parketnummer: 03/864003-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 juli 2010
[verdachte],
geboren [geboortegegevens]],
wonende [adresgegevens]].
Raadsvrouw is mr. E.J.M. de Wild, advocaat te 's-Hertogenbosch.
1 Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juni 2009, 25 augustus 2009, 24 maart 2010, 28, 29 en 30 juni 2010 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [verdachte].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1.1 samen met anderen 237 kilogram hasjiesj Nederland binnen heeft gebracht; (ZD1)
feit 1.2 samen met anderen 237 kilogram hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad; (ZD1)
feit 2 deel heeft uitgemaakt van een organisatie gericht op het plegen van druggerelateerde delicten; (ZD6)
feit 3 als vreemdeling in Nederland verbleef terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. (ZD7)
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1.1
De officier van justitie acht bewezen dat [verdachte] samen met anderen 56 kg hasjiesj heeft ingevoerd.
Feit 1.2
Ook acht zij bewezen dat [verdachte] samen met anderen 181 kg hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Feit 2
De officier van justitie acht dit feit niet bewezen omdat daartoe onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is.
Feit 3
De officier van justitie acht dit feit bewezen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Feit 1.1
De verdediging acht dit feit niet bewezen omdat daartoe onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is.
Feit 1.2
Ook dit feit acht de verdediging niet bewezen. De drugs bevonden zich niet in de machtssfeer van [verdachte].
Feit 2
De verdediging acht dit feit niet bewezen omdat daartoe onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is.
Feit 3
Ook dit feit acht de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen. De verdediging heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Op basis van de rechtstreekse kan de verdachte aanspraak maken op het van een hogere orde zijnde EG-recht, te weten artikel 27, tweede lid van de Richtlijn 2004/38/EG, de beslissing omtrent de ongewenstverklaring van verdachte niet kan worden aangemerkt als een ongewenstverklaring op grond van een wettelijk voorschrift als vereist in artikel 197 Wetboek van Strafrecht.
Subsidiair heeft de verdediging ontslag van rechtsvervolging bepleit nu de tekst van de tenlastelegging slechts inhoudt dat verdachte ongewenst vreemdeling was. De tekst houdt niet in dat verdachte nog steeds ongewenst vreemdeling is. Dit bestanddeel hoort echter wel in de tenlastelegging opgenomen te zijn. De verdediging heeft hierbij een arrest van de Hoge Raad aangehaald van 21 februari 1989.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
3.3.1 Algemeen
Bruikbaarheid van de stemherkenningen
De zaak tegen [verdachte] maakt deel uit van het onderzoek Madeleine. In dit onderzoek, waarin bijna 8000 telefoongesprekken zijn afgeluisterd, nemen tapgesprekken een belangrijke plaats in.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verbalisanten die de stemherkenning hebben verricht ter zake niet deskundig waren, terwijl voor een betrouwbare stemherkenning deskundigheid een vereiste is. Dat geldt niet slechts voor het rechtstreeks afluisteren van tapgesprekken, maar ook voor het vergelijken van een stem van een tapgesprek met een stem die men tijdens een verhoor heeft gehoord. Bovendien heeft [verdachte] tijdens verhoren eigenlijk altijd gezwegen. De raadsvrouw noemt het heel opmerkelijk dat enkele gesprekken met een nummer eindigend op 3678, uitgeluisterd met een tolk Berber, zijn gekoppeld aan [verdachte], omdat [verdachte] geen Berbers spreekt.
De rechtbank zal eerst enkele algemene opmerkingen over stemherkenningen in het strafrecht maken, vervolgens weergeven hoe in deze zaak de stemherkenning heeft plaatsgevonden en ten slotte aangeven waarom zij de stemherkenning betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs acht.
Algemeen
Vooropgesteld moet worden dat noch uit de wet, noch uit de jurisprudentie valt af te leiden dat (resultaten van) stemherkenningen door tolken en verbalisanten in algemene zin niet voor het bewijs zouden mogen worden gebruikt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor een categorische uitsluiting van deze stemherkenningen van het bewijs.
Dit neemt niet weg dat bij de waardering van de bewijskracht van deze stemherkenningen behoedzaamheid op zijn plaats is, mede in het licht van de kanttekeningen die vanuit de wetenschap worden geplaatst bij de betrouwbaarheid van dergelijke herkenningen in het algemeen, en de in het onderhavige geval aangevoerde bezwaren van de verdediging tegen de gevolgde werkwijze in het bijzonder.
In de jurisprudentie worden feiten en omstandigheden genoemd die aan de betrouwbaarheid van dergelijke stemherkenningen in zijn algemeenheid bijdragen. Van dergelijke feiten en omstandigheden is ook in het onderhavige geval sprake:
- Twee verbalisanten kenden de stem van de verdachte in die zin dat zij hem hebben verhoord en vervolgens zijn stem in een aantal tapgesprekken herkenden.
- Verder kan uit de combinatie van de inhoud van een tapgesprek in samenhang met andere opsporingsactiviteiten kan worden afgeleid dat verdachte deelnemer aan een bepaald gesprek was.
De wijze van stemherkenning van [verdachte]
Bij de fouillering van [verdachte] op 7 januari 2009 worden twee gsm’s aangetroffen. Een van deze gsm’s gaat over als de verbalisant het nummer [06-xxx]belt. Dit telefoonnummer was in taps een aantal keren naar voren gekomen.
Volgens de verbalisanten sprak de gebruiker van het telefoonnummer [06-xxx]zowel de Arabische (Marokkaans-Arabisch) als de Nederlandse taal en werd hij soms aangeduid als ‘R’.
