ECLI:NL:RBMAA:2010:BN1376

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/864001-09
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer van hasjiesj in strafzaak Madeleine met stemherkenning

In de strafzaak tegen de verdachte, die deel uitmaakt van het onderzoek Madeleine, is de verdachte op 14 juli 2010 door de Rechtbank Maastricht veroordeeld voor het opzettelijk invoeren van 237 kilogram hasjiesj in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de drugshandel en dat de stemherkenningen van medeverdachten bruikbaar zijn voor het bewijs. De verdachte heeft verklaard dat hij in Marokko was en dat hij € 10.000,- ontving voor het transport van de drugs. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten als steunbewijs aangemerkt en heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 215 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uren. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen, dat stelde dat de hasjiesj mogelijk later in de auto was geladen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen de hasjiesj heeft ingevoerd en heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/864001-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [geboortegegevens],
wonende [adresgegevens].
Raadsman is J.W.E.M. Guzik, advocaat te Echt.
1 Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juni 2009, 24 maart 2010 en van 28, 29 en 30 juni 2010 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen 237 kg hasjiesj Nederland binnen heeft gebracht.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] samen met een ander daadwerkelijk hasjiesj heeft vervoerd. Direct bewijs daartoe ontbreekt, aldus de verdediging.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
3.3.1 Algemeen
Bruikbaarheid van de stemherkenningen
De zaak tegen verdachte maakt deel uit van het onderzoek Madeleine. In dit onderzoek, waarin bijna 8000 telefoongesprekken zijn afgeluisterd (tapgesprekken), nemen de tapgesprekken een belangrijke plaats in.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de stemherkenningen.
De rechtbank merkt op dat zij in de vonnissen van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] heeft geoordeeld dat de stemherkenningen van deze verdachten bruikbaar zijn voor het bewijs.
De identiteit van ‘[B]’ en van ‘[J]’
[medeverdachte 4] en [verdachte] hebben belastend verklaard over twee personen die zij kennen onder de naam ‘[B]’ en ‘[J]’. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] had gezegd dat er twee Marokkanen waren die een moeilijke naam hadden en dat [medeverdachte 3] ze voor het gemak [B] en [J] noemde. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij wist dat [B] en [J] niet de echte namen van de betreffende personen waren, omdat een Marokkaan niet zo heet.
[medeverdachte 4] en [verdachte] hebben ook verklaard dat zij [B] en [J] hebben gezien en contact met hen hebben gehad. Volgens [medeverdachte 4] zijn [B] en [J] afzonderlijk bij haar thuis geweest, heeft zij [J] in Ceuta ontmoet en heeft zowel [B] als [J] meermaals ingebeld op haar telefoonnummer. Over een telefoongesprek van 24 december 2008 zegt [medeverdachte 4] dat zij zich het gesprek nog goed kan herinneren. Het is een gesprek gevoerd tussen [medeverdachte 3] en een andere man. [medeverdachte 4] verklaart ter zake: ‘Ik hoorde aan de stem van de beller dat dit [J] van de organisatie was. Ik weet nog dat hij onduidelijk sprak. Ik heb de telefoon aan [medeverdachte 3] gegeven’. Het telefoongesprek vond plaats tussen het telefoonnummer 06-xxx, waarvan de partner van [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] [medeverdachte 3] gebruiker was en het telefoonnummer 212-xxx, waarvan [medeverdachte 1] gebruiker was.
[verdachte] heeft verklaard dat hij [J] in Marokko heeft ontmoet. Onder meer zei hij: ‘Op een gegeven moment vertelde [J] dat alles goed kwam. Hij stelde voor om een paar dagen naar Casablanca of Marakesch te gaan. (…) Toen zijn we vertrokken naar Casablanca. (…) [J] had een hotel gereserveerd. Hij had een vijf sterren hotel geboekt. Dit was super de luxe.’
In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 27 december 2008 zegt [medeverdachte 1]: ‘Ik heb tegen “hen” gezegd jullie gaan naar Marakesch om daar een hotel te pakken,(…)’. In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 28 december 2008 zegt [medeverdachte 1] dat hij precies zal uitleggen hoe ze moeten rijden en dat hij zal reserveren bij Hotel Ibis in Marakesch.
