ECLI:NL:RBMAA:2010:BN1375

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/864005-09
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte in drugshandelzaak met stemherkenning en deelname aan criminele organisatie

In de strafzaak tegen de verdachte, die deel uitmaakte van een criminele organisatie, heeft de rechtbank Maastricht op 14 juli 2010 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld voor het invoeren van hasjiesj en deelname aan een criminele organisatie. De zaak, die deel uitmaakt van het onderzoek Madeleine, omvatte bijna 8000 afgeluisterde telefoongesprekken, waarvan de stemherkenning van de verdachte cruciaal was voor het bewijs. De rechtbank oordeelde dat de stemherkenningen bruikbaar waren, omdat de verdediging deze niet had betwist. De verdachte heeft verklaard dat zij samen met anderen meerdere drugstransporten heeft uitgevoerd vanuit Marokko naar Nederland, waarbij zij en haar medeverdachten gebruik maakten van geprepareerde voertuigen. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 december 2007 tot en met 21 december 2008 heeft deelgenomen aan de invoer van hasjiesj en dat zij deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel. De rechtbank verwierp het beroep op vrijwillige terugtred, omdat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat zij daadwerkelijk had besloten om het transport te staken voordat het was voltooid. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/864005-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [geboortegegevens],
wonende [adresgegevens].
Raadsvrouw is mr. G.P.L. Biesmans, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juni 2009 , 24 maart 2010 en van 28, 29 en 30 juni 2010 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [verdachte].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1.1 samen met anderen heeft geprobeerd om een grote hoeveelheid hasjiesj Nederland binnen te brengen; (ZD1)
feit 1 2 samen met anderen verschillende keren hasjiesj Nederland binnen heeft gebracht; (ZD1)
feit 2 deel heeft uitgemaakt van een organisatie gericht op het plegen van druggerelateerde delicten. (ZD6)
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
feit 1.1
De officier van justitie acht dit feit bewezen, met name gelet op de
verklaring van [verdachte] en [medeverdachte 1].
feit 1.2
Dit feit acht de officier van justitie niet bewezen, omdat daarvoor naast
de verklaring van [verdachte] onvoldoende ander bewijs in het dossier voorhanden is.
feit 2
De officier van justitie is van oordeel dat in de onderhavige zaak is voldaan aan de kenmerken van een criminele organisatie en dat [verdachte] daar aan heeft deelgenomen. De officier van justitie komt dan ook tot de conclusie dat dit feit bewezen kan worden.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Feit 1.1
De verdediging heeft ten aanzien van dit feit vrijspraak bepleit, omdat er voor de poging onvoldoende bewijs voorhanden. Subsidiair heeft de verdediging ontslag van rechtsvervolging bepleit omdat er geen sprake is geweest van een strafbare poging dan wel omdat [verdachte] vrijwillig is teruggetreden.
feit 1.2
Ook de verdediging acht dit feit niet bewezen omdat naast
de verklaring van [verdachte] daartoe onvoldoende steunbewijs in het dossier voorhanden is.
feit 2
De verdediging acht dit feit niet bewezen wegens het ontbreken van handelen in een zekere duurzame onderlinge samenwerking.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
3.3.1 Algemeen
Bruikbaarheid stemherkenningen
De zaak tegen verdachte maakt deel uit van het onderzoek Madeleine. In dit onderzoek, waarin bijna 8000 telefoongesprekken zijn afgeluisterd (tapgesprekken), nemen de tapgesprekken een belangrijke plaats in.
Vanwege het belang van de stemherkenningen in het onderzoek Madeleine overweegt de rechtbank het volgende.
Verbalisanten hebben verklaard dat zij meerdere gesprekken hebben beluisterd die gevoerd zijn door de gebruiker van het telecommunicatienummer [06-xxx]. Deze gebruiker werd in het onderzoek Madeleine aangeduid als ‘[verdachte]6809’. Dezelfde verbalisanten hebben [verdachte] meermalen verhoord. Op grond van het beluisteren van de gesprekken en de verhoren verklaren zij dat de stem van [verdachte]6809 en de stem van verdachte [verdachte] één en dezelfde stem zijn.
Tijdens haar verhoor van 15 januari 2009 is aan [verdachte] een aantal tapgesprekken voorgehouden. Ten aanzien van elk van die gesprekken geeft zij een inhoudelijke toelichting en zegt ze, voor zover van toepassing, dat dit een gesprek tussen haar en iemand anders betrof. Nu de verdediging bij geen enkel gesprek, waarin de stem van [verdachte] is herkend, heeft betwist dat [verdachte] daaraan heeft deelgenomen en door [verdachte] in een aantal gevallen zelfs de deelname is erkend, acht de rechtbank de stemherkenningen van [verdachte] bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank merkt verder op dat zij ook in de vonnissen van [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] heeft geoordeeld dat de stemherkenningen van deze verdachten bruikbaar zijn voor het bewijs.
De identiteit van ‘[B.]’ en van ‘[J.]’