De verbalisanten [dB en B] herkenden de stem van [verdachte] als dezelfde stem die gebruikt maakte van het telefoonnummer 06-xxx.
Bij de rechter-commissaris heeft verbalisant [dB] verklaard dat er geen vaste procedure is voor het uitvoeren van stemherkenningen. ‘Je luistert meerdere gesprekken uit van een telefoonlijn en herkent de stem gewoon’. Volgens [dB] is er binnen de politie geen opleiding om stemmen te herkennen. De verbalisant geeft aan dat hij vier gesprekken heeft beluisterd en de stem van [verdachte] heeft herkend, omdat hij hem in het verhoor gesproken heeft. Het verhoor van [verdachte] duurde 1 tot 1 ½ uur. De verbalisant heeft eerst de verdachte gehoord en is daarna de tapgesprekken gaan uitluisteren.
Verbalisant [B] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat volgens hem er geen opleiding tot stemherkenning bestaat. Hij heeft voor de stemherkenning de eerste vier gesprekken uitgeluisterd. Na het verhoor van [verdachte] heeft hij de tapgesprekken herbeluisterd en uiteindelijk geconcludeerd dat de stem van [verdachte] die hij van het verhoor kende, dezelfde stem was als de stem die hij in de tapgesprekken herbeluisterde. De tapgesprekken die hij heeft herbeluisterd waren in het Nederlands, met uitzondering van een gesprek dat in het Arabisch was. Op basis van de Nederlandse gesprekken heeft de verbalisant verklaard dat het dezelfde stem was.
Ondersteuning overige bewijsmiddelen
Op 12 december 2008 werd gezien dat twee mannen in Geleen uit een VW Golf stappen en een brasserie binnengaan. De mannen worden herkend als [medeverdachte 1] en ‘[R]’. De observerende verbalisant merkt op dat hij ‘[R]’ als zodanig kent van een eerder onderzoek. Dezelfde dag herkent de verbalisant aan de hand van een foto degene die hij ‘[R]’ noemde, als [verdachte].
Op 7 januari 2009, om 16.15 uur, belt de gebruiker van het telefoonnummer [06-xxx]naar het telefoonnummer 06-xxx (in gebruik bij [medeverdachte 1]). De gebelde zegt tegen de beller dat hij hem nodig heeft en dat de ander naar hem toe zou komen.
Om 17.12 uur wordt wederom gebeld van het telefoonnummer [06-xxx]naar het telefoonnummer 06-xxx. De beller vraagt of de gebelde hem kan ophalen, waarop de gebelde zegt; ‘kun je niet de taxi pakken of zo?’ (…). De beller antwoordt dan: ‘ik kijk wel hoe, taxi of zo’.
Om 18:46 uur belt de gebruiker van het telefoonnummer 06-xxx naar het telefoonnummer 06-xxx. De gebelde zegt: ‘ik geef “hem” datgene en dan pak ik direct taxi vanaf station en kom ik naar je toe’.
Om 19:19 uur wordt gezien dat voor het perceel [WvG.straat] te Sittard, zijnde het GBA adres van [medeverdachte 1], een taxi stopt en de bijrijder uitstapt en het perceel [WvG.straat] binnen wordt gelaten. De man wordt na de observatie aan de hand een foto herkend als [verdachte].
Om 20:45 uur wordt [verdachte] in de woning [WvG.straat] te Sittard aangehouden.
Conclusie
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de stemherkenningen van [verdachte] in voldoende mate ondersteund worden door andere feiten en omstandigheden/bewijsmiddelen en dat derhalve de tapgesprekken waaraan volgens de stemherkenning [verdachte] heeft deelgenomen bruikbaar zijn voor het bewijs. Daaraan doet niet af dat de raadsvrouw heeft gesteld dat [verdachte] geen Berbers spreekt, nu zij die stelling niet heeft onderbouwd noch heeft aangegeven welke telefoongesprekken waaraan [verdachte] heeft deelgenomen in het Berbers zouden zijn gevoerd.
De identiteit van ‘[B]’ en van ‘[J]’
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben belastend verklaard over twee personen die zij kennen onder de naam ‘[B]’ en ‘[J]’ . [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] had gezegd dat er twee Marokkanen waren die een moeilijke naam hadden en dat [medeverdachte 4] ze voor het gemak [B] en [J] noemde. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij wist dat [B] en [J] niet de echte namen van de betreffende personen waren, omdat een Marokkaan niet zo heet.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben ook verklaard dat zij [B] en [J] hebben gezien en contact met hen hebben gehad. Volgens [medeverdachte 2] zijn [B] en [J] afzonderlijk bij haar thuis geweest, heeft zij [J] in Ceuta ontmoet en heeft zowel [B] als [J] meermaals ingebeld op haar telefoonnummer. Over een telefoongesprek van 24 december 2008 zegt [medeverdachte 2] dat zij zich het gesprek nog goed kan herinneren. Het is een gesprek gevoerd tussen [medeverdachte 4] en een andere man. [medeverdachte 2] verklaart ter zake: ‘Ik hoorde aan de stem van de beller dat dit [J] van de organisatie was. Ik weet nog dat hij onduidelijk sprak. Ik heb de telefoon aan [medeverdachte 4] gegeven’. Het telefoongesprek vond plaats tussen het telefoonnummer 06-xxx, waarvan de partner van [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] gebruiker was en het telefoonnummer 212-xxx, waarvan [medeverdachte 5] gebruiker was.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij [J] in Marokko heeft ontmoet. Onder meer zei hij: ‘Op een gegeven moment vertelde [J] dat alles goed kwam. Hij stelde voor om een paar dagen naar Casablanca of Marakesch te gaan. (…) Toen zijn we vertrokken naar Casablanca. (…) [J] had een hotel gereserveerd. Hij had een vijf sterren hotel geboekt. Dit was super de luxe’.