In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 2 januari 2009 zegt [medeverdachte 1]: ‘(…) weet je, weet je hoeveel kosten er zijn, ongelooflijk! (…) als ik alles in mijn handen had, dan doe ik de ene hier en de andere daar, dan weet ik wat er allemaal is, heel makkelijk. Ik doe ze in hotel, als er veel mensen zijn, doe ik ze allemaal in appartement. (…)’
Op 8 januari 2009 heeft [verdachte] onder meer verklaard dat hij op de terugweg van Marokko twee keer gebeld werd door [J]. ‘Toen ik Maastricht door was belde [B] mij op. (…) Ik heb toen met [B] afgesproken bij hotel Born langs de snelweg tegenover een pomp. Ik zag dat [B] zijn auto achter de pomp had geparkeerd. Ik ben samen met [B], in de Toledo, richting mijn woning gereden. [B] heeft zich voorgesteld als een vriend van [medeverdachte 3] en [J]’.
Uit een telefoongesprek blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] op 7 januari 2009, 17:02 uur, ‘bij dat tankstation bij hotel Born afspreken’.
[verdachte] herkent dit gesprek en zegt: ‘Dit was een gesprek tussen mij en [B]’. Als gezegd wordt dat de andere persoon genaamd is: ‘[medeverdachte 2]’, verklaart [verdachte], dat hem die naam niets zegt, waaraan hij toevoegt: ‘[medeverdachte 3] heeft de persoon waar ik het voorgaande gesprek mee gevoerd heb de bijnaam [B] gegeven.’
Op 7 januari 2009, omstreeks 15:59 uur wordt gezien dat een Seat Toledo met het Nederlandse kenteken [xx-xx-xx] vanuit België over de A2 reed in de richting van Maastricht. De observant herkende als chauffeur [verdachte]. Omstreeks 17:07 uur werd gezien dat de Seat met [verdachte] stopte op het Esso tankstation te Born. Omstreeks 17:14 uur werd gezien dat een Toyota Avensis met het kenteken [xx-xx-xx]achter de shop van dit tankstation parkeerde. De observant herkende de bestuurder van deze Toyota als [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] stapte in de Seat, waarna de Seat met [verdachte] en [medeverdachte 2] wegreed.
Conclusie:
Op grond van het voorafgaande acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat wanneer in deze zaak over ‘[B]’ wordt gesproken [medeverdachte 2] en wanneer over ‘[J]’ wordt gesproken [medeverdachte 1] is bedoeld en zal zij daar in het vervolg van uitgaan.
3.3.2 Het tenlastegelegde feit
[medeverdachte 4] heeft verklaard twee maal tezamen met een andere persoon, wiens naam zij op dat moment niet wil noemen, een drugstransport te hebben uitgevoerd vanuit Marokko. Het tweede transport heeft plaatsgevonden vanaf 21 december 2008. [medeverdachte 4] heeft verklaard samen met een andere persoon voorafgaand aan dit transport een gesprek te hebben gehad met [echtgenote verdachte] en [verdachte]. [medeverdachte 4] en deze andere persoon gingen weer een transport doen en zij wisten dat de organisatie nog meer mensen zocht. Zij wisten dat [verdachte] en [echtgenote verdachte] diep in de schulden zaten en zij hadden [verdachte] en [echtgenote verdachte] benaderd of zij ook een drugstransport wilden doen vanuit Marokko naar Nederland. [verdachte] had meteen ingestemd vanwege de grote schulden die zij hadden. [echtgenote verdachte] had getwijfeld maar was snel overgehaald. Op 21 december 2008 zijn [medeverdachte 4] met haar zoontje en een derde persoon en [verdachte] met [echtgenote verdachte] met hun twee dochters met twee auto’s in de richting van Marokko vertrokken. Tevoren had elk van beide stellen een Seat Toledo ontvangen die op hun naam moest worden gesteld. In Marokko hadden [verdachte] en [echtgenote verdachte] hun Seat afgegeven aan iemand. Die had de auto volgestopt met drugs. Vervolgens waren [verdachte] en [echtgenote verdachte] op dinsdag 6 januari 2009 vertrokken naar Nederland met de auto vol met drugs.
In een ander verhoor heeft [medeverdachte 4] deze ‘andere persoon’ nader aangeduid als [medeverdachte 3].
