ECLI:NL:RBMAA:2010:BN2865

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-830032-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitkeringsfraude met betrekking tot samenwoning en gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 16 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van uitkeringsfraude. De verdachte ontving gedurende een periode van ruim zes jaar een uitkering op basis van de Algemene Bijstands Wet (Abw) en de Wet Werk en Bijstand (WWB). De aanklacht was dat zij opzettelijk had nagelaten te melden dat zij samenwoonde met [H.M.], wat van belang was voor de beoordeling van haar recht op bijstandsuitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de ten laste gelegde periode, van 1 september 2001 tot en met 10 maart 2008, niet heeft gemeld dat [H.M.] bij haar verbleef, terwijl dit relevant was voor de uitkeringsinstanties. De verdachte heeft verklaard dat zij vond dat er geen sprake was van samenwonen, ondanks dat [H.M.] vaak bij haar verbleef en zelfs een sleutel van haar woning had. Getuigen hebben verklaard dat [H.M.] permanent bij de verdachte verbleef en dat er een gezamenlijke huishouding was.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had verzwegen dat zij samenwoonde met [H.M.], wat leidde tot een onterecht ontvangen uitkering van meer dan 98.000 euro. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zorg voor haar kinderen, en de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De uitspraak is gedaan in het belang van de sociale zekerheid en de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/830032-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 juni 2010
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. L.J.L.M. Dacier, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 juni 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet opzettelijk heeft nagelaten te melden dat zij samenwoonde, terwijl dit van belang was voor het vaststellen van haar recht op een bijstandsuitkering.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk verzwegen heeft dat zij samenwoonde en een gezamenlijke huishouding voerde met [H.M.], terwijl deze informatie noodzakelijk was voor de uitkeringsinstanties om te kunnen beoordelen of verdachte aanspraak kon maken op een uitkering.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte niet opzettelijk heeft nagelaten melding te maken van haar woonsituatie en het verblijf bij haar van [H.M.]. Verdachte was van mening dat er geen sprake was van samenwonen of een gezamenlijke huishouding. Om die reden veronderstelde zij dat het niet nodig was te melden dat [H.M.] bij haar verbleef. Verdachte en [H.M.] hadden geen relatie en [H.M.] beschikte over aparte woonruimte. Ook de financiën waren strikt gescheiden. Verdachte moet derhalve worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode van 1 september 2001 tot en met 10 maart 2008 een Abw/WWB-uitkering ontvangen van de Gemeentelijke Sociale Dienst Voerendaal en van Kompas, Gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg.
In dezelfde periode heeft verdachte Rechtmatigheidsonderzoeksformulieren Abw/WWB ingevuld en ondertekend in de gemeente Voerendaal.
Op deze formulieren, afkomstig van de gemeente Voerendaal en van Kompas, Gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg, staan mededelingen die worden aangeduid met “Belangrijk”, waarna een definitie is opgenomen van het begrip partner en het begrip gezamenlijke huishouding. Verdachte heeft steeds op deze formulieren aangegeven dat er geen sprake was van een (inwonende) partner, noch van een gezamenlijke huishouding.
Aan verdachte wordt het verwijt gemaakt dat dit laatste in strijd met de waarheid was, omdat zij in werkelijkheid samenwoonde met [H.M.].
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [H.M.] vaak bij haar over de vloer kwam, maar dat zij vond dat zij met hem niet samenwoonde of een gezamenlijke huishouding voerde. [H.M.] sliep vaak bij haar en beschikte over een sleutel van de woning, maar er was geen sprake van een intieme relatie. Verdachte heeft nooit geld ontvangen van [H.M.]. [H.M.] sliep bij verdachte, omdat zij bang was voor haar ex-partner. Ook steunde [H.M.] haar een beetje bij het opvoeden van de kinderen.
[H.M.] heeft verklaard dat verdachte rond de jaarwisseling 2006-2007 verhuisd is en dat hij sindsdien heel vaak bij verdachte verbleef. [H.M.] hielp en steunde verdachte en bleef meestal bij haar slapen. Ook bevonden zijn kleding en toiletspullen zich in de woning van verdachte. [H.M.] beschikte weliswaar over een eigen woning in Heerlen, maar al zijn kleren bevonden zich bij verdachte.
[H.M.] heeft voorts verklaard dat hij ook vóór de verhuizing van verdachte bij haar verbleef en enkele dagen (de rechtbank begrijpt: per week) bij verdachte sliep. Hij heeft haar ook wel eens gezegd dat zij met haar contactpersoon zijn verblijf bij haar moest bespreken. Eten deed [H.M.] niet zo vaak bij verdachte en hij leverde geen financiële bijdrage aan de huishouding.
In het onderzoek door de sociale recherche zijn diverse getuigen gehoord. Voor de rechtbank is de verklaring van de getuige [naam getuige 1] van belang, die verklaard heeft dat [H.M.] ongeveer vanaf het jaar 2000 bij verdachte woonde en daar dag en nacht verbleef.