In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] op 27 december 2008 zegt [medeverdachte 5]: ‘Ik heb tegen “hen” gezegd jullie gaan naar Marakesch om daar een hotel te pakken,’. In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] op 28 december 2008 zegt [medeverdachte 5] dat hij precies zal uitleggen hoe ze moeten rijden en dat hij zal reserveren bij Hotel Ibis in Marakesch.
In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] op 2 januari 2009 zegt [medeverdachte 5]: ‘(…) weet je, weet je hoeveel kosten er zijn, ongelooflijk! (…) als ik alles in mijn handen had, dan doe ik de ene hier en de andere daar, dan weet ik wat er allemaal is, heel makkelijk. Ik doe ze in hotel, als er veel mensen zijn, doe ik ze allemaal in appartement. (…)’
Op 8 januari 2009 heeft [medeverdachte 3] onder meer verklaard dat hij op de terugweg van Marokko twee keer gebeld werd door [J]. ‘Toen ik Maastricht door was belde [B] mij op. (…) Ik heb toen met [B] afgesproken bij hotel Born langs de snelweg tegenover een pomp. Ik zag dat [B] zijn auto achter de pomp had geparkeerd. Ik ben samen met [B], in de Toledo, richting mijn woning gereden. [B] heeft zich voorgesteld als een vriend van [medeverdachte 4] en [J]’.
Uit een telefoongesprek blijkt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op 7 januari 2009, 17:02 uur, ‘bij dat tankstation bij hotel Born afspreken’.
[medeverdachte 3] herkent dit gesprek en zegt: ‘Dit was een gesprek tussen mij en [B]’. Als gezegd wordt dat de andere persoon genaamd is: ‘[medeverdachte 1]’, verklaart [medeverdachte 3], dat hem die naam niets zegt, waaraan hij toevoegt: ‘[medeverdachte 4] heeft de persoon waar ik het voorgaande gesprek mee gevoerd heb de bijnaam [B] gegeven’.
Op 7 januari 2009, omstreeks 15:59 uur wordt gezien dat een Seat Toledo met het Nederlandse kenteken [xx-xx-xx] vanuit België over de A2 reed in de richting van Maastricht. De observant herkende als chauffeur [medeverdachte 3]. Omstreeks 17:07 uur werd gezien dat de Seat met [medeverdachte 3] stopte op het Esso tankstation te Born. Omstreeks 17:14 uur werd gezien dat een Toyota Avensis met kenteken [xx-xx-xx]achter de shop van dit tankstation parkeerde. De observant herkende de bestuurder van deze Toyota als [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] stapte in de Seat, waarna de Seat met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] wegreed.
Conclusie:
Op grond van het voorafgaande acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat wanneer in deze zaak over ‘[B]’ wordt gesproken [medeverdachte 1] en wanneer over ‘[J]’ wordt gesproken [medeverdachte 5] is bedoeld en zal zij daar in het vervolg van uitgaan.
3.3.2 De tenlastegelegde feiten
Feit 1.1 & 1.2 (ZD1)
Als feit 1.1 wordt aan [verdachte] verweten dat hij tezamen met anderen 237 kilogram hasjiesj heeft ingevoerd en als feit 1.2 dat hij tezamen met anderen dezelfde hoeveelheid hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad.
[medeverdachte 2] heeft verklaard twee maal tezamen met een andere persoon, wiens naam zij op dat moment niet wil noemen, een drugstransport te hebben uitgevoerd vanuit Marokko. Het tweede transport heeft plaatsgevonden vanaf 21 december 2008. [medeverdachte 2] heeft verklaard samen met een andere persoon voorafgaand aan dit transport een gesprek te hebben gehad met [echtgenote medeverdachte 3] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 2] en deze andere persoon gingen weer een transport doen en zij wisten dat de organisatie nog meer mensen zocht. Zij wisten dat [medeverdachte 3] en [echtgenote medeverdachte 3] diep in de schulden zaten en zij hadden [medeverdachte 3] en [echtgenote medeverdachte 3] benaderd of zij ook een drugstransport wilden doen vanuit Marokko naar Nederland. [medeverdachte 3] had meteen ingestemd vanwege de grote schulden die zij hadden. [echtgenote medeverdachte 3] had getwijfeld maar was snel overgehaald. Op 21 december 2008 zijn [medeverdachte 2] met haar zoontje en een derde persoon en [medeverdachte 3] met [echtgenote medeverdachte 3] met hun twee dochters met twee auto’s in de richting van Marokko vertrokken. Tevoren had elk van beide stellen een Seat Toledo ontvangen die op hun naam moest worden gesteld. In Marokko hadden [medeverdachte 3] en [echtgenote medeverdachte 3] hun Seat afgegeven aan iemand. Die had de auto volgestopt met drugs. Vervolgens waren [medeverdachte 3] en [echtgenote medeverdachte 3] op dinsdag 6 januari 2009 vertrokken naar Nederland met de auto vol met drugs.
In een ander verhoor heeft [medeverdachte 2] deze ‘andere persoon’ nader aangeduid als [medeverdachte 4].
