vervolgens in geschil of er sprake is geweest van ziekte.
4.6 In dit verband heeft [gedaagde] geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] vanwege het ontbreken van een (UWV-)deskundigenverklaring omtrent de arbeidsongeschiktheid. Voor de beoordeling van het verweer acht de kantonrechter van belang de vraag of er een ziekmelding is geweest. Immers, indien er sprake is geweest van een ziekmelding staat vast dat [gedaagde] deze melding niet aan de bedrijfsarts heeft doorgegeven. In dat geval kan het [eiser] niet verweten worden dat hij geen ‘second opinion’ heeft overgelegd.
4.7 De kantonrechter gaat vooralsnog aan de stellingen omtrent de ziekmelding voorbij. Als er al aangenomen zou worden dat de ziekmelding op 13 mei 2008 gedaan is acht de kantonrechter de verdere opstelling van [eiser] onvoldoende. De kantonrechter is van oordeel dat van een werknemer verwacht mag worden dat hij de werkgever op de hoogte houdt van de relevante informatie aangaande zijn ziekmelding. Daartoe behoort in ieder geval informatie omtrent de te verwachten duur en de voortgang van de arbeidsongeschiktheid. Indien dit contact niet via de bedrijfsarts loopt, zoals in het onderhavige geval, dient dit behoudens bijzondere omstandigheden plaats te vinden tussen werknemer en werkgever zelf. Concreet houdt dit in dat verwacht had mogen worden dat [eiser] tenminste na zijn operatie [gedaagde] van het verdere verloop op de hoogte had gehouden. Van omstandigheden die dit anders maken, bijvoorbeeld ingeval van een ongeschiktheid welke zijn oorzaak vindt in een arbeidsconflict, is niets gesteld of gebleken.
Van enige bereidheid aan de zijde van [eiser] om in overleg te treden met [gedaagde] over de ziekmelding en een mogelijke terugkeer op het werk voorafgaand aan de escalatie van het geschil is niet gebleken. Vanaf de datum van de medische ingreep blijkt derhalve niet van de bereidheid van [eiser] om de bedongen arbeid te verrichten zodat [eiser] geen aanspraak kan maken op salaris, vakantiegeld, vakantiedagen en dergelijke over de maanden vanaf 1 juni 2008. De vordering van [eiser] zullen voorzover zij zien op deze periode worden afgewezen.
4.8 De kantonrechter komt nu tot de beoordeling van de ziekmelding. [eiser] stelt dit op 13 mei 2008 gedaan te hebben tijdens een bezoek bij [gedaagde] thuis. De ziekmelding –en dit bezoek- is door [gedaagde] betwist. In het licht van de betwisting is de stelling van [eiser] onvoldoende onderbouwd. Daarbij acht de kantonrechter van bijzonder belang dat [eiser] aangeeft dat er een getuige zou zijn geweest –zijn vriendin mevrouw [naam vriendin]. Hoewel daartoe in het vorige vonnis uitdrukkelijk uitgenodigd heeft [eiser] nagelaten van mevrouw [naam vriendin] een schriftelijke getuigenverklaring in geding te brengen. Evenmin is zij ter comparitie –waarbij zij als toehoorder aanwezig was- gepresenteerd als te horen getuige.
4.9 Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde].
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1 wijst het gevorderde af;
5.2 veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot op heden begroot op EUR 900,00 aan salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte, kantonrechter en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting, in tegenwoordigheid van de griffier.