[medeverdachte 4] heeft voorts op 14 januari 2009 verklaard twee personen van de organisatie van de drugshandel te kennen. Dat zijn [B] en [J]. Dit zijn Marokkanen. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat [B] en [J] afzonderlijk bij haar thuis op de [S.straat] te Susteren zijn geweest om uitleg te geven aan voornamelijk [medeverdachte 3] [medeverdachte 3]. [medeverdachte 4] was er altijd bij. De uitleg ging onder andere over de drugshandel, de route die gereden moest worden, hoe het op de boot ging en hoe het verliep in Marokko. Voorts heeft [medeverdachte 4] verklaard in december 2008 tijdens een ontmoeting met [J] samen met [verdachte], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] te hebben gesproken over het transport van de drugs. [medeverdachte 4] heeft verder in dit verhoor verklaard dat de organisatie, [J] en [B], alle kosten betaalden van vervoer en verblijf. [medeverdachte 4] heeft verklaard te hebben gezien dat [J] in Marokko geld aan [medeverdachte 3] gaf.
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] hem begin november 2008 heeft gevraagd of hij een auto op zijn naam wilde laten zetten. De auto was eind november op een zaterdag overgeschreven en te naam gesteld. [verdachte] heeft op 19 december 2008 de Seat Toledo gekregen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] kwamen toen beiden in een Seat Toledo, een zwarte en een grijze. De zwarte Seat Toledo stond op naam van [verdachte] en de grijze Seat Toledo stond op naam van [medeverdachte 4]. Met deze twee voertuigen zijn ze op 21 december 2008 samen naar Marokko vertrokken. Tijdens het gesprek over het overschrijven van de Seat Toledo op naam van [verdachte] heeft [medeverdachte 3] verteld dat hij regelmatig naar Marokko ging en dan met een volle wagen terug kwam. [medeverdachte 3] heeft verteld dat dit €10.000,- per rit opbracht. Met een ‘volle wagen’ heeft [verdachte] desgevraagd verklaard te bedoelen dat de auto volgestopt zou worden met materiaal. [verdachte] wist dat het om drugs zou gaan en vermoedde dat het om hasjiesj ging. [medeverdachte 3] heeft [verdachte] verteld dat de auto’s geprepareerd zouden worden. Er zouden loze ruimtes of kokers worden gemaakt in de auto’s.
Voorts heeft [verdachte] verklaard dat hij, [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], [J] in een theehuis in Marokko hebben ontmoet en met hem hebben gesproken over de financiën. [medeverdachte 3] kreeg steeds geld van [J] voor de kosten.
De verklaringen van [medeverdachte 4] en [verdachte], zoals aangehaald, vinden steun in de volgende bewijsmiddelen.
Op 7 november 2008 heeft [medeverdachte 3] in een telefoongesprek aan [medeverdachte 2] medegedeeld: ‘ik ga straks naar hem toe dan laat ik die andere auto overschrijven’.
Volgens informatie van de RDW stond de Seat Toledo, kenteken [xx-xx-xx], met ingang van 8 november 2008 op naam van [verdachte], wonende [adres] te Born.
Tijdens observaties uitgevoerd in de periode tussen 8 november 2008 en 18 december 2008 werd deze auto echter geen enkele maal gezien in de omgeving van het adres [adres] te Born.
Op 10 december 2008 heeft [medeverdachte 2] met garagebedrijf [B] gebeld voor een kleine beurt van de [xx-xx-xx].
Op 14 december 2008 heeft [medeverdachte 3] telefonisch gevraagd wanneer [medeverdachte 2] tijd heeft om te komen. [medeverdachte 2] zei toe woensdag te zullen komen. [medeverdachte 3] zegt dan:
‘kijk maar of je alle twee die dingen hier krijgt. Wij willen zondag vertrekken’(...)
[medeverdachte 2] zegt: ‘de 21 e’
[medeverdachte 3] antwoordt: ‘ja’.
