ECLI:NL:RBMAA:2010:BN8506

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700272-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en poging tot zware mishandeling, bewezenverklaring van bedreiging en verboden wapenbezit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 21 september 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, alsook van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en verboden wapenbezit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat de verklaringen van getuigen op essentiële punten niet overeenkwamen en er een gebrek aan ondersteunend technisch bewijs was. De rechtbank concludeerde dat er een andere gang van zaken dan de tenlastegelegde feiten tot de reële mogelijkheden behoorde.

De rechtbank kwam echter tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk [slachtoffer] had bedreigd door een vuurwapen op hem te richten. Dit werd wettig en overtuigend bewezen door de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had geschoten, wat leidde tot een partieel vrijspraak van de zwaardere aanklachten. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan verboden wapenbezit, aangezien hij een vuurwapen en munitie in zijn bezit had.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten. De rechtbank besloot dat de verdachte hulp en ondersteuning van de reclassering moest krijgen, inclusief behandeling voor zijn drugsverslaving, om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700272-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [geboortegegevens],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsvrouw is mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat te Roermond.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 september 2010, waarbij de officier van justitie, de raadsvrouw en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel [slachtoffer] heeft bedreigd;
Feit 2: een wapen en/of munitie voorhanden heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Zij heeft zich ten aanzien van feit 1 primair gebaseerd op de verklaring van verdachte ter zitting, het aantreffen van een pistool en de verklaringen van [slachtoffer], [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Uit de verklaringen van [getuige 1], [slachtoffer] en [getuige 3] blijkt dat [getuige 1] ook in de woning aanwezig was op het moment dat verdachte heeft geschoten.
De officier van justitie gaat ervan uit dat verdachte het pistool op [slachtoffer] heeft gericht en één keer heeft geschoten. Er was sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer].
De huls van de afgeschoten kogel is niet teruggevonden, doordat onderzoek in de woning
- gelet op de staat waarin deze zich bevond - niet mogelijk bleek te zijn.
[getuige 2] en verdachte hebben verklaard dat ook [slachtoffer] een pistool zou hebben gehad. Deze verklaringen worden echter niet ondersteund door de verklaringen van de andere getuigen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich gebaseerd op de verklaring van verdachte, het aantreffen van het wapen en het proces-verbaal met betrekking tot de beschrijving van het wapen en de munitie.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de wettige bewijsmiddelen niet tot de overtuiging kunnen leiden dat verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten. De verschillende getuigen hebben wisselende verklaringen afgelegd. De inhoud van de verklaringen zijn weinig betrouwbaar, nu de betrokken personen allen verslaafd zijn.
Doordat er geen compleet onderzoek heeft plaatsgevonden, zijn de feiten niet voldoende duidelijk geworden.
De meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging kan wel bewezen worden. Verdachte heeft [slachtoffer] immers met een wapen bedreigd. Verdachte heeft echter niet geschoten. Hiervan dient hij partieel te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft ten slotte betoogd dat feit 2, gelet op de verklaring van verdachte, bewezen kan worden.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 25 mei 2010 in de woning van verdachte te Geleen was om aldaar - op verzoek van verdachte - cocaïne te bezorgen. Toen bleek dat verdachte niet genoeg geld had om de cocaïne te betalen en [slachtoffer] weigerde de cocaïne te overhandigen, werd verdachte kwaad. Hij trok zijn wapen en richtte dit op [slachtoffer].
Verdachte heeft verklaard dat hij op 25 mei 2010 in zijn woning was. [slachtoffer] en verdachte kregen onenigheid over geld en er werd over en weer gescholden. [slachtoffer] had een wapen bij zich. Verdachte nam ook zijn wapen ter hand en richtte dit wapen op [slachtoffer]. Verdachte wilde [slachtoffer] slechts bedreigen, zodat hij weg zou gaan. Volgens de verdachte en [slachtoffer] bevond [slachtoffer] zich tijdens het gebeuren in of bij de deuropening van de gang naar de woonkamer en zat verdachte op de bank in de woonkamer. Verder hebben zowel [slachtoffer] als verdachte verklaard dat na het voorval in de woning van verdachte alsnog de betaling van de koop en betaling van de drugs heeft plaatsgevonden.