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben belastend verklaard over twee personen die zij kennen onder de naam ‘[B.]’ en ‘[J.]’. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] had gezegd dat er twee Marokkanen waren die een moeilijke naam hadden en dat [medeverdachte 4] ze voor het gemak [B.] en [J.] noemde. [verdachte] heeft verklaard dat zij wist dat [B.] en [J.] niet de echte namen van de betreffende personen waren, omdat een Marokkaan niet zo heet.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben ook verklaard dat zij [B.] en [J.] hebben gezien en contact met hen hebben gehad. Volgens [verdachte] zijn [B.] en [J.] afzonderlijk bij haar thuis geweest, heeft zij [J.] in Ceuta ontmoet en heeft zowel [B.] als [J.] meermaals ingebeld op haar telefoonnummer. Over een telefoongesprek van 24 december 2008 zegt [verdachte] dat zij zich het gesprek nog goed kan herinneren. Het is een gesprek gevoerd tussen [medeverdachte 4] en een andere man. [verdachte] verklaart ter zake: ‘Ik hoorde aan de stem van de beller dat dit [J.] van de organisatie was. Ik weet nog dat hij onduidelijk sprak. Ik heb de telefoon aan [medeverdachte 4] gegeven’. Het telefoongesprek vond plaats tussen het telefoonnummer [06-xxx], waarvan de partner van [verdachte], [medeverdachte 4] [medeverdachte 4] gebruiker was en het telefoonnummer 212-xxxx, waarvan [medeverdachte 2] gebruiker was.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [J.] in Marokko heeft ontmoet. Onder meer zei hij: ‘Op een gegeven moment vertelde [J.] dat alles goed kwam. Hij stelde voor om een paar dagen naar Casablanca of Marakesch te gaan. (…) Toen zijn we vertrokken naar Casablanca. (…) [J.] had een hotel gereserveerd. Hij had een vijf sterren hotel geboekt. Dit was super de luxe’.
In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op 27 december 2008 zegt [medeverdachte 2]: ‘Ik heb tegen “hen” gezegd jullie gaan naar Marakesch om daar een hotel te pakken, (…)’. In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op 28 december 2008 zegt [medeverdachte 2] dat hij precies zal uitleggen hoe ze moeten rijden en dat hij zal reserveren bij Hotel Ibis in Marakesch.
In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 2 januari 2009 zegt [medeverdachte 2]: ‘(…) weet je, weet je hoeveel kosten er zijn, ongelooflijk! (…) als ik alles in mijn handen had, dan doe ik de ene hier en de andere daar, dan weet ik wat er allemaal is, heel makkelijk. Ik doe ze in hotel, als er veel mensen zijn, doe ik ze allemaal in appartement. (…)’
Op 8 januari 2009 heeft [medeverdachte 1] onder meer verklaard dat hij op de terugweg van Marokko twee keer gebeld werd door [J.]. ‘Toen ik Maastricht door was belde [B.] mij op. (…) Ik heb toen met [B.] afgesproken bij hotel Born langs de snelweg tegenover een pomp. Ik zag dat [B.] zijn auto achter de pomp had geparkeerd. Ik ben samen met [B.], in de Toledo, richting mijn woning gereden. [B.] heeft zich voorgesteld als een vriend van [medeverdachte 4] en [J.]’.
Uit een telefoongesprek blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 7 januari 2009, 17:02 uur, ‘bij dat tankstation bij hotel Born afspreken’.
[medeverdachte 1] herkent dit gesprek en zegt: ‘Dit was een gesprek tussen mij en [B.]’. Als gezegd wordt dat de andere persoon genaamd is: ‘[medeverdachte 3]’, verklaart [medeverdachte 1], dat hem die naam niets zegt, waaraan hij toevoegt: ‘[medeverdachte 4] heeft de persoon waar ik het voorgaande gesprek mee gevoerd heb de bijnaam [B.] gegeven’.
Op 7 januari 2009, omstreeks 15:59 uur wordt gezien dat een Seat Toledo met het Nederlandse kenteken [xx-xx-xx] vanuit België over de A2 reed in de richting van Maastricht. De observant herkende als chauffeur [medeverdachte 1]. Omstreeks 17:07 uur werd gezien dat de Seat met [medeverdachte 1] stopte op het Esso tankstation te Born. Omstreeks 17:14 uur werd gezien dat een Toyota Avensis met kenteken [xx-xx-xx]achter de shop van dit tankstation parkeerde. De observant herkende de bestuurder van deze Toyota als [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] stapte in de Seat, waarna de Seat met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wegreed.
Conclusie:
Op grond van het voorafgaande acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat wanneer in deze zaak over ‘[B.]’ wordt gesproken [medeverdachte 3] en wanneer over ‘[J.]’ wordt gesproken [medeverdachte 2] is bedoeld en zal zij daar in het vervolg van uitgaan.
3.3.2 De tenlastegelegde feiten
Feit 1.1
Aan [verdachte] wordt verweten dat zij samen met anderen geprobeerd heeft een grote hoeveelheid hasjiesj in te voeren.
[verdachte] heeft verklaard twee maal tezamen met een andere persoon, wiens naam zij op dat moment niet wil noemen, een drugstransport te hebben uitgevoerd vanuit Marokko. Het tweede transport heeft plaatsgevonden vanaf 21 december 2008. [verdachte] heeft verklaard samen met een andere persoon voorafgaand aan dit transport een gesprek te hebben gehad met [echtgenote medeverdachte 1] en [medeverdachte 1]. [verdachte] en deze andere persoon gingen weer een transport doen en zij wisten dat de organisatie nog meer mensen zocht. Zij wisten dat [ medeverdachte 1] en [echtgenote medeverdachte 1] diep in de schulden zaten en zij hadden [ medeverdachte 1] en [echtgenote medeverdachte 1] benaderd of zij ook een drugstransport wilden doen vanuit Marokko naar Nederland. [ medeverdachte 1] had meteen ingestemd vanwege de grote schulden die zij hadden. [echtgenote medeverdachte 1] had getwijfeld maar was snel overgehaald. Op 21 december 2008 zijn [verdachte] met haar zoontje en deze derde persoon en [ medeverdachte 1] met [echtgenote medeverdachte 1] met hun twee dochters met twee auto’s in de richting van Marokko vertrokken. Tevoren had elk van beide stellen een Seat Toledo ontvangen die op hun naam moest worden gesteld. In Marokko hadden [ medeverdachte 1] en [echtgenote medeverdachte 1] hun Seat afgegeven aan iemand. Die had de auto volgestopt met drugs. Vervolgens waren [ medeverdachte 1] en [echtgenote medeverdachte 1] op dinsdag 6 januari 2009 vertrokken naar Nederland met de auto vol met drugs.