Tijdens een observatie op 21 december 2008 omstreeks 11:56 uur werd gezien dat twee voertuigen Seat Toledo over de Rijksweg A2 richting Maastricht rijden. Een auto betrof een zwarte Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx], met daarin bestuurder [verdachte], bijrijdster [medeverdachte 5] en hun 2 kinderen. De andere auto betrof een lichtblauwe Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx], met daarin bestuurder [medeverdachte 3], bijrijdster [medeverdachte 4] en een kind op de achterbank. Omstreeks 11:59 uur heeft verbalisant beide voertuigen zien rijden op de A2 bij Maastricht Aachen Airport in de richting België.
Op 24 december 2008 heeft [medeverdachte 1] gebeld naar [medeverdachte 3] en gevraagd wat het telefoonnummer was van het hotel waar [medeverdachte 3] verbleef. [medeverdachte 3] antwoordt dan: 212 xxx.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat 212 het landnummer van Marokko is.
Op 27 december 2008 heeft [medeverdachte 2] gebeld naar [medeverdachte 1], welke laatstgenoemde op dat moment gebruik maakt van een Marokkaans telefoonnummer. [medeverdachte 1] zegt dan:
‘Nu “verliezen”/onkosten we aan mensen in Tanger. Ik zei tegen “hem”er zijn hier 7 mensen in Tanger, wij “verliezen”/onkosten hotel en datgene. Ik zie tegen “hem”schiet op. Ik zei tegen “hem”die persoon wacht op jou dat je komt, zodat we kunnen werken. Ik zei tegen “hem”als jij niet komt dan, dan kan “hij”ons die auto’s niet “sturen”
(…)’
En verder zegt [medeverdachte 1] nog:
‘Ik heb tegen “hen”gezegd jullie gaan naar Marrakech om daar een hotel te pakken, “hij” zei tegen me kan niet, kinderen zijn bij ons, dat en dat, begrijp je?’
[medeverdachte 2] antwoordt:
‘”ze”hebben het gehad, vervelen zich’
[medeverdachte 1] zegt:
‘nee, die anderen willen gaan, snap je?’
[medeverdachte 2] zegt:
‘die nieuwe?’
[medeverdachte 1] antwoordt:
‘die nieuwe willen gaan ja. Die zijn Marokko niet gewend en willen gaan. Die twee kinderen hebben’
[verdachte] heeft verklaard dat [J] voorstelde om een paar dagen naar Casablanca of Marakesch te gaan, naar [verdachte] verklaart: ‘voor zodat alles weer rustig was’. [J]my had daarvoor geld gegeven aan [medeverdachte 3]. [J] had een hotel gereserveerd.
Op 28 december 2008 heeft [medeverdachte 1] telefonisch aan [medeverdachte 2] medegedeeld:
‘ik ben eruit/heb overlegd met die zeven personen, “ze”gaan naar Mark’ (fon)
Enkele minuten laten heeft [medeverdachte 1] wederom met [medeverdachte 2] gebeld.
Beiden bespreken dan:
[medeverdachte 2]: ‘als “ze”nou zijn gegaan en “ze”pakken “hen”daar met die plaats/plek (fon) hoe dan?’
[medeverdachte 1]: ‘waar moeten “ze” ”hem”pakken met die plaats/plek (fon)’
[medeverdachte 2]: ‘bij douane’
[medeverdachte 1]: ‘waar moeten “ze” ”hen”pakken?
[medeverdachte 2]: ‘daar in Tanger’
(…)
[medeverdachte 1]: ‘sowieso auto in beslag’
[medeverdachte 2]: ‘dan moeten “ze”zeker niet die auto meenemen, denk ik’
[medeverdachte 1]: ‘”ze”gaan naar Marrakkesch zei ik tegen je en niet naar…’
[medeverdachte 2]: ‘”ze”gaan naar Marrakkesch’
[medeverdachte 1]: ‘wat dacht jij dan?’
[medeverdachte 2]: ‘ik dacht Malaga, vriend’
[medeverdachte 1]: ‘nee, “ze” gaan naar Marrakkesch’
(…)
[medeverdachte 2]: ‘stuur [M of A] met “hen”, want “ze”kennen de weg niet. Als “hem”een probleem overkomt’
[medeverdachte 1]: ‘nee, nee, de weg is heel makkelijk, ik zal “hem”precies uitleggen hoe “hij”moet rijden. “Hij”heeft mijn nummer als er wat gebeurt.’