[medeverdachte 2] heeft voorts op 14 januari 2009 verklaard twee personen van de organisatie van de drugshandel te kennen. Dat zijn [B] en [J]. Dit zijn Marokkanen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [B] en [J] afzonderlijk bij haar thuis op de [S.straat] te Susteren zijn geweest om uitleg te geven aan voornamelijk [medeverdachte 4]. [medeverdachte 2] was er altijd bij. De uitleg ging onder andere over de drugshandel, de route die gereden moest worden, hoe het op de boot ging en hoe het verliep in Marokko. Voorts heeft [medeverdachte 2] verklaard in december 2008 tijdens een ontmoeting met [J] samen met [medeverdachte 3], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] te hebben gesproken over het transport van de drugs. [medeverdachte 2] heeft verder in dit verhoor verklaard dat de organisatie, [J] en [B], alle kosten betaalden van vervoer en verblijf. [medeverdachte 2] heeft verklaard te hebben gezien dat [J] in Marokko geld aan [medeverdachte 4] gaf.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] hem begin november 2008 heeft gevraagd of hij een auto op zijn naam wilde laten zetten. De auto was eind november op een zaterdag overgeschreven en te naam gesteld. [medeverdachte 3] heeft op 19 december 2008 de Seat Toledo gekregen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] kwamen toen beiden in een Seat Toledo, een zwarte en een grijze. De zwarte Seat Toledo stond op naam van [medeverdachte 3] en de grijze Seat Toledo stond op naam van [medeverdachte 2]. Met deze twee voertuigen zijn ze op 21 december 2008 samen naar Marokko vertrokken. Tijdens het gesprek over het overschrijven van de Seat Toledo op naam van [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 4] verteld dat hij regelmatig naar Marokko ging en dan met een volle wagen terug kwam. [medeverdachte 4] heeft verteld dat dit €10.000,-- per rit opbracht. Met een ‘volle wagen’ heeft [medeverdachte 3] desgevraagd verklaard te bedoelen dat de auto volgestopt zou worden met materiaal. [medeverdachte 3] wist dat het om drugs zou gaan en vermoedde dat het om hasjiesj ging. [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 3] verteld dat de auto’s geprepareerd zouden worden. Er zouden loze ruimtes of kokers worden gemaakt in de auto’s.
Voorts heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij, [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6], [J] in een theehuis in Marokko hebben ontmoet en met hem hebben gesproken over de financiën. [medeverdachte 4] kreeg steeds geld van [J] voor de kosten.
De verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], zoals aangehaald, vinden steun in de volgende bewijsmiddelen.
Op 7 november 2008 heeft [medeverdachte 4] in een telefoongesprek aan [medeverdachte 1] medegedeeld: ‘ik ga straks naar hem toe dan laat ik die andere auto overschrijven’.
Volgens informatie van de RDW stond de Seat Toledo, kenteken [xx-xx-xx], met ingang van 8 november 2008 op naam van [medeverdachte 3], wonende [adres] te Born.
Tijdens observaties uitgevoerd in de periode tussen 8 november 2008 en 18 december 2008 werd deze auto echter geen enkele maal gezien in de omgeving van het adres [adres] te Born.
Op 10 december 2008 heeft [medeverdachte 1] met garagebedrijf [B] gebeld voor een kleine beurt van de [xx-xx-xx].
Op 14 december 2008 heeft [medeverdachte 4] telefonisch gevraagd wanneer [medeverdachte 1] tijd heeft om te komen. [medeverdachte 1] zei toe woensdag te zullen komen. [medeverdachte 4] zegt dan:
‘kijk maar of je alle twee die dingen hier krijgt. Wij willen zondag vertrekken’(...)
[medeverdachte 1] zegt: ‘de 21 e’
[medeverdachte 4] antwoordt: ‘ja’.
Tijdens een observatie op 21 december 2008 omstreeks 11:56 uur werd gezien dat twee voertuigen Seat Toledo over de Rijksweg A2 richting Maastricht rijden. Een auto betrof een zwarte Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx], met daarin bestuurder [medeverdachte 3], bijrijdster [medeverdachte 6] en hun 2 kinderen. De andere auto betrof een lichtblauwe Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx], met daarin bestuurder [medeverdachte 4], bijrijdster [medeverdachte 2] en een kind op de achterbank. Omstreeks 11:59 uur heeft verbalisant beide voertuigen zien rijden op de A2 bij Maastricht Aachen Airport in de richting België.
Op 24 december 2008 heeft [medeverdachte 5] gebeld naar [medeverdachte 4] en gevraagd wat het telefoonnummer was van het hotel waar [medeverdachte 4] verbleef. [medeverdachte 4] antwoordt dan: 212 xxxx.
De rechtbank acht het daarbij een feit van algemene bekendheid dat 212 het landnummer van Marokko is.
Op 27 december 2008 heeft [medeverdachte 1] gebeld naar [medeverdachte 5], welke laatstgenoemde op dat moment gebruik maakt van een Marokkaans telefoonnummer. [medeverdachte 5] zegt dan:
‘Nu “verliezen”/onkosten we aan mensen in Tanger. Ik zei tegen “hem”er zijn hier 7 mensen in Tanger, wij “verliezen”/onkosten hotel en datgene. Ik zie tegen “hem”schiet op. Ik zei tegen “hem”die persoon wacht op jou dat je komt, zodat we kunnen werken. Ik zei tegen “hem”als jij niet komt dan, dan kan “hij”ons die auto’s niet “sturen”
(…)’
En verder zegt [medeverdachte 5] nog:
‘Ik heb tegen “hen”gezegd jullie gaan naar Marrakech om daar een hotel te pakken, “hij” zei tegen me kan niet, kinderen zijn bij ons, dat en dat, begrijp je?’
[medeverdachte 1] antwoordt:
‘”ze”hebben het gehad, vervelen zich’
[medeverdachte 5] zegt:
‘nee, die anderen willen gaan, snap je?’
