ECLI:NL:RBMAA:2010:BN5495
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - meervoudig
- P.H.M. Kuster
- A.J. Hazen
- M.C.A.E. van Binnebeke
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in ontuchtzaak tegen verdachte met minderjarige
In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, heeft de rechtbank Maastricht op 30 augustus 2010 uitspraak gedaan. De verdachte werd ervan beschuldigd ontucht te hebben gepleegd met een meisje dat aan zijn zorg was toevertrouwd, in de periode dat zij tussen de vier en zes jaar oud was. De enige bewijsmiddelen die de aanklacht ondersteunden, waren de verklaringen van het slachtoffer en haar ouders. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, hoewel spontaan, onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De verklaringen van de ouders waren immers gebaseerd op wat het slachtoffer had verteld, waardoor er geen onafhankelijk bewijs was dat de beschuldigingen kon bevestigen.
De rechtbank benadrukte dat volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, een bewezenverklaring niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van één getuige. Dit betekent dat er aanvullende bewijsmiddelen nodig zijn om tot een wettig en overtuigend bewijs te komen. In deze zaak ontbraken dergelijke aanvullende bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen of medische rapporten die de beschuldigingen konden ondersteunen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de zitting. De verdachte had het recht om binnen 14 dagen hoger beroep aan te tekenen tegen deze uitspraak.