[medeverdachte 2]: ‘dit zijn westerlingen’
[medeverdachte 1]: ‘ze moeten Casablanca pakken en dan alsmaar rechtdoor tot Marrakkesch, eerste intree krijgt je hotel Ibis. Ik ga reserveren dan pakken “ze”hotel Ibis Marrakkesch daar’
[medeverdachte 2]: ‘dan moet je … reserveren’
[medeverdachte 1]: ‘ik ga nu reserveren. Ik geef “hem”een miljoen frank (…) dan kan “hij”daar omhoog om te leven’.
Op 7 januari 2009 om 15:59 uur is tijdens een observatie gezien dat de Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx] rijdt over de A2 komende vanuit België en rijdend in de richting van Maastricht.
Als chauffeur treedt op dat moment [verdachte] op en bijrijdster is [medeverdachte 5]. Omstreeks 16:43 uur stopt de Seat op de oprit van de woning [adres] te Born. Omstreeks 16:59 uur vertrekt [verdachte] wederom in voornoemde Seat als enige inzittende en rijdt naar het Esso tankstation te Born, alwaar hij omstreeks 17:07 uur arriveert.
Onderweg, om 17:02 uur, heeft [verdachte] gebeld naar [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] stelt dan voor bij ‘dat tankstation bij hotel Born’ af te spreken, hetgeen [verdachte] goed vindt.
Omstreeks 17:14 uur ziet een verbalisant vervolgens een personenauto Toyota Avensis met het kenteken [xx-xx-xx]achter de shop van voornoemd tankstation parkeren. De bestuurder, die ambtshalve wordt herkend als [medeverdachte 2], stapt uit en stapt als bijrijder in de Seat Toledo [xx-xx-xx], waarna de Seat met [verdachte] als chauffeur en [medeverdachte 2] als bijrijder weg rijdt. Omstreeks 18:03 uur ziet een verbalisant dat de Seat Toledo [xx-xx-xx] zonder inzittenden geparkeerd staat op de [vP.straat]te Sittard. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat [vP.straat] te Sittard een straat is gelegen in de directe nabijheid van de [WvG.straat] te Sittard. Een verbalisant ruikt op dat moment een sterke op wiet dan wel hasjiesj gelijkende lucht in de directe omgeving van het perceel [WvG.straat] te Sittard.
[verdachte] heeft verklaard, dat toen hij Maastricht gepasseerd was, hij gebeld werd door [B], die zich voorstelde als een vriend van [medeverdachte 3] en [J]. Hij heeft toen met [B] bij hotel Born langs de snelweg tegenover een pomp afgesproken en heeft [B] aldaar ontmoet.
[B] heeft [verdachte] toen € 10.000,- gegeven in briefjes van vijftig. [verdachte] wist dat het 10.000 euro was omdat [medeverdachte 3] hem in Marokko had verteld dat hij 10.000 euro zou krijgen.
Bij een doorzoeking in de woning van [verdachte] aan de [adres] te Born op 7 januari 2009 is onder meer een bedrag van € 10.000,- in contanten (gebundeld in briefjes van
€ 50,-) inbeslaggenomen.
Kort na binnenkomst van de Seat Toledo [xx-xx-xx] in Nederland, om 16:15 uur, heeft [medeverdachte 2] gebeld naar [medeverdachte 6]en gezegd: ‘kom naar me toe, ik heb je nodig’. Als [medeverdachte 6]vervolgens vraagt: ‘waar?’, antwoordt [medeverdachte 2]: ‘kom thuis naar me toe’.
Om 17:12 uur bellen beide weer met elkaar. [medeverdachte 6]vraagt dan: ‘kom je me ophalen?’, waarop [medeverdachte 2] vraagt: ‘kun je niet de taxi pakken of zo?’. [medeverdachte 6]zegt dan dat hij nog wat te doen heeft en [medeverdachte 2] zegt dat [medeverdachte 6]maar moet bellen als hij klaar is. [medeverdachte 6]zegt dan: ‘laat die spullen tot ik klaar ben, dan kom ik naar je toe’(...) ‘ik kijk wel hoe, taxi of zo’.
Om 17:48 uur belt [medeverdachte 2] wederom naar [medeverdachte 6]en vraagt hem te komen.