Op 7 januari 2009 hadden [verdachte] en de derde persoon hun Seat afgegeven aan die iemand in Marokko. De volgende dag, 8 januari 2009, was de Seat klaar en hebben [verdachte] en de derde persoon deze ontvangen. Deze Seat zat vol met drugs. [verdachte] en deze derde persoon hadden het bericht gekregen dat ze moesten wachten tot ze konden vertrekken. Dit vertrek werd meermalen uitgesteld. Op 8 januari 2009 kreeg de persoon met wie [verdachte] zich in Marokko bevond een telefoontje dat er iets mis was in Nederland. Ze kregen te horen dat er mensen waren opgepakt. [verdachte] heeft verklaard: ‘Wij gingen er van uit dat dit [ medeverdachte 1] en [echtgenote medeverdachte 1] waren met hun 2 dochters. Wij waren erg geschrokken van dit bericht’. Op 9 januari 2009 is zij met haar zoon [D.] naar huis gevlogen. De andere persoon was achtergebleven met de Seat vol drugs. De Seat was kapot en moest gerepareerd worden. Eveneens op 9 januari 2009 heeft [verdachte] telefonisch van degene die in het bezit was van de Seat vernomen dat op dat moment de drugs uit de Seat werden gehaald.
In een ander verhoor heeft [verdachte] deze ‘andere persoon’ nader aangeduid als [medeverdachte 4].
[verdachte] heeft voorts op 14 januari 2009 verklaard twee personen van de organisatie van de drugshandel te kennen. Dat zijn [B.] en [J.]. Dit zijn Marokkanen. [verdachte] heeft verklaard dat [B.] en [J.] afzonderlijk bij haar thuis op de [S.straat] te Susteren zijn geweest om uitleg te geven aan voornamelijk [medeverdachte 4] [medeverdachte 4]. [verdachte] was er altijd bij. De uitleg ging onder andere over de drugshandel, de route die gereden moest worden, hoe het op de boot ging en hoe het verliep in Marokko. Voorts heeft [verdachte] verklaard in december 2008 tijdens een ontmoeting met [J.] samen met [medeverdachte 1], [ medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] te hebben gesproken over het transport van de drugs. [verdachte] heeft verder in dit verhoor verklaard dat de organisatie, [J.] en [B.], alle kosten betaalden van vervoer en verblijf. [verdachte] heeft verklaard te hebben gezien dat [J.] in Marokko geld aan [medeverdachte 4] gaf.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] hem begin november 2008 heeft gevraagd of hij een auto op zijn naam wilde laten zetten. De auto was eind november op een zaterdag overgeschreven en te naam gesteld. [medeverdachte 1] heeft op 19 december 2008 de Seat Toledo gekregen. [verdachte] en [medeverdachte 4] kwamen toen beiden in een Seat Toledo, een zwarte en een grijze. De zwarte Seat Toledo stond op naam van [medeverdachte 1] en de grijze Seat Toledo stond op naam van [verdachte]. Met deze twee voertuigen zijn ze op 21 december 2008 samen naar Marokko vertrokken. Tijdens het gesprek over het overschrijven van de Seat Toledo op naam van [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 4] verteld dat hij regelmatig naar Marokko ging en dan met een volle wagen terug kwam. [medeverdachte 4] heeft verteld dat dit €10.000,- per rit opbracht. Met een ‘volle wagen’ heeft [medeverdachte 1] desgevraagd verklaard te bedoelen dat de auto volgestopt zou worden met materiaal. [medeverdachte 1] wist dat het om drugs zou gaan en vermoedde dat het om hasjiesj ging. [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 1] verteld dat de auto’s geprepareerd zouden worden. Er zouden loze ruimtes of kokers worden gemaakt in de auto’s.
Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij, [medeverdachte 4], [verdachte] en [ medeverdachte 5], [J.] in een theehuis in Marokko hebben ontmoet en met hem hebben gesproken over de financiën. [medeverdachte 4] kreeg steeds geld van [J.] voor de kosten.
De verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 1], zoals aangehaald, vinden steun in de volgende bewijsmiddelen.
Op 25 november 2008 belt [medeverdachte 3] naar autobedrijf [E]. Hij stelt zich voor als Said en informeert naar een blauwe Seat Toledo. [medeverdachte 3] vraagt of de auto ‘nog in goede staat’ is en vraagt of nog wat aan de prijs kan worden gedaan.
Volgens gegevens van de bedrijfsvoorraad van autobedrijf [E] bleek dat één blauwe Seat Toledo te koop was bij dit bedrijf. Het betrof de Seat Toledo met het kenteken [xx-xx-xx].
Uit gegevens van de RDW bleek dat deze Seat een dag later, namelijk op 26 november 2008 was overgeschreven op naam van [verdachte], de toenmalige partner van [medeverdachte 4] [medeverdachte 4].
Op 26 november 2008 om 13:50 uur belt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 3] met de mededeling ‘hij is al verzekerd he joh’. [medeverdachte 4] zegt dan: ‘hij is al verzekerd en overgeschreven’.
Op 27 november 2008 belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 2] om 12:28 uur. [medeverdachte 3] zegt dat ze een probleem hebben want [medeverdachte 3] heeft [R] gebeld en kreeg te horen dat de jongen morgen naar Marokko gaat. [medeverdachte 2] vraagt dan of er niemand anders is. [medeverdachte 3] zegt dat er niemand anders is waar je op kunt rekenen. [medeverdachte 3] zegt: ‘Ik denk bel maar [H] dan. (..) ‘je hoeft niet eens de trein te pakken of een auto te huren, je kunt gewoon met de andere Seat terug. Hij heeft geen voorbeeld nodig’. [medeverdachte 2] zegt: ‘ik ga hem bellen’.