Verder heeft de getuige [naam getuige 2] verklaard dat verdachte vanaf kerst 1998 samen met haar vriend [H.M.] en haar beide kinderen naast haar op de [adres] woonde. Zij verklaarde dat [H.M.] er vanaf het begin permanent had verbleven. Zij was in die tijd een vriendin van verdachte en zij kwamen geregeld bij elkaar. Zij trof [H.M.] vaak in de woning van verdachte aan en heeft ook gezien dat [H.M.], die als hobby schildert, op een van de slaapkamers een schildersuitrusting ter beschikking had. Zij heeft ook vaker gezien dat verdachte geld van hem kreeg voor boodschappen of andere spullen die zij nodig had.
Uit het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode een uitkering heeft genoten, maar heeft nagelaten de uitkeringsinstanties ervan op de hoogte te stellen dat [H.M.] gedurende die periode bij haar in de woning verbleef, terwijl dit relevant was voor de uitkerende instanties om haar recht op die uitkering te kunnen beoordelen. Gelet op de toelichting op de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren die verdachte jarenlang heeft ingevuld, ondertekend en teruggestuurd, moet zij geweten hebben dat het verblijf van [H.M.] in haar woning kon vallen onder het begrip gezamenlijke huishouding en dus gemeld moest worden. Dat verdachte zelf vond dat zij niet aan de definitie voldeed, doet hieraan niet af. Uit de verklaring van [H.M.] blijkt dat hij dit ook onder haar aandacht heeft gebracht. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten melding te maken van de werkelijke woonsituatie.
De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 september 2001 tot en met 10 maart 2008 in de gemeente Voerendaal, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Algemene Bijstands Wet (Abw) en de Wet Werk en Bijstand (WWB), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Abw-uitkering en WWB-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, aan de gemeente Voerendaal en Kompas, gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg, telkens opzettelijk geen mededeling gedaan van, zakelijk weergegeven,
- het samenwonen en het voeren van een gezamenlijke huishouding met [H.M.] en
- een gewijzigde woonsituatie.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht
op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden op te leggen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen en bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ook moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Daarnaast moet de op te leggen straf gematigd worden, omdat de redelijke termijn waarbinnen de behandeling van de onderhavige zaak had moeten plaatsvinden, overschreden is.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Verdachte heeft gedurende bijna zes en een half jaar voor uitkeringsinstanties verzwegen dat zij een partner had en daarmee samenwoonde. Als gevolg hiervan hebben de uitkerende instanties het recht op uitkering niet kunnen beoordelen en heeft verdachte ten onrechte een uitkering ontvangen van ruim 98.000 euro. Door het handelen van verdachte wordt het stelsel van sociale zekerheid ondermijnd en heeft de gemeenschap forse schade geleden. De onderlinge solidariteit tussen degenen die de uitkeringen financieel opbrengen en degenen die daar aanspraak op maken wordt door het handelen van verdachte op de proef gesteld. Dit maakt dat de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf van 9 maanden gepast en geboden acht.
Daarbij zal de rechtbank een vermindering toepassen van 1 maand, omdat zij de redelijke termijn waarbinnen de behandeling van de zaak had moeten plaatsvinden, overschreden acht. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met haar persoonlijke omstandigheden – met name de verzorging van haar kinderen - en met de omstandigheid dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit leidt de rechtbank ertoe de helft van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 2 jaren.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. A.W. Oosterman en mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 juni 2010.
Buiten staat
Mr. R.P.J. Quaedackers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 01 september 2001 tot en met 10 maart 2008, in de gemeente Voerendaal, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Algemene Bijstands Wet (Abw) en/of de Wet Werk en Bijstand (WWB), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Abw-uitkering en/of WWB-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft zij, verdachte, aan de gemeente Voerendaal en/of Kompas, gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg, (telkens) opzettelijk geen mededeling gedaan van, zakelijk weergegeven,
-het samenwonen en/of het voeren van een gezamenlijke huishouding met [H.M.] en/of
-een gewijzigde woonsituatie
of
voor de gemeente Voerendaal en/of Kompas, gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg, (telkens) opzettelijk, zakelijk weergegeven,
-het samenwonen en/of het voeren van een gezamenlijke huishouding met
[H.M.] en/of
-een gewijzigde woonsituatie, verzwegen;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks de periode van 01 september 2001 tot en met 10 maart 2008, in de gemeente Voerendaal, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Algemene Bijstands Wet (Abw) en/of de Wet Werk en Bijstand (WWB), heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Abw-uitkering en/of WWB-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft zij, verdachte, aan de gemeente Voerendaal en/of Kompas, gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg, (telkens) geen mededeling gedaan van, zakelijk weergegeven,
-het samenwonen en/of het voeren van een gezamenlijke huishouding met [H.M.] en/of
-een gewijzigde woonsituatie
of
voor de gemeente Voerendaal en/of Kompas, gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg, (telkens), zakelijk weergegeven,
-het samenwonen en/of het voeren van een gezamenlijke huishouding met [H.M.] en/of
-een gewijzigde woonsituatie,
verzwegen;