[medeverdachte 1] zegt:
‘die nieuwe?’
[medeverdachte 5] antwoordt:
‘die nieuwe willen gaan ja. Die zijn Marokko niet gewend en willen gaan. Die twee kinderen hebben’
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [J] voorstelde om een paar dagen naar Casablanca of Marakesch te gaan, naar [medeverdachte 3] verklaart: ‘voor zodat alles weer rustig was’. [J]my had daarvoor geld gegeven aan [medeverdachte 4]. [J] had een hotel gereserveerd.
Op 28 december 2008 heeft [medeverdachte 5] telefonisch aan [medeverdachte 1] medegedeeld:
‘ik ben eruit/heb overlegd met die zeven personen, “ze”gaan naar Mark’ (fon)
Enkele minuten laten heeft [medeverdachte 5] wederom met [medeverdachte 1] gebeld.
Beiden bespreken dan:
[medeverdachte 1]: ‘als “ze”nou zijn gegaan en “ze”pakken “hen”daar met die plaats/plek (fon) hoe dan?’
[medeverdachte 5]: ‘waar moeten “ze” ”hem”pakken met die plaats/plek (fon)’
[medeverdachte 1]: ‘bij douane’
[medeverdachte 5]: ‘waar moeten “ze” ”hen”pakken?
[medeverdachte 1]: ‘daar in Tanger’
(…)
[medeverdachte 5]: ‘sowieso auto in beslag’
[medeverdachte 1]: ‘dan moeten “ze”zeker niet die auto meenemen, denk ik’
[medeverdachte 5]: ‘”ze”gaan naar Marrakkesch zei ik tegen je en niet naar…’
[medeverdachte 1]: ‘”ze”gaan naar Marrakkesch’
[medeverdachte 5]: ‘wat dacht jij dan?’
[medeverdachte 1]: ‘ik dacht Malaga, vriend’
[medeverdachte 5]: ‘nee, “ze”gaan naar Marrakkesch’
(…)
[medeverdachte 1]: ‘stuur [M of A] met “hen”, want “ze”kennen de weg niet. Als “hem”een probleem overkomt’
[medeverdachte 5]: ‘nee, nee, de weg is heel makkelijk, ik zal “hem”precies uitleggen hoe “hij”moet rijden. “Hij”heeft mijn nummer als er wat gebeurt.’
[medeverdachte 1]: ‘dit zijn westerlingen’
[medeverdachte 5]: ‘ze moeten Casablanca pakken en dan alsmaar rechtdoor tot Marrakkesch, eerste intree krijgt je hotel Ibis. Ik ga reserveren dan pakken “ze”hotel Ibis Marrakkesch daar’
[medeverdachte 1]: ‘dan moet je … reserveren’
[medeverdachte 5]: ‘ik ga nu reserveren. Ik geef “hem”een miljoen frank (…) dan kan “hij”daar omhoog om te leven’.
Op 7 januari 2009 om 15:59 uur is tijdens een observatie gezien dat de Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx] rijdt over de A2 komende vanuit België en rijdend in de richting van Maastricht. Als chauffeur treedt op dat moment [medeverdachte 3] op en bijrijdster is [medeverdachte 6]. Omstreeks 16:43 uur stopt de Seat op de oprit van de woning [adres] te Born. Omstreeks 16:59 uur vertrekt [medeverdachte 3] wederom in voornoemde Seat als enige inzittende en rijdt naar het Esso tankstation te Born, alwaar hij omstreeks 17:07 uur arriveert.
Onderweg, om 17:02 uur, heeft [medeverdachte 3] gebeld naar [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] stelt dan voor bij ‘dat tankstation bij hotel Born’ af te spreken, hetgeen [medeverdachte 3] goed vindt.
Omstreeks 17:14 uur ziet een verbalisant vervolgens een personenauto Toyota Avensis met kenteken [xx-xx-xx]achter de shop van voornoemd tankstation parkeren. De bestuurder, die ambtshalve wordt herkend als [medeverdachte 1], stapt uit en stapt als bijrijder in de Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx], waarna de Seat met [medeverdachte 3] als chauffeur en [medeverdachte 1] als bijrijder weg rijdt. Omstreeks 18:03 uur ziet een verbalisant dat de Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx] zonder inzittenden geparkeerd staat op de [vP.straat]Sittard. Dat de [vP.straat]Sittard een straat is gelegen in de directe nabijheid van de [WvG.straat] te Sittard acht de rechtbank een feit van algemene bekendheid. Een verbalisant ruikt op dat moment een sterke op wiet dan wel hasjiesj gelijkende lucht in de directe omgeving van het perceel [WvG.straat] te Sittard.
[medeverdachte 3] heeft verklaard, dat toen hij Maastricht gepasseerd was, hij gebeld werd door [B], die zich voorstelde als een vriend van [medeverdachte 4] en [J]. Hij heeft toen met [B] bij hotel Born langs de snelweg tegenover een pomp afgesproken en heeft [B] aldaar ontmoet.
[B] heeft [medeverdachte 3] toen € 10.000,- gegeven in briefjes van vijftig. [medeverdachte 3] wist dat het € 10.000,- was omdat [medeverdachte 4] hem in Marokko had verteld dat hij € 10.000,- zou krijgen.
Bij een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 3] aan de [adres] te Born op 7 januari 2009 is onder meer een bedrag van € 10.000,- in contanten (gebundeld in briefjes van
€ 50,-) inbeslaggenomen.