Om 12:29 uur belt [medeverdachte 2] naar een NNman die gebruik maakt van telefoonnummer 06-43902777 en die hij aanspreekt met ‘[H]’. [medeverdachte 2] vraagt aan [H]2777: ‘heb je tijd voor een “blik”?’.
Het gesprek gaat dan als volgt verder:
[H]: ‘geen probleem’
[medeverdachte 2]: ‘ok, eh… vandaag of morgen brengt NVT jou een “blik”’
[medeverdachte 2]: ‘en over Seat Toledo van toen, kunnen de bumpers niet gerepareerd worden! Kan gerepareerd worden?’
[H]: ‘nee’
[medeverdachte 2]: ‘het is moeilijk’.
Om 13:09 uur belt [medeverdachte 2] naar [H]2777 en beiden spreken af dat [medeverdachte 2] ‘hem’ zal brengen naar Schiedam naar [H].
Op 29 november 2008 wordt om 19:50 uur tijdens een observatie de blauwe Seat Toledo met het kenteken [xx-xx-xx] gezien op de [v.B.laan] te Utrecht. [medeverdachte 3] zit dan op de bijrijderstoel en [medeverdachte 2] zit als bestuurder in de auto. Om 20:08 uur die avond belt [medeverdachte 2] naar [H]2777 en zegt [medeverdachte 2] dat hij over zo’n kwartiertje daar is, waarop [H]2777 toezegt op [medeverdachte 2] te zullen wachten.
Op 3 december 2008 belt [medeverdachte 3] naar [H]2777 en vraagt: ‘is dat ding nog niet klaar?’ [H]2777 antwoordt dan: ‘ik werk eraan’. Als [medeverdachte 3] dan vraagt: ‘wanneer is die klaar?’, zegt [H]2777: ‘morgen’.
Op 5 december 2008 belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3].
[medeverdachte 3] zegt: ‘ik heb een rondje gedaan bij [H]’.
[medeverdachte 2] vraagt: ‘naar Rotterdam?’
[medeverdachte 3] antwoordt: ‘ja’.
[medeverdachte 3] zegt: ‘Ik ben in mijn eentje daar heen gegaan. Ik heb mijn auto daar achter gelaten en ik heb die andere meegenomen. Hij zei tegen mij dat ik de auto vandaag moest meenemen. Ik heb hem meegenomen.’
(..)
[medeverdachte 3] zegt: ‘[H] zei tegen mij dat wij moeten afrekenen. (…) Hij zei: ik heb 7 auto tegoed.’
Op 14 december 2008 werd er vervolgens het reeds eerder aangehaalde telefoongesprek getapt, waarin [medeverdachte 4] heeft medegedeeld aan [medeverdachte 3] zondag de 21e te willen vertrekken.
Op 17 december 2008 heeft [medeverdachte 3] gebeld met [medeverdachte 4] en heeft [medeverdachte 3] gezegd dat hij iets later kwam en gevraagd of [medeverdachte 4] ook naar het station in Sittard kon komen. [medeverdachte 4] zei: ‘Nu, ja moet ik dan met [verdachte] komen’, waarop [medeverdachte 3] heeft geantwoord: ‘ja kom maar gelijk met [verdachte]’.
Deze ontmoeting werd vervolgens ook geobserveerd. Verbalisanten hebben tijdens een observatie om 19:21 uur gezien dat [medeverdachte 3] als bestuurder optrad van de Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx]. Om 19:23 uur stopte deze Seat Toledo ter hoogte van een Volkswagen Golf met kenteken [XX-XX-XX]] ten name van [verdachte] op de [S.straat]te Sittard. Er stapte een persoon uit de VW Golf die vervolgens instapte in de Seat Toledo, waarna de Seat Toledo weg reed. Om 19:28 uur stapte de bestuurder uit de Seat Toledo. De bijrijder van de Seat Toledo stapte vervolgens als bestuurder in de Seat Toledo en de eerdere bestuurder van de Seat Toledo stapte eerst als passagier in de Seat Toledo en vervolgens als bestuurder in een Volkswagen Golf met kenteken [xx-xx-xx]. Volgens de RDW staat deze laatstgenoemde auto op naam van [S.B.], wonende aan de [W.v.G.straat]te Sittard, zijnde de vriendin van [medeverdachte 3].
Tijdens een observatie op 21 december 2008 omstreeks 11:56 uur wordt gezien dat twee voertuigen Seat Toledo over de Rijksweg A2 richting Maastricht rijden. Een auto betreft een zwarte Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx], met daarin bestuurder [medeverdachte 1], bijrijdster [ medeverdachte 5] en hun 2 kinderen. De andere auto betreft een licht blauwe Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx], met daarin bestuurder [medeverdachte 4], bijrijdster [verdachte] en een kind op de achterbank. Omstreeks 11:59 uur heeft verbalisant beide voertuigen zien rijden op de A2 richting bij Maastricht Aachen Airport in de richting België.
Conclusie
Op basis van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de navolgende beoordeling.
De rechtbank acht bewezen dat door [medeverdachte 3] op 25 of 26 november 2008 een Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx] is aangekocht en dat deze Seat Toledo op 26 november 2008 op naam is gesteld van [verdachte]. De rechtbank acht voorts, hoewel de Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx] nimmer is teruggevonden na onderzoek in Marokko, aannemelijk dat deze Seat Toledo is voorzien van een dubbele bodem. De rechtbank komt tot die vaststelling ten eerste op grond van de contacten welke hebben plaatsgevonden door [medeverdachte 2] (op aangeven van [medeverdachte 3]) met de onbekende man genaamd [H], waaruit naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat [H] tegen betaling werkzaamheden uitvoert aan een ’blik’ voor [medeverdachte 2], waarbij ’blik‘ versluierd taalgebruik is voor het woord “auto”.
