ECLI:NL:RBMAA:2010:BN0978

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/530343-09
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 13 juli 2010 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 9 april 2009 in Geleen een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, reed met een snelheid tussen 43,5 en 45,6 km/uur in een gebied waar maximaal 30 km/uur is toegestaan. Dit leidde tot een aanrijding met een bromfietser, waarbij zowel de bestuurster als de passagier van de bromfiets zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich roekeloos en onvoorzichtig heeft gedragen, wat heeft geleid tot de aanrijding. De verdediging betwistte de snelheid van de verdachte, maar de rechtbank concludeerde dat de snelheid voldoende was om schuld aan het ongeval vast te stellen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beroep als taxichauffeur, en legde een werkstraf van 240 uren op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden. De rechtbank benadrukte dat de verdachte, ondanks zijn snelheidsovertreding, niet met de snelheid had gereden die de officier van justitie had gesteld, maar dat zijn rijgedrag in de woonwijk onaanvaardbaar was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de ernst van de gevolgen voor de slachtoffers in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/530343-09
Datum uitspraak: 13 juli 2010
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 juni 2010 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 april 2009 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Marisstraat gaande in de richting van de Rembrandtlaan en gekomen bij het kruispunt van de Marisstraat en de Van Ostadestraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 30 kilometer per uur, althans met een voor die wegsituatie te hoge snelheid - voornoemd kruispunt te naderen en op zodanige wijze te rijden althans te sturen althans te remmen, dat er een aanrijding of botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig en een van links naar rechts die kruising overstekende bromfietser, door welk verkeersongeval,
- [naam slachtoffer 1], zijnde de bestuurster van die bromfiets, zwaar lichamelijk letsel, te weten breuk rechterbovenbeen en/of dubbele breuk rechter enkel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en/of
- [naam slachtoffer 2], zijnde de passagier van die bromfiets, zwaar lichamelijk letsel, te weten breuk rechter kuitbeen, meerdere breuken rechter scheenbeen, breuk rechter onderbeen, scheurtje in rechter enkel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 9 april 2009, in Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Marisstraat gaande in de richting van de Rembrandtlaan en gekomen bij het kruispunt van de Marisstraat en de Van Ostadestraat, - met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 30 kilometer per uur, althans met een voor die wegsituatie te hoge snelheid - voornoemd kruispunt is genaderd en op zodanige wijze heeft gereden althans gestuurd althans geremd, dat er een aanrijding of botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig en een van links naar rechts die kruising overstekende bromfietser, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 april 2009 te Geleen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Marisstraat, gaande in de richting van de Rembrandtlaan en gekomen bij het kruispunt van de Marisstraat en de Van Ostadestraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig - met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 30 kilometer per uur - voornoemd kruispunt te naderen en op zodanige wijze te rijden althans te sturen althans te remmen, dat er een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig en een van links naar rechts die kruising overstekende bromfietser, door welk verkeersongeval,
- [naam slachtoffer 1], zijnde de bestuurster van die bromfiets, zwaar lichamelijk letsel, te weten breuk rechterbovenbeen en dubbele breuk rechter enkel, werd toegebracht,
en
- [naam slachtoffer 2], zijnde de passagier van die bromfiets, zwaar lichamelijk letsel, te weten breuk rechter kuitbeen, meerdere breuken rechter scheenbeen, breuk rechter onderbeen, scheurtje in rechter enkel, werd toegebracht;
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring
Vast staat dat verdachte een kruising is opgereden waarbij een botsing heeft plaatsgevonden met een scooter. Deze scooter kwam van links en heeft aan verdachte geen voorrang verleend. De bestuurster en de passagier van de scooter hebben aan het ongeval beiden zwaar lichamelijk letsel overgehouden. De slachtoffers en getuigen van het ongeval hebben aangegeven dat verdachte aanmerkelijk te hard heeft gereden. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het rijgedrag van verdachte onder artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 valt.
De raadsman van verdachte heeft vraagtekens geplaatst bij de bewezenverklaring en dan vooral bij de becijfering van de door verdachte gereden snelheid. Volgens het procesverbaal VerkeersOngevalAnalyse zou die snelheid immers tussen de 78 en 82 km/u hebben gelegen op een weg waar 30 km/u is toegestaan. De raadsman motiveert zijn bezwaar door er op te wijzen dat de remproef met het voertuig van verdachte is uitgevoerd op een andere weg dan de weg waarop het ongeval heeft plaatsgevonden. Daardoor kan een onjuiste remvertraging zijn vastgesteld hetgeen wellicht geleid heeft tot een onjuiste becijfering van de snelheid.