Kort na binnenkomst van de Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx] in Nederland, om 16:15 uur, heeft [medeverdachte 1] gebeld naar [verdachte] en gezegd: ‘kom naar me toe, ik heb je nodig’. Als [verdachte] vervolgens vraagt: ‘waar?’, antwoordt [medeverdachte 1]: ‘kom thuis naar me toe’.
Om 17:12 uur bellen beide weer met elkaar. [verdachte] vraagt dan: ‘kom je me ophalen?’, waarop [medeverdachte 1] vraagt: ‘kun je niet de taxi pakken of zo?’. [verdachte] zegt dan dat hij nog wat te doen heeft en [medeverdachte 1] zegt dat [verdachte] maar moet bellen als hij klaar is. [verdachte] zegt dan: ‘laat die spullen tot ik klaar ben, dan kom ik naar je toe’(...) ‘ik kijk wel hoe, taxi of zo’.
Om 17:48 uur belt [medeverdachte 1] wederom naar [verdachte] en vraagt hem te komen.
Verbalisanten hebben op 7 januari 2009 om 19.19 uur gezien dat er een taxi richting de woning [WvG.straat] te Sittard rijdt. De woning [WvG.straat] te Sittard betreft het GBA-adres van [medeverdachte 1]. Een persoon die later ambtshalve werd herkend als [verdachte] stapt als bijrijder uit voornoemde taxi en belt aan bij het perceel [WvG.straat], waarna hij wordt binnengelaten. Omstreeks 20:22 uur is gezien dat vanaf de oprit van het perceel [WvG.straat] een personenauto wegrijdt, de garagepoort van voornoemd perceel open staat en [verdachte] in de geopende garage staat. Omstreeks 20:24 uur is gezien dat de Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx] de garage wordt binnengereden, waarna [verdachte] de garagepoort sluit.
Om 20:45 uur die dag heeft er in de woning aan de [WvG.straat] te Sittard een doorzoeking plaatsgevonden. Tijdens die doorzoeking is in de garage, welke vanuit de keuken en de bijkeuken met een tussendeur te bereiken is, een Seat Toledo aangetroffen met kenteken [xx-xx-xx]. Aan de linkerzijde van de auto stond een krik onder de auto en het linker achterwiel was verwijderd. Bij dit achterwiel stond een boodschappentas met het opschrift ‘Plus’. In deze tas lagen 5 pakketten, vermoedelijk hasjiesj. De achterlichten van de Toledo waren gedemonteerd. Achter de Seat Toledo lag een kunststof wielbak welke afkomstig was vanaf de linkerachterzijde.
In de wielbak was een rechthoekige opening aangebracht en daarachter zag verbalisant diverse pakketten in een verborgen ruimte zitten. Op de vloer bij het achterwiel lag een zwart rechthoekig metalen plaatje met daarin twee schroeven. Dit plaatje paste in de rechthoekige opening in de wielbak.
Bij nader onderzoek van de Seat Toledo bleek dat er op de bestaande bodemplaat van de kofferruimte een nieuwe bodemplaat gemonteerd was, waardoor voornoemde verborgen ruimte ontstond welke ongeveer 10 tot 15 centimeter hoog was. In deze verborgen ruimte werden in totaal 112 pakketten aangetroffen met een totaal gewicht van ongeveer 56 kilogram. Een willekeurig pakket werd geopend en bleek te bestaan uit 5 plakken met een gezamenlijk gewicht van 500 gram. Deze willekeurige plak werd onderworpen aan de MMC Cannabis Test, welke positief reageerde op de aanwezigheid van marihuana, THC of hasjiesj. Op het aanrecht in de woning werd een autosleutel merk Seat aangetroffen, welke bleek te passen op de portiersloten en het stuurcontact slot van de zich in de garage bevindende Seat Toledo met kenteken [xx-xx-xx].
Naast de pakketten aangetroffen in de Seat Toledo en in de boodschappentas in de garage, werden ook in de woning op verschillende plekken pakketten hasjiesj aangetroffen. Zo werd onder meer in de woonkamer een aantal sporttassen aangetroffen met daarin partijen hasjiesj en op de bank in de woonkamer werden 33 losse pakketten en 5 plakken hasjiesj aangetroffen. Een willekeurige plak uit een van de sporttassen in de woonkamer testte eveneens positief op marihuana, THC of hasjiesj tijdens een MMC Cannabis test.
In totaal werd in de woning [WvG.straat] te Sittard (inclusief de aangetroffen hoeveelheid in de Seat Toledo en in de garage) ongeveer 237,5 kg hasjiesj aangetroffen.
Tijdens de doorzoeking van de woning [WvG.straat] te Sittard werd in de keuken van de woning [verdachte] aangehouden. Bij zijn aanhouding werd door verbalisant [S]gezien dat diens handen vuil en met viezigheid besmeerd waren en er uit zagen ‘alsof hij automonteur van beroep zou kunnen zijn en zojuist aan het werk was geweest’. Op het aanrecht van de woning zag verbalisant diverse elektrische gereedschappen liggen met bijbehorende koffers en materialen.
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met anderen ongeveer 237 kg dan wel een kleinere hoeveelheid hasjiesj heeft ingevoerd. [verdachte] komt op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen pas in beeld nadat de auto met drugs zich reeds in Nederland bij de woning van [medeverdachte 1] bevindt. Hoewel de rechtbank, gelet op de wijze van aantreffen van de koeriersauto in de garage (verwijderd achterwiel en gedemonteerde wielbak) en gelet op de aanhouding van [verdachte] in de keuken (met vuile en met viezigheid besmeurde handen) aannemelijk acht dat [verdachte] bezig was met het uitbouwen van de 56 kilogram uit de koeriersauto [xx-xx-xx] ten tijde van de doorzoeking, is dat onvoldoende bewijs voor enige betrokkenheid van [verdachte] bij de invoer zelf, temeer daar onvoldoende vast staat dat [verdachte] wetenschap had van de herkomst van de hasjiesj.