Ten tweede weegt de rechtbank mee de verklaring van [medeverdachte 1], die bij de politie heeft verklaard van [medeverdachte 4] te hebben vernomen dat de auto’s geprepareerd zouden worden. Er zouden, zo heeft [medeverdachte 1] verklaard, loze ruimtes of kokers gemaakt worden in de auto’s.
Daarnaast is ook gebleken dat in de Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx], welke is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 3] en met welke auto door [medeverdachte 1] en [ medeverdachte 5] tegelijkertijd met [verdachte] en [medeverdachte 4] werd vertrokken naar Marokko voor dezelfde organisatie van [B.] en [J.] inderdaad een dubbele bodemplaat was aangebracht, waardoor een verborgen ruimte was ontstaan.
Al deze omstandigheden tezamen leiden de rechtbank tot het oordeel dat zij aannemelijk acht dat ook de [xx-xx-xx] van een dubbele bodem was voorzien.
Voorts acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] vervolgens als koerier met deze auto naar Marokko zijn gereisd, na deze auto op 17 december 2008 in ontvangst te hebben genomen van [medeverdachte 3].
De Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx] is nadien niet meer teruggevonden in Marokko. Desalniettemin acht de rechtbank aannemelijk dat de ‘drugs’ waarover [verdachte] spreekt in haar verhoor van 13 januari 2009, welke in Marokko in de Seat Toledo [xx-xx-xx] werden geladen, hasjiesj betreft. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van de navolgende feiten en omstandigheden.
Over de aard van de te transporteren drugs heeft [verdachte] verklaard in haar verhoor van 13 januari 2009 dat zij € 10.000,- zouden krijgen om vanuit Marokko softdrugs mee te smokkelen naar Nederland. Ook [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij € 10.000,- heeft gekregen voor het vervoer van drugs naar Nederland. Vast staat dat de drugs die [medeverdachte 1] en [ medeverdachte 5] met behulp van de Seat Toledo [xx-xx-xx] hebben ingevoerd hasjiesj betrof. Deze hasjiesj is immers aangetroffen in de auto bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] aan de [W.v.G.straat]te Sittard.
Gelet op het feit dat de modus operandus in het geval van [verdachte]/[medeverdachte 4] identiek was aan de modus operandus in het geval [medeverdachte 1]/[ medeverdachte 5], gelet op het feit dat beide partijen werkten voor dezelfde opdrachtgevers, te weten [J.] en [B.], gelet op feit dat beide partijen dezelfde vergoeding voor het transport zouden krijgen, alsmede gelet op het feit dat [verdachte] zelf spreekt over softdrugs, acht de rechtbank aannemelijk dat de ‘softdrugs’ waarover [verdachte] spreekt in haar verklaring (welke in Marokko werden ingeladen in de Seat Toledo met kenekten [xx-xx-xx]) eveneens hasjiesj betreft.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een strafbare poging omdat er geen begin van uitvoering zou zijn. Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op vrijwillige terugtred.
Begin van uitvoering
Ter onderbouwing van haar stelling dat er in deze zaak geen begin van uitvoering is, heeft de raadsvrouw de in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde formule aangehaald, dat een begin van uitvoering (slechts) aanwezig is indien de daad naar haar uiterlijke verschijningsvorm gericht is op de voltooiing van het misdrijf.
Volgens de raadsvrouw zijn alle handelingen die voorafgaan aan concrete uitvoeringshandelingen in Marokko niet te beschouwen als een begin van uitvoering van de invoer van hasjiesj in Nederland. Op zijn minst zou voor een begin van uitvoering zijn vereist dat de verdovende middelen zich reeds in de auto bevonden. Maar dat was niet het geval.
In deze zaak is komen vast te staan dat het de bedoeling is geweest dat twee stellen met een zelfde type auto zich tegelijkertijd naar Marokko zouden begeven om aldaar hasjiesj op te halen en deze hasjiesj Nederland in te voeren. Met dat doel waren de auto’s van een verborgen ruimte voorzien. [verdachte] was een van de inzittenden van een van die twee auto’s. Uit telefoontaps en verschillende verklaringen blijkt dat de reis naar en het verblijf in Marokko tot doel had met de auto’s hasjiesj op te halen. Daartoe moest het een en ander geregeld worden, met name toen bleek dat er kennelijk een tekort aan hasjiesj was. Het tekort leidde ertoe dat op een gegeven moment slechts de andere auto uit Marokko naar Nederland is vertrokken. Kort nadat de hasjiesj Nederland was binnen gebracht werden verschillende personen aangehouden. Toen [verdachte] daarvan hoorde had zij, volgens haar eigen verklaring, meteen het vermoeden dat de aangehouden personen de bestuurder en de bijzitter van de andere auto waren. Zij besloot hierop niet langer in Marokko te blijven en terug te vliegen naar Nederland.
Als gedragingen van meerdere personen, onder wie [verdachte], zo duidelijk gericht zijn op de koop en vervolgens het transporteren van hasjiesj van Marokko naar Nederland, dan is in het licht van deze informatie er reeds sprake van een begin van uitvoering van het invoeren van hasjiesj vanaf het moment dat een geprepareerde auto uit Nederland naar Marokko vertrekt om aldaar hasjiesj op te halen en naar Nederland te brengen. Het door de Hoge Raad gehanteerde criterium van de uiterlijke verschijningsvorm vereist immers niet een zichtbare gedraging, maar een gedraging waaruit in samenhang met alle beschikbare informatie valt af te leiden dat zij eenduidig gericht is op de voltooiing van een misdrijf, in casu het invoeren van hasjiesj in Nederland.
Vrijwillige terugtred
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat er wel sprake is van een begin van uitvoering en dus van een poging heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op vrijwillige terugtred.