Gelet echter op de marges die door de verbalisanten zijn gehanteerd bij het becijferen van de remvertraging (Amin = 9.04m/s en Amax = 9.98m/s), gelet op het feit dat zowel bij de proef als bij het ongeval de wegbedekking van hetzelfde soort was en een verdere onderbouwing van het bezwaar ontbreekt, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
De rechtbank ziet echter wel aanleiding om ambtshalve vraagtekens bij de becijfering van de gereden snelheid te plaatsen. Die vraagtekens betreffen de lengte van de door de verbalisanten vastgestelde remweg. De relevantie hiervan is daarin gelegen dat hoe langer de remweg is geweest hoe hoger de gereden snelheid moet zijn geweest. Blijkt de remweg korter te zijn dan is aangenomen in het rapport, dan moet ook de gereden snelheid lager zijn geweest.
De verbalisanten stellen in het rapport VerkeersOngevalAnalyse dat verdachte is gaan remmen op een moment dat vóór de plaats van de botsing is gelegen. Zij leiden dit af uit een remspoor dat op het wegdek is aangetroffen en dat aanvangt op 5 meter vóór de botsplek. Het totale remspoor is volgens de verbalisanten bij deze aanname 26,05 meter. Hierbij plaatst de rechtbank de volgende vraagtekens:
? Dat verdachte heeft geremd vóór de botsplek is in strijd met zijn eigen verklaring (“Ik keek eerst naar rechts, alvorens ik naar links kon kijken hoorde ik een harde klap”);
? Ook de bestuurster van de scooter is stellig dat verdachte vóór de botsing niet heeft geremd (“Ik weet zeker dat de bestuurder pas geremd heeft nadat de scooter was aangereden”).
? Door verdachte is er op gewezen dat op deze kruising meerdere remsporen staan afgetekend van eerdere (bijna) ongevallen.
? In het rapport VerkeersOngevalAnalyse zijn meerdere tekeningen van de verkeerssituatie opgenomen met daarin ook een weergave van de voor de becijfering gebruikte remsporen. Bij bestudering van deze tekeningen heeft de rechtbank vastgesteld dat juist het remspoor dat aanvangt vóór de botsplaats niet in een rechte lijn overgaat in het remspoor dat direct achter de auto in eindpositie is aangetroffen. Bij het doortrekken van het eerstgenoemde spoor komt men niet achter één van de wielen van de auto van verdachte uit.
? Volgens het rapport VerkeersOngevalAnalyse bedraagt de reactietijd tussen de 0,6 seconde en 1,6 seconde en de bijbehorende reactieweg bij een snelheid van 78 – 82 km/u, minimaal 13,02 en maximaal 36,48 meter. Zolang (binnen de genoemde marges) duurde het voordat verdachte daadwerkelijk remde en zoveel meter eerder als het remspoor begint, moet verdachte de scooter blijkens deze analyse hebben waargenomen. Past men deze reactieweg echter af vanaf de aanvang van het remspoor terug in de richting waar verdachte vandaan kwam, dan komt men uit in een gedeelte van de Marisstraat waar verdachte vanwege de dichte begroeiing op de kruising met de Van Ostadestraat waarschijnlijk nog helemaal geen zicht had op verkeer dat vanuit die straat de kruising opreed. Verdachte zal niet met een noodstop beginnen als hij nog geen verkeer kan zien.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank overwogen om een aanvullend onderzoek te laten uitvoeren naar de remsporen op het wegdek. Zij heeft daartoe echter niet besloten omdat ruim één jaar na het ongeval de relevante remsporen niet meer op het wegdek aanwezig zullen zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat deze omstandigheid niet ten nadele van verdachte mag werken. Daarom heeft de rechtbank bekeken wat het betekent voor de snelheid indien zij verdachte volgt in diens eigen verklaring dat hij pas op het moment van de klap heeft kunnen reageren.
De afstand tussen de botsplaats en de plek waar de auto tot stilstand is gekomen bedraagt volgens het rapport VerkeersOngevalAnalyse 21,05 meter. Niet over deze hele afstand heeft verdachte echter geremd, er moet nog rekening gehouden worden met de reactietijd en de daarbij behorende reactieweg. Volgens het rapport VerkeersOngevalAnalyse bedraagt de reactieweg bij 30 km/u tussen de 5 en 13,33 meter en bij 78 km/u tussen de 13,02 en 34,72 meter. De rechtbank rekent daarom met een reactieweg van 13 m. Deze afstand dient van de remweg te worden afgetrokken alvorens de snelheid kan worden becijferd. Er resteert dus een remweg van (21,05 – 13 =) 8,05 meter (s). De remvertraging van de auto van verdachte is vastgesteld op 9,04 m/s – 9,98 m/s (a). Op grond van de formule v = ?2as becijfert de rechtbank dan een snelheid tussen de 12,08 en 12,67 m/s ofwel 43,5 en 45,6 km/uur. De rechtbank zal er bij de verdere beoordeling van deze zaak vanuit