[verdachte] zal dan ook worden vrijgesproken van het medeplegen van de invoer, zoals tenlastegelegd onder feit 1.1.
In de woning van [medeverdachte 1] werd op 7 januari 2009 in totaal ongeveer 237 kilogram hasjiesj aangetroffen. Een deel, te weten ongeveer 56 kilogram, werd aangetroffen in een verborgen ruimte in de zich in de garage bevindende koeriersauto [xx-xx-xx]. De overige ongeveer 181 kilogram hasjiesj bevond zich ten tijde van de doorzoeking verspreid in de woning van [medeverdachte 1]. Een deel van de hasjiesj werd aangetroffen in een zestal zich in de woonkamer van [medeverdachte 1] bevindende sporttassen en een deel, te weten 33 pakketten en 5 losse plakken (zijnde in totaal 19,4 kilogram) open en bloot op het zich in de woonkamer bevindende bankstel.
Voor de rechtbank staat daarmee vast dat [verdachte] zich op 7 januari 2009 bevond in een pand met een behoorlijke hoeveelheid hasjiesj die deels open en bloot in de woning aanwezig was, terwijl hij bezig was met het uitbouwen van nog meer hasjiesj uit een koeriersauto.
Dat dan in het pand waarin hij dat doet en waarin dus nog meer drugs zichtbaar voor hem aanwezig zijn, ook op andere niet direct zichtbare plaatsen drugs aanwezig kunnen zijn, acht de rechtbank een feit van algemene bekendheid. Door onder die omstandigheden in het pand te blijven, heeft [verdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er elders in de woning nog meer drugs aanwezig zijn en hebben die drugs zich in zijn machtssfeer bevonden. [verdachte] heeft daarmee niet alleen de ongeveer 56 kilogram hasjiesj die hij doende was uit de koeriersauto uit te bouwen opzettelijk aanwezig gehad, maar ook de overige ongeveer 181 kilogram hasjiesj die in het pand aanwezig was.
Feit 2 (ZD6)
Aan [verdachte] wordt als feit 2 verweten dat hij in de periode van 1 december 2007 tot en met 7 januari 2009 heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had – kort gezegd – het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet.
Deelneming aan georganiseerde illegale drugshandel, inclusief de invoer en uitvoer van verboden verdovende middelen, is strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. Dat artikel is een zogenoemde specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de bij dat artikel behorende jurisprudentie ook van toepassing is op artikel 11a van de Opiumwet.
Behalve de hierboven genoemde ‘criminele doelstelling’ (de illegale drugshandel), waarop het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht, zijn de vereiste kenmerken van een dergelijke organisatie dat een bepaald gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiestructuur bestaat. Kenmerken hiervan kunnen bijvoorbeeld zijn dat er gemeenschappelijke regels bestaan en een bepaalde mate van hiërarchie of sturing van de leden van de organisatie. Voor het bewijs van deelneming aan een dergelijke organisatie is niet vereist dat de betrokkene heeft samengewerkt met alle andere deelnemers, noch dat hij alle deelnemers kende. Ook behoeft het samenwerkingsverband niet steeds uit dezelfde personen te bestaan.
Verder is voor bewijs van deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven niet vereist dat betrokkene zelf deelneemt aan de misdrijven die de organisatie pleegt, noch dat hij opzet heeft of weet heeft van de concrete misdrijven die de organisatie pleegt. De betrokkene moet wel in het algemeen weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Uit de door de rechtbank ten aanzien [verdachte] bewezen geachte feit kan worden afgeleid dat [verdachte] in ieder geval eenmaal betrokken is geweest bij het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj.
[verdachte] heeft in algemene zin de hem verweten feiten ontkend en zich verder beroepen op zijn zwijgrecht. Aanwijzingen voor de deelneming aan een criminele organisatie beperken zich tot een aantal telefoongesprekken en zijn betrokkenheid bij het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj. De telefoongesprekken betreffen gesprekken in de periode tussen 31 oktober 2008 en 7 januari 2009 tussen [verdachte] en – meestal – [medeverdachte 1] en een enkele keer [medeverdachte 5]. Uit de inhoud van die gesprekken kan wel een mogelijke betrokkenheid van [verdachte] bij een criminele organisatie worden afgeleid. maar het geheel van aanwijzingen dat wijst in de richting van een deelname aan een criminele organisatie, te weten de telefoongesprekken en het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj, is ontoereikend om deelneming van [verdachte] aan een criminele organisatie bewezen te achten, reeds omdat niet is komen vast te staan welke rol [verdachte] in de organisatie heeft vervuld.
De rechtbank zal [verdachte] daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 3
[verdachte] is op 7 januari 2009 om 20.45 uur op heterdaad aangehouden in de woning aan de [WvG.straat] te Sittard op verdenking van overtreding van de artikelen 3 juncto 11 van de Opiumwet.
Bij beschikking van 24 oktober 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie [verdachte] tot ongewenst vreemdeling verklaard. De juistheid van de door betrokkene toen opgegeven persoonsgegevens bleek de Staatssecretaris uit een Marokkaans paspoort nummer Lxxx, geldig tot 25 mei 2009. De ongewenstverklaring van [verdachte] was daarbij ingegeven door het bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Maastricht van 14 september 2007 veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van 13 maanden wegens overtreding van de Opiumwet.