De raadsvrouw geeft aan dat [verdachte] heeft verklaard dat zij in Marokko bericht kregen dat er in Nederland mensen waren opgepakt en dat zij er vanuit gingen dat het om [medeverdachte 1] en [ medeverdachte 5] ging. [verdachte] heeft vervolgens het besluit genomen niet verder te gaan met het transport en is op 9 januari 2009 naar Nederland gevlogen.
Volgens de raadsvrouw heeft [verdachte] (daarmee) aan beide voorwaarden voor vrijwillige terugred voldaan. De terugtred is immers zodanig tijdig gedaan dat hij nog effect kon sorteren op het voltooien van het gronddelict, nu [verdachte] voor de aanvang van het daadwerkelijke transport naar Nederland is teruggetreden. En voorts is zij ondubbelzinnig teruggetreden, hetgeen zou blijken uit het feit dat [verdachte] bij haar vertrek uit Marokko alle nummers van de medeverdachten uit haar telefoon heeft gewist, omdat zij met deze mensen niets meer te maken wilde hebben.
Het beroep op vrijwillige terugtred wordt verworpen. [verdachte] heeft besloten terug te vliegen naar Nederland nadat zij had gehoord dat (zeer waarschijnlijk) [medeverdachte 1] en [ medeverdachte 5] in Nederland waren opgepakt. In het dossier zijn geen aanwijzingen aangetroffen die erop wijzen dat het toen nog de bedoeling was om het hasjiesjtransport met de andere auto doorgang te laten vinden. Op dat moment had [verdachte] derhalve geen werkelijke keuze meer tussen doorgaan of stoppen. Er is derhalve niet aannemelijk geworden dat slechts of mede door het vertrek van [verdachte] de invoer van hasjiesj niet is voltooid, zodat er geen sprake is van een vrijwillige terugtred.
Feit 1.2
Aan [verdachte] wordt verweten dat zij tezamen met anderen op meerdere tijdstippen in de periode van 1 december 2007 tot en met 21 december 2008 hasjiesj heeft ingevoerd.
[verdachte] heeft verklaard rond augustus 2008 naar Marokko te zijn gegaan. Dit was ook in een Seat Toledo. Deze Seat Toledo was donker van kleur en was dezelfde Seat waarin [echtgenote medeverdachte 1] en haar gezin de vakantie in december 2008 reden. [verdachte] heeft verklaard in augustus ongeveer 1,5 à 2 weken in Tanger te hebben verbleven, tezamen met [medeverdachte 4] [medeverdachte 4]. [verdachte] heeft verklaard destijds op 4 augustus 2008 in Marokko te zijn ingereisd en op 18 augustus 2008 Marokko weer te zijn uitgereisd.
In het dossier bevindt zich een kopie van het paspoort van [verdachte] met daarin stempel inhoudende: ‘Entrée 4 Aout 2008’ en ‘Sortie 18 Aout 2008 Police PM Tanger’.
In haar verhoor op 13 januari 2009 heeft [verdachte] meer gedetailleerd verklaard over dit transport in augustus 2008. [verdachte] heeft verklaard dat zij de Seat Toledo voor hun vertrek gekregen hadden. [verdachte] had de auto toen op haar naam gezet en verzekerd. Vervolgens zijn zij naar Marokko gegaan. In Marokko aangekomen hebben zij de auto afgegeven aan iemand. Daar zouden dan de drugs in de auto worden gedaan. Een of twee dagen later hebben ze destijds het bericht ontvangen dat de auto klaar was voor vertrek. Ze hebben toen de auto in ontvangst genomen en moesten direct daarna vertrekken naar Nederland. Ze zijn toen vanuit Marokko met de Seat Toledo vol met drugs naar Nederland gereden. In Nederland aangekomen werd de auto vol met drugs overgedragen aan iemand. [verdachte] heeft verklaard 10.000 euro te hebben gekregen.
In haar verhoor op 14 januari 2009 heeft [verdachte] verklaard zich te kunnen herinneren drie drugstransporten te hebben uitgevoerd vanuit ‘Cuerta’ te Spanje, hetgeen de rechtbank begrijpt als Ceuta te Spanje, naar Nederland. [verdachte] heeft ter zake verklaard:
‘Cuerta is een eiland wat in Marokko ligt maar bij Spanje hoort. Hier ging ik heen met [medeverdachte 4] en [D.]. Vanuit Cuerta reden we dan met een auto vol met drugs naar Nederland voor dezelfde organisatie en het verliep hetzelfde als de transporten vanuit Marokko naar Nederland. In Nederland gaf [medeverdachte 4] de auto met drugs aan iemand van de organisatie. Dit regelde [medeverdachte 4] allemaal. We kregen voor dit transport 10.000 euro. In Cuerta verbleven we in een hotel. Daar sprak [medeverdachte 4] af met [J.] in een parkeergarage bij de Mac Donalds. [J.] nam dan de auto mee. Er werd dan ergens drugs in de auto gedaan en we reden daarna met de drugs in de auto naar Nederland. Ik wist dat ik drugs naar Nederland transporteerde en op Nederlands grondgebied bracht. Wat voor drugs weet ik niet meer maar het ging om kilo’s. Ik heb [J.] daar ook gezien en gesproken. Deze transporten hebben plaatsgevonden in het begin van 2008’
En voorts:
‘Wij zijn vanaf december 2007 bezig met de betreffende drugstransporten. Nu ik de transporten optel die [medeverdachte 4] en ik hebben we dus 60.000 euro verdiend met de drugstransporten.’
In het proces-verbaal verificatie in- en uitgaand verkeer douane grens Tanger is door de Marokkaanse autoriteiten aangegeven dat bij navraag naar aanleiding van de paspoortgegevens van [medeverdachte 4] en [verdachte] is gebleken dat zowel [medeverdachte 4] als [verdachte] op 4 augustus 2008 in Marokko zijn ingereisd via “Bab Sebta” en op 18 augustus 2008 zijn uitgereisd via Tanger.
