ECLI:NL:RBMAA:2010:BN2472

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
149554
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten jeugdzorgvoorziening

In deze zaak heeft de kinderrechter op 6 juli 2010 een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van een 15-jarige jongen in een gesloten jeugdzorgvoorziening. De jongen had 1,5 jaar in de instelling Icarus verbleven, maar de behandeling daar bleek niet succesvol. In een rapport van het Ambulatorium te Zetten, opgesteld in juni 2010, werd geadviseerd om de jongen te plaatsen in Rentray te Eefde, een instelling die beter aansluit bij zijn behoeften. De kinderrechter overwoog dat de jongen in strijd met artikel 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) in Icarus had verbleven en dat de machtiging voor gesloten uithuisplaatsing alleen voor Rentray te Eefde verleend kon worden, zodat hij de juiste behandeling kon krijgen.

De kinderrechter stelde vast dat de jongen van juni 2008 tot augustus 2009 al eerder in Icarus was geplaatst, maar dat deze plaatsing niet succesvol was geweest. Na een terugval in zijn oude gedrag na een tijdelijke thuisplaatsing, werd in december 2009 opnieuw een machtiging tot gesloten plaatsing verleend. De gezinsvoogdes had ter zitting aangegeven dat de behandeling in Icarus niet had gewerkt en dat de jongen naar een andere instelling moest worden geplaatst. De ouders stemden in met het advies om de jongen in Rentray te plaatsen.

De kinderrechter oordeelde dat de plaatsing in een gesloten jeugdzorgvoorziening noodzakelijk was vanwege de ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van de jongen. De machtiging werd verleend voor de periode van 7 juli 2010 tot 2 september 2010, met de voorwaarde dat de plaatsing vanaf 30 juli 2010 uitsluitend voor Rentray te Eefde zou gelden. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er werd op gewezen dat tegen deze beschikking hoger beroep kon worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 6 juli 2010
Zaaknummer: 149554 / OT RK 10-547
BESCHIKKING OP VERZOEK MACHTIGING UITHUISPLAATSING
IN EEN ACCOMMODATIE VOOR GESLOTEN JEUGDZORG
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven met betrekking tot de minderjarige:
[naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [geboortedatum minderjarige],
verder te noemen [de minderjarige],
advocaat: mr. J.G. van Ek, kantoorhoudende te Heerlen,
kind van:
[naam moeder minderjarige], wonende te [adres moeder minderjarige],
verder te noemen de moeder
en
[naam vader minderjarige], wonende te [adres vader minderjarige],
verder te noemen de vader.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook een door de kinderrechter op 23 april 2010 uitgesproken beschikking.
1. Verder verloop van de procedure
Door de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna bureau jeugdzorg, is bij brief van 29 juni 2010 overgelegd een gedeeltelijke conceptrapportage van 22 juni 2010, opgemaakt door mw. [X], psycholoog NIP en mw. [Y], gezondheidspsycholoog.
De zaak is behandeld ter zitting van 2 juli 2010.
2. Verdere beoordeling
Door de gemelde onderzoekers van het Ambulatorium te Zetten is vastgesteld dat bij [de minderjarige] bovenal sprake is van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, ten gevolge waarvan er een achterstand op bijna alle ontwikkelingsgebieden bestaat. Daarnaast is sprake van autismespectrum problematiek, waardoor hij niet in staat is sociale situaties goed in te schatten en hij geen rekening kan houden met de gevoelens en grenzen van anderen.
De onderzoekers stellen dat [de minderjarige] behandeling dient te ondergaan in een residentiële setting; aangezien [de minderjarige] een niet-gemotiveerde en niet-coöperatieve houding laat zien, wordt door hen geadviseerd [de minderjarige] te plaatsen in een gesloten jeugdzorgvoorziening met expertise op het gebied van pervasieve ontwikkelingsproblematiek, zoals de Rentray te Eefde.
De gezinsvoogdes heeft gesteld dat door bureau jeugdzorg zal worden ingezet op een plaatsing binnen de Rentray te Eefde.
De ouders en stiefvader van [de minderjarige] hebben ter zitting ingestemd met het advies.
De advocaat van [de minderjarige] heeft, ook namens [de minderjarige], ingestemd met het advies. De advocaat wijst erop dat [de minderjarige] nu zo snel mogelijk uit Icarus weg moet.
De kinderrechter oordeelt dat de plaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk blijft nu hij ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft, die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig bedreigen en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [de minderjarige] zich aan die zorg die hij nodig heeft zal onttrekken.
Het verzoek dient daarom te worden toegewezen. De kinderrechter overweegt daarbij nog het volgende:
gebleken is dat [de minderjarige] van juni 2008 tot en met augustus 2009 gesloten geplaatst is in Icarus.
Enkele weken na thuisplaatsing bij moeder is [de minderjarige] weer teruggevallen in zijn oude gedrag en werd hij geschorst op school; op 29 december 2009 heeft de kinderrechter een nieuwe machtiging tot gesloten plaatsing verleend. In januari 2010 is [de minderjarige] wederom geplaatst in Icarus en daar verblijft hij nog steeds.
Vast is komen te staan dat de behandeling in Icarus van juni 2008 tot en met augustus 2009 niet succesvol is geweest. Bij de mondelinge behandeling van het nieuwe verzoek machtiging uithuisplaatsing op 29 januari 2010 (zaaknummer 147670) heeft de gezinsvoogdes gesteld dat de behandeling in Icarus niet heeft gewerkt en dat [de minderjarige] in een andere gesloten instelling zou moeten worden geplaatst, maar dat [de minderjarige] vanwege plaatsgebrek toch in Icarus geplaatst is. Volgens de gezinsvoogdes zou [de minderjarige] naar een andere instelling moeten zodra de diagnostiek helder is.
Uit de stukken is de kinderrechter gebleken dat, na plaatsing van [de minderjarige] in Icarus in januari 2010, onnodig veel tijd verloren gegaan is met het realiseren van een gedegen onderzoek. Gedurende die tijd, derhalve ruim zes maanden, heeft [de minderjarige] weer gesloten in Icarus verbleven, terwijl in januari 2010 al vaststond dat dit geen geschikte plek is voor [de minderjarige].
De kinderrechter acht deze gang van zaken een schending van de rechten van [de minderjarige] en in strijd met artikel 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IRVK).
Inmiddels staat vast welke behandeling [de minderjarige] dient te ondergaan en waar hij behandeld dient te worden. Gelet op al het vorenstaande en gelet op artikel 3 en 20 van het IRVK acht de kinderrechter het aangewezen en in het belang van [de minderjarige] om de noodzakelijke machtiging slechts te verlenen voor plaatsing in de Rentray te Eefde, zodat [de minderjarige] eindelijk de juiste behandeling krijgt in een geschikte instelling.
Om bureau jeugdzorg enig respijt te geven om de plaatsing te realiseren, zal de kinderrechter de machtiging voor de Rentray eerst vanaf 30 juli 2010 verlenen en tot die tijd een algemene machtiging voor een gesloten accommodatie verlenen.
3. Beslissing:
Verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de resterende termijn vanaf 7 juli 2010 tot 2 september 2010 in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, met dien verstande dat deze machtiging vanaf 30 juli 2010 slechts geldt voor de Rentray te Eefde.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, en in het openbaar op 6 juli 2010 uitgesproken in tegenwoordigheid van M.J.G. Dorren-Eggen, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.