De beschikking tot ongewenstverklaring is op 31 oktober 2007 in persoon aan [verdachte] uitgereikt.
Bij zijn tweede verhoor op 12 januari 2009 is aan [verdachte] een Marokkaans paspoort getoond. Blijkens de fotokopie van dat paspoort zoals die bij het verhoor is gevoegd was dit paspoort geldig tot 25 mei 2009. Het nummer van het paspoort is op de fotokopie niet leesbaar. [verdachte] heeft verklaard dat hij de persoon is afgebeeld op dat document.
Blijkens het Uittreksel van de Justitiële Documentatie van [verdachte] zoals zich dat bij de stukken bevindt, is deze bij vonnis van 14 september 2007 van de meervoudige strafkamer te Maastricht veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 maanden wegens overtreding van de Opiumwet.
Het beroep dat door de verdediging is gedaan op het EG-recht, hetgeen de rechtbank begrijpt als het recht van de Europese Unie, kan [verdachte] niet baten.
Dat recht, en meer in het bijzonder het ingeroepen artikel 27, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG, is slechts van toepassing op burgers van de Unie en hun familieleden.
“Burger van de Unie” moet daarbij worden verstaan als eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. “Familielid” dient verstaan te worden als “de echtgenoot; de partner met wie de burger van de Unie overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat een geregistreerd partnerschap heeft gesloten, voorzover de wetgeving van het gastland geregistreerd partnerschap gelijk stelt met huwelijk en aan de voorwaarden van de wetgeving van het gastland is voldaan; de rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn, alsmede die van de echtgenoot of parter, beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn; de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn, alsmede die van de echtgenoot of partner, die te hunnen laste zijn”. Hierbij zij gewezen op artikel 1, aanhef en onder a, en artikel 2, eerste en tweede lid, van eerdergenoemde Richtlijn.
Nu ten tijde van het feit en tot op heden [verdachte] geen burger van de Unie was/is en niet gebleken is dat hij gezien kan worden als een familielid van een burger van de Unie, kan hij geen rechten ontlenen aan het recht van de Europese Unie.
Gelet op de aangehaalde onderzoeksbevindingen acht de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1.2
op 07 januari 2009 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 237 kilogram hasjiesj, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet juncto artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 3
op 07 januari 2009 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1.2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C,
van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een
grote hoeveelheid van het middel.
T.a.v. feit 3:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond
van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
4.1.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten 1.2 en 3 uitsluiten.
Het door de verdediging subsidiair gevoerde verweer bij feit 3 heeft de rechtbank begrepen als dat het feit niet gekwalificeerd kan worden als een strafbaar feit, nu niet ten laste is gelegd dat verdachte tot op heden ongewenst vreemdeling is. Dat verweer berust op een verkeerde uitleg van het recht alsook een verkeerde lezing van het aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 21 februari 1989, NJ 1989, 631. In de aan het aangehaalde arrest onderliggende zaak ontbrak in de tenlastelegging dat verdachte het feit beging terwijl hij vreemdeling was. Derhalve kon volgens de Hoge Raad het bewezenverklaarde niet hetgeen in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar is gesteld opleveren, daar een wezenlijk bestandsdeel uit de delictsomschrijving in de tekst van de tenlastelegging ontbrak. In het onderhavige geval is dat anders. [verdachte] heeft het feit begaan terwijl hij vreemdeling was en zulks is ook tenlastegelegd.
Het bewezenverklaarde levert daarom wel degelijk het feit op als strafbaar gesteld in artikel 197 Wetboek van Strafrecht.
4.1.2 De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om [verdachte] niet terug naar de gevangenis te sturen en een eventuele straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van [verdachte], zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
[verdachte] heeft op 7 januari 2009 als vreemdeling in Nederland verbleven terwijl hij tot ongewenst vreemdeling verklaard was. Bij een dergelijk feit is, mede gelet op de ten deze relevante oriëntatiepunten straftoemeting zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Voorzitters van Strafsectoren, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend.
Ten tijde van het plegen van voormeld feit was [verdachte] bezig met het uitbouwen van een aanzienlijke hoeveelheid drugs uit een auto en had hij een nog grotere hoeveelheid drugs aanwezig. Hierdoor heeft [verdachte] een belangrijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van de maatschappelijk ongewenste grootschalige handel in hasjiesj. Dit rekent de rechtbank [verdachte] aan. Het verontrust de rechtbank daarbij dat [verdachte] zich kennelijk niets gelegen heeft laten liggen aan het signaal dat hij bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 14 september 2007 heeft gekregen. Juist hij had, gelet op zijn eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden ter zake overtreding van de Opiumwet, moeten beseffen dat zijn handelen onaanvaardbaar en ontoelaatbaar was en had zich daarvan moeten weerhouden.
Gelet op het bovenstaande alsook gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, acht de rechtbank de oplegging van een straf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden. Zij zal dan ook conform de eis van de officier van justitie [verdachte] veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen Wetboek van Strafrecht 197, 47, 57 en de artikelen
3, 11 en 11a van de Opiumwet , zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 1.1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juli 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 7 januari 2009 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (ongeveer) 237 kilogram hasjiesj, althans (een) grote hoeveelhe(i)d(en) hasjiesj als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet juncto artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hasjiesj, (telkens) zijnde hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
hij op of omstreeks 07 januari 2009 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad (ongeveer) 237 kilogram hasjiesj, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet juncto artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2007 tot en met 7 januari 2009 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen en/of te Beek en/of te Utrecht en/of te Susteren en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gevormd werd door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere personen, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, tweede, vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
3.
hij op of omstreeks 07 januari 2009 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.