[medeverdachte 4] heeft tijdens zijn verhoor op 11 januari 2009 bij de politie in Tanger verklaard eerder in Marokko te zijn geweest. Dat was voor toeristische doeleinden en in gezelschap van [A.T.]. Zij zijn toen ingereisd via de grenspost Bab Sebta op 4 augustus 2008 en vertrokken via de haven in Tanger op 18 augustus 2008.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] hem tijdens het gesprek over het overschrijven van de Seat Toledo [xx-xx-xx] op naam van [medeverdachte 1] heeft verteld, dat hij regelmatig naar Marokko ging en dan met een volle wagen terug kwam. [medeverdachte 4] had verteld dat dit € 10.000,- per rit opbracht. [medeverdachte 4] had verteld dat hij al zes keer naar Marokko was geweest. [medeverdachte 4] had voorts tegen [medeverdachte 1] verteld dat hij niet alleen mocht gaan maar er altijd een vrouw bij moest zijn. [medeverdachte 4] had verteld dat hij de voorgaande keren samen met zijn vriendin [verdachte] of zijn zus naar Marokko was geweest.
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, te weten de verklaring van [verdachte], de ondersteunende verklaring van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en de in- en uitreisgegevens van de grenspost Tanger, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen in de periode van 1 december 2007 tot en met 21 december 2008 meermaals drugs heeft ingevoerd in Nederland.
Op basis van reeds eerder onder feit 1.1 genoemde overwegingen acht de rechtbank aannemelijk dat de ingevoerde drugs hasjiesj betreft.
Feit 2
Aan [verdachte] wordt als feit 2 verweten dat zij in de periode van 1 december 2007 tot en met 7 januari 2009 heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had – kort gezegd – het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet.
Deelneming aan georganiseerde illegale drugshandel, inclusief de invoer en uitvoer van verboden verdovende middelen, is strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. Dat artikel is een zogenoemde specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de bij dat artikel behorende jurisprudentie ook van toepassing is op artikel 11a van de Opiumwet.
Behalve de hierboven genoemde ‘criminele doelstelling’(de illegale drugshandel), waarop het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht, zijn de vereiste kenmerken van een dergelijke organisatie dat een bepaald gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiestructuur bestaat. Kenmerken hiervan kunnen bijvoorbeeld zijn dat er gemeenschappelijke regels bestaan en een bepaalde mate van hiërarchie of sturing van de leden van de organisatie. Voor het bewijs van deelneming aan een dergelijke organisatie is niet vereist dat de betrokkene heeft samengewerkt met alle andere deelnemers, noch dat hij alle deelnemers kende. Ook behoeft het samenwerkingsverband niet steeds uit dezelfde personen te bestaan.
Verder is voor bewijs van deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven niet vereist dat betrokkene zelf deelneemt aan de misdrijven die de organisatie pleegt, noch dat hij opzet heeft of weet heeft van de concrete misdrijven die de organisatie pleegt. De betrokkene moet wel in het algemeen weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Voor het bewijs van dit feit is nodig dat bewezen kan worden dat een criminele organisatie zoals tenlastegelegd heeft bestaan en dat verdachte daaraan heeft deelgenomen.
Uit de door de rechtbank ten aanzien van [verdachte] bewezen geachte feiten kan worden afgeleid dat [verdachte] in ieder geval in de periode van december 2007 tot en met 7 januari 2009 meermalen betrokken is geweest bij de invoer van hasjiesj.
Met betrekking tot criminele activiteiten in de ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank dat er, in de eerste plaats gelet op de verklaring van [verdachte] van kan worden uitgegaan dat de invoer van hasjiesj plaats vond vanaf ongeveer december 2007. [verdachte] heeft verklaard zij in die periode samen met [medeverdachte 4] [medeverdachte 4] vijf keer drugs heeft geïmporteerd en dat [medeverdachte 4] samen met [A.T.]één transport heeft gedaan. Voor elk transport werd € 10.000,- betaald.
Haar verklaring vindt steun in andere bewijsmiddelen. [medeverdachte 1] vertelde dat [medeverdachte 4] hem had verteld dat de rit in de december 2008 zijn zevende rit was en dat [verdachte] aan hem, [medeverdachte 1] en zijn vrouw had verteld, dat zij zelf vier keer met [medeverdachte 4] mee is geweest. [medeverdachte 4] had aan [medeverdachte 1] verteld dat hij drie keer met zijn zus is geweest.
De transporten werden uitgevoerd met auto’s, die op naam van koeriers werden geschreven. [verdachte] heeft verklaard dat zij voor de organisatie in 2008 vier auto’s op haar naam had staan. [medeverdachte 1] had op 8 november 2008 een Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx] op zijn naam staan.
Ten behoeve van het drugstransport werden de auto’s van geheime bergruimtes voorzien. Meerdere keren werd gebruik gemaakt van dezelfde type auto’s: 2 Seats Toledo, 2 Skodas Octavia, 2 Toyotas Avensis.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben het meest over de organisatie verteld, waarbij [verdachte] informatie uit eerste hand verstrekte en de informatie van [medeverdachte 1] voor een deel afkomstig was van hetgeen [medeverdachte 4] hem had verteld. Uit hun hierboven in dit vonnis reeds gerelateerde verklaringen kan in verband met ander bewijs worden afgeleid dat behalve [verdachte] en [medeverdachte 4] in elk geval [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bij de organisatie betrokken waren. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben de namen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] niet gebezigd, maar over [B.] en [J.] gesproken. De rechtbank heeft hierboven vastgesteld dat met de namen [B.] en [J.] [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn bedoeld.