Verbalisanten hebben op 7 januari 2009 om 19.19 uur gezien dat er een taxi richting de woning [WvG.straat] te Sittard rijdt. De woning [WvG.straat] te Sittard betreft het GBA-adres van [medeverdachte 2]. Een persoon die later ambtshalve werd herkend als [medeverdachte 6]stapt als bijrijder uit voornoemde taxi en belt aan bij het perceel [WvG.straat] , waarna hij wordt binnengelaten. Omstreeks 20:22 uur is gezien dat vanaf de oprit van het perceel [WvG.straat] een personenauto wegrijdt, de garagepoort van voornoemd perceel open staat en [medeverdachte 6]in de geopende garage staat. Omstreeks 20:24 uur is gezien dat de Seat Toledo met het kenteken [xx-xx-xx] de garage wordt binnengereden, waarna [medeverdachte 6]de garagepoort sluit.
Om 20:45 uur die dag heeft er in de woning aan de [WvG.straat] te Sittard een doorzoeking plaatsgevonden. Tijdens die doorzoeking is in de garage, welke vanuit de keuken en de bijkeuken met een tussendeur te bereiken is, een Seat Toledo aangetroffen met kenteken [xx-xx-xx]. Aan de linkerzijde van de auto stond een krik onder de auto en het linker achterwiel was verwijderd. Bij dit achterwiel stond een boodschappentas met het opschrift ‘Plus’. In deze tas lagen 5 pakketten, vermoedelijk hasjiesj. De achterlichten van de Toledo waren gedemonteerd. Achter de Seat Toledo lag een kunststof wielbak welke afkomstig was vanaf de linkerachterzijde.
In de wielbak was een rechthoekige opening aangebracht en daarachter zag verbalisant diverse pakketten in een verborgen ruimte zitten. Op de vloer bij het achterwiel lag een zwart rechthoekig metalen plaatje met daarin twee schroeven. Dit plaatje paste in de rechthoekige opening in de wielbak.
Bij nader onderzoek van de Seat Toledo bleek dat er op de bestaande bodemplaat van de kofferruimte een nieuwe bodemplaat gemonteerd was, waardoor voornoemde verborgen ruimte ontstond welke ongeveer 10 tot 15 centimeter hoog was. In deze verborgen ruimte werden in totaal 112 pakketten aangetroffen met een totaal gewicht van ongeveer 56 kilogram. Een willekeurig pakket werd geopend en bleek te bestaan uit 5 plakken met een gezamenlijk gewicht van 500 gram. Deze willekeurige plak werd onderworpen aan de MMC Cannabis Test, welke positief reageerde op de aanwezigheid van marihuana, THC of hasjiesj. Op het aanrecht in de woning werd een autosleutel merk Seat aangetroffen, welke bleek te passen op de portiersloten en het stuurcontact slot van de zich in de garage bevindende Seat Toledo [xx-xx-xx].
Naast de pakketten aangetroffen in de Seat Toledo en in de boodschappentas in de garage, werden ook overigens verspreid door de woning op verschillende plekken pakketten hasjiesj aangetroffen. Zo werd onder meer in de woonkamer een aantal sporttassen aangetroffen met daarin partijen hasjiesj en op de bank in de woonkamer werden 33 losse pakketten en 5 plakken hasjiesj aangetroffen. Een willekeurige plak uit een van de sporttassen in de woonkamer testte eveneens positief op marihuana, THC of hasjiesj tijdens een MMC Cannabis test.
In totaal werd in de woning [WvG.straat] te Sittard (inclusief de aangetroffen hoeveelheid in de Seat Toledo en in de garage) ongeveer 237,5 kg hasjiesj aangetroffen.
Conclusie
Gelet op alle hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met [medeverdachte 5], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], en [medeverdachte 3] in de periode van 1 november 2008 tot en met 7 januari 2009 een hoeveelheid van ongeveer 56 kilogram hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De import heeft gelet op alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen naar het oordeel van de rechtbank plaatsgevonden middels een Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx], welke auto op 8 november 2008 naam van [verdachte] werd gesteld en door [medeverdachte 3] op 19 december 2008 aan [verdachte] werd overgedragen. [verdachte] trad, tezamen met [medeverdachte 5], op als koerier na daartoe begin november 2008 te zijn aangezocht door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. De organisatie betaalde de verblijfskosten van de koeriers [verdachte] en [medeverdachte 5] tijdens hun verblijf in Marokko. Ook werd ervoor gezorgd dat de auto in Marokko werd geladen met hasjiesj. Na de feitelijke invoer van de hasjiesj in Nederland op 7 januari 2009 nam [medeverdachte 2] de auto over van [verdachte], betaalde [verdachte] € 10.000,-- voor bewezen diensten en bracht hij de auto naar zijn, [medeverdachte 2]s, woning.