Gelet op de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte een wapen op [slachtoffer] heeft gericht.
De vragen die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden zijn of verdachte toen heeft geschoten en - indien dit is komen vast te staan -, of hij daarbij in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten.
Verdachte ontkent dat hij geschoten heeft. Hij wijst er op dat zijn ontkenning bevestiging vindt in de plaats waar een deel van een patroon is aangetroffen, te weten in de nabijheid van de plaats waar verdachte zich bevond toen hij het pistool op [slachtoffer] had gericht.
[slachtoffer] en [getuige 1] hebben verklaard dat verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten. Verdachte en [getuige 2] hebben echter verklaard dat [getuige 1] tijdens het gebeuren niet in de woning was. Hij zou er eerder op de dag zijn geweest en na het voorval nog slechts aan de deur zijn geweest.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij die dag tussen ca. 20:00 en 21:00 uur naar de woning van verdachte is gegaan en dat hij er niet lang is geweest. Ook verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] toen slechts enkele minuten in de woning was. De tijdsaanduidingen vinden tot op zekere hoogte bevestiging in de verklaring van de buurman van verdachte, [getuige 3], dat het voorval zou zijn gebeurd toen hij naar de winkel was geweest, maar zijn in strijd met de verklaring van [getuige 1], volgens welke verdachte rond 23.00 uur eerst het wapen op hem, [getuige 1], [slachtoffer] en [getuige 2] richtte, waarna hij dreigende woorden uitte, het wapen op [slachtoffer] richtte en schoot.
De getuigenverklaringen verschaffen - in onderling verband gezien – onvoldoende zekerheid dat [getuige 1] zich tijdens het gebeuren in de woning van verdachte bevond, terwijl – zoals eerder opgemerkt – de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] enerzijds en de verdachte en [getuige 2] anderzijds, elkaar op belangrijke punten tegenspreken. Dat betekent dat deze verklaringen slechts een zeer zwakke basis zouden kunnen vormen voor een bewezenverklaring.
De verklaringen van de getuigen zijn evenmin verhelderd door middel van technisch bewijs.
Zo is niet komen vast te staan dat een beschadiging in de laminaatvloer - in de buurt van de plek waar [slachtoffer] gestaan zou hebben - van een projectiel van een vuurwapenpatroon (een kogel) afkomstig zou zijn.
Bij onderzoek in de woning werd bovendien onder een fauteuil een vuurwapen en voor deze fauteuil een klein fragment van een afgeschoten patroon gevonden. Hiervan is echter niet onderzocht of deze werd afgevuurd met het vuurwapen van verdachte. Een onderzoek naar schotrestsporen heeft evenmin plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft ter zitting naar voren gebracht dat geen volledig onderzoek heeft kunnen plaatsvinden, vanwege de staat waarin de woning zich bevond.
Gelet op de op essentiële punten niet overeenkomende (getuigen)verklaringen en het gebrek aan ondersteunend technisch bewijs, blijven ter zake doende feiten onduidelijk. Hierdoor kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten.
Voor een bewezenverklaring van een tenlastegelegd feit is vereist dat de rechtbank door bewijsmiddelen een zodanige zekerheid verkrijgt dat het hoogst waarschijnlijk is dat het feit is gepleegd. Ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit acht de rechtbank een andere gang van zaken dan de tenlastegelegde tot de reële mogelijkheden te behoren.