Uit met name de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 1] in verband met een groot aantal telefoongesprekken valt af te leiden dat er sprake was van een terugkerende manier van werken, waarbij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ervoor zorgden dat auto’s werden aangekocht, op naam van een koerier werden overgeschreven en van een geheime bergruimte voorzien. Zij regelden verder de drugstransporten, inclusief het verblijf van de koeriers ter plaatse, de aankoop van de hasjiesj en de betaling van de koeriers. Zo nodig zorgde de organisatie kennelijk ook voor bijstand van een advocaat.
[medeverdachte 4] en [verdachte] waren koeriers, maar daarnaast ‘ronselden’ ze ook andere koeriers. Daarvoor betaalde de organisatie extra.
Op basis van al deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] in de periode van 1 december 2007 tot en met 7 januari 2009 hebben deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van de Opiumwet. Daar niet is komen vast te staan dat ook [medeverdachte 6] aan die organisatie heeft deelgenomen, zal de rechtbank van dat onderdeel partieel vrijspreken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1.1
in de periode van 7 november 2008 tot en met 10 januari 2009 te Susteren, gemeente Echt-Susteren en te Sittard, gemeente Sittard-Geleen en te Tanger tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen een hoeveelheid hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, immers hebben verdachte en haar mededaders
- een voertuig (Seat Toledo gekentekend [xx-xx-xx]) gekocht en op naam gesteld en
- voornoemd voertuig laten voorzien van een dubbele bodem en
- zich ter beschikking gesteld om als koerier verdovende middelen te vervoeren en
- door een of meer mededaders zijnde [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gegeven aanwijzingen opgevolgd en
- voornoemd voertuig in ontvangst genomen van [medeverdachte 3] en
- voornoemd voertuig naar Marokko gereden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1.2
op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 01 december 2007 tot en met 21 december 2008 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied heeft gebracht hoeveelheden hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 2
in de periode van 01 december 2007 tot en met 7 januari 2009 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen en te Beek en te Utrecht en te Susteren, gemeente Echt-Susteren en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gevormd werd door haar, verdachte en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en een of meer andere personen, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, tweede, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1.1:
medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3,
onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 1.2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A,
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een
misdrijf als bedoeld in artikel 11, vierde lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank overgaan tot strafoplegging dan heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met [verdachte] blanco strafblad, haar coöperatieve houding en haar minimale rol. [verdachte] heeft inmiddels een nieuw leven opgebouwd. Een gevangenisstraf zou dit doorkruisen. De verdediging verzoekt te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van [verdachte], zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
[verdachte] heeft tezamen met haar toenmalige partner [medeverdachte 4] een wezenlijk onderdeel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met de internationale handel in drugs. Dat het hier “slechts” om hasjiesj ging, ziet de rechtbank niet als een omstandigheid die [verdachte] danig disculpeert. Ook hasjiesj brengt, gelijk als ieder andere drug, bij gebruik schade toe aan de gezondheid en met het gebruik van en de handel in hasjiesj gaan vaak allerlei vormen van criminaliteit gepaard.
Dit heeft [verdachte] er echter niet van weerhouden om haar afkeurenswaardige activiteiten te ontplooien. Daarbij heeft ze niet alleen diverse smokkeltransporten uitgevoerd, maar heeft ze ook anderen bewogen om als koerier voor de organisatie op te gaan treden, heeft ze kentekens van bij de smokkel te gebruiken auto’s tijdelijk op haar naam gesteld en heeft ze, mede ten behoeve van haar toenmalige partner, diverse telefoongesprekken gevoerd met andere verdachten.
De rechtbank acht het daarbij aannemelijk dat haar belangrijkste motief bij dit alles de zucht naar geldelijk gewin was. Die zucht heeft haar echter gebracht tot het veronachtzamen van niet alleen de Nederlandse rechtsorde maar ook die van de landen die bij de smokkel van de verdovende middelen zijn doorkruist. Deze veronachtzaming verontrust de rechtbank.
Gelet op het bovenstaande alsook gelet op het feit dat de rechtbank meer feiten bewezen oordeelt dan de officier van justitie bewezen acht alsook gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan worden met de oplegging van de door de officier van justitie geëiste straf.
De rechtbank zal aan [verdachte] een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 20 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11, 11a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juli 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 7 november 2008 tot en met 10 januari 2009 te Susteren, gemeente Echt-Susteren en/of te Sittard, gemeente Sittard-Geleen en/of te Beek, in elk geval in Nederland en/of te Tanger, in elk geval in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen (een) grote hoeveelhe(i)d(en) hasjiesj als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet juncto artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hasjiesj, (telkens) zijnde hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s)
- een voertuig (Seat Toledo gekentekend [xx-xx-xx]) gekocht en/of op naam
gesteld/gezet en/of
- voornoemd voertuig (laten) voorzien van een dubbele bodem, althans van
verborgen ruimte(n) en/of
- zich ter beschikking gesteld om als koerier verdovende middelen te vervoeren
en/of
- door een of meer mededader(s) (zijnde onder meer [medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 2]) gegeven aanwijzingen opgevolgd en/of
- voornoemd voertuig in ontvangst genomen van een of meer mededader(s)
(zijnde onder meer [medeverdachte 3]) en/of
- voornoemd voertuig naar Marokko gereden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
zij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 december 2007 tot en met 21 december 2008 te Eijsden en/of Susteren, gemeente Echt-Susteren en/of te Sittard, gemeente Sittard-Geleen en/of te Beek, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) grote hoeveelhe(i)d(en) hasjiesj als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de
Opiumwet juncto artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hasjiesj, (telkens) zijnde hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
zij in of omstreeks de periode van 01 december 2007 tot en met 7 januari 2009 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen en/of te Beek en/of te Utrecht en/of te Susteren (gemeente Echt-Susteren) en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gevormd werd door haar, verdachte en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere personen, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, tweede, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.