De raadsman heeft gesteld dat er enige tijd gelegen is tussen het binnenrijden van de Seat Toledo [xx-xx-xx] door [verdachte] en [medeverdachte 5] in Nederland en de afgifte van de Seat Toledo door [verdachte] aan [medeverdachte 2] enerzijds en de doorzoeking en het aantreffen van de hasjiesj in de Seat Toledo anderzijds. De raadsman heeft op basis van deze constatering het verweer gevoerd dat de hasjiesj mogelijk op een later moment in de auto is geladen en zich nog niet in de auto bevond op het moment van het binnenrijden door [verdachte] en [medeverdachte 5] in Nederland en de afgifte van de auto door [verdachte] aan [medeverdachte 2].
De rechtbank zal dit verweer verwerpen. [verdachte] heeft immers zelf verklaard dat hij naar Marokko is gegaan in verband met het vervoer vanuit Marokko van drugs. [verdachte] heeft voorts verklaard voor dit transport € 10.000,- te hebben ontvangen. Reeds op basis van deze verklaringen is het verweer van [verdachte] onaannemelijk. In dit licht overweegt de rechtbank voorts nog dat de koeriersauto [xx-xx-xx] op 7 januari 2009 ergens tussen 17:14 uur en 18:03 uur werd overgedragen door [verdachte] aan [medeverdachte 2], op welk laatstgenoemd tijdstip de auto op de openbare weg in de directe nabijheid van de [WvG.straat] te Sittard werd geparkeerd. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het namens [verdachte] gevoerde verweer niet aannemelijk geworden en zal zij dit verwerpen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 november 2008 tot en met 7 januari 2009 te Born, gemeente Sittard-Geleen en Sittard, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied heeft gebracht ongeveer 56 kilogram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A,
van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 215 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, mocht de rechtbank overgaan tot strafoplegging, verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstaf op te leggen gelijk aan het voorarrest met mogelijk nog een voorwaardelijk deel. Voor het overige heeft de verdediging verzocht te volstaan met een werkstraf.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van [verdachte], zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
[verdachte] heeft tezamen met zijn echtgenote [medeverdachte 5] ongeveer 56 kilogram hasjiesj Nederland ingevoerd. Hierdoor heeft hij als koerier een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Dat het hier “slechts” om hasjiesj ging, ziet de rechtbank niet als een omstandigheid die [verdachte] danig disculpeert. Ook hasjiesj brengt, gelijk als ieder andere drug, bij gebruik schade toe aan de gezondheid en met het gebruik van en de handel in hasjiesj gaan vaak allerlei vormen van criminaliteit gepaard.
Dit heeft [verdachte] er echter niet van weerhouden om in te gaan op het voor hem financieel aanlokkelijke voorstel van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] om zich te begeven in dit afkeurenswaardige traject.
Verontrustend daarbij is dat [verdachte] zijn echtgenote overgehaald heeft hem te vergezellen en dat een eerdere veroordeling ter zake overtreding van de Opiumwet hem van een en ander niet heeft weerhouden.
Gelet op het bovenstaande alsook gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, acht de rechtbank de oplegging van een straf zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden. Zij zal dan ook conform de eis van de officier van justitie [verdachte] veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 215 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren.
6 Het beslag
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 215 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de volgende in beslag
genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
in doss.gevoegd 1 1.00 STK Document
-
documenten hotel te Marokko
in doss.gevoegd 2 1.00 STK Papier
-
douane papieren Marokko
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juli 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 7 januari 2009 te Born, gemeente Sittard-Geleen en/of Sittard, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (ongeveer) 237 kilogram hasjiesj, althans (een) grote hoeveelhe(i)d(en) hasjiesj als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet juncto artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hasjiesj, (telkens) zijnde hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.