Gelet hierop acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden (feit 1 primair) dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1 subsidiair). De verdachte dient hiervan dan ook te worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank, gelet op de verklaringen van verdachte en [slachtoffer], wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd door een vuurwapen op hem te richten. Nu niet is komen vast te staan dat verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten, dient hij hiervan partieel te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2:
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 7 september 2010 afgelegd;
- het proces-verbaal van bevindingen aantreffen vuurwapen d.d. 30 mei 2010, pagina 65;
- het proces-verbaal onderzoek (Vuur)wapens en Munitie d.d. 28 juni 2010, pagina 27 en 28.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. meer subsidiair
op 25 mei 2010 te Geleen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen gericht op voornoemde [slachtoffer];
2.
op 25 mei 2010 te Geleen een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk [C.Z.]) en munitie van categorie III, te weten een aantal 9 mm patronen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan de voorwaardelijk opgelegde straf dient de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te worden verbonden, ook indien dit inhoudt dat verdachte een behandeling dient te ondergaan die gericht is op zijn drugsverslaving.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om voor feit 1 meer subsidiair en feit 2 een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, op te leggen. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarde sluit zij zich aan bij de vordering van de officier van justitie. De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met het volgende.
Verdachte heeft tijdens een conflict een vuurwapen op het slachtoffer gericht. Hierdoor is het slachtoffer in een uitermate dreigende situatie terecht gekomen en heeft hij angstige momenten moeten beleven.
Verdachte heeft bovendien een vuurwapen met munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit hiervan dient, gelet op het gevaarzettende karakter, te worden bestreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar reeds eerder wegens verboden wapenbezit werd veroordeeld. De daarbij voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw tot een soortgelijk feit over te gaan.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het omtrent de persoon van verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 9 augustus 2010. Hieruit blijkt dat het recidiverisico hoog is vanwege het forse verslavingsprobleem van verdachte. Ook in de directe omgeving van verdachte hebben mensen te maken met verslavingsproblemen. Er wordt geadviseerd aan verdachte - in het kader van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf - op te leggen de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook indient dit inhoudt dat verdachte zich dient te laten behandelen bij de Forensische Polikliniek van Mondriaan of een soortgelijke instelling.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij hulp nodig heeft vanwege zijn drugsverslaving. Op het moment dat verdachte zal terugkeren naar zijn thuissituatie, komt hij weer terecht in een gebruikersmilieu. Verdachte wil graag een behandeling voor zijn verslaving ondergaan.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats. Met deze straf wil de rechtbank duidelijk maken dat verdachte onacceptabel en grensoverschrijdend gedrag heeft getoond. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, omdat zij daarmee verdachte duidelijk wil maken dat hij niet meer in herhaling moet vallen. Tevens wil de rechtbank hem daarmee de mogelijkheid bieden zijn leven te beteren. Daartoe zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte niet alleen hulp en steun van de reclassering krijgt om zijn leven weer op de rails te krijgen, maar dat hij ook een behandeling voor zijn drugsverslaving zal moeten ondergaan. De langdurige drugsverslaving lijkt verdachte immers steeds weer in de weg te staan om een leven op te bouwen zonder het plegen van strafbare feiten.
Alles overwegende acht de rechtbank passend een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Bij de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht worden opgelegd, ook indien dit inhoudt een behandeling voor verdachtes drugsverslaving.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook indien dit inhoudt dat verdachte zich ambulant dient te laten behandelen bij de Forensische Polikliniek van Mondriaan of een soortgelijke instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. J. Wöretshofer en
mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 september 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2010 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde [slachtoffer] heeft gericht en/of (vervolgens) met voornoemd vuurwapen eenmaal heeft geschoten in de richting van [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2010 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde [slachtoffer] heeft gericht en/of (vervolgens) met voornoemd vuurwapen eenmaal heeft geschoten in de richting van [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2010 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, gericht op voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens) met voornoemd vuurwapen eenmaal geschoten in de richting van [slachtoffer];
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2010 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk [C.Z.]), en/of munitie van categorie III, te weten een aantal 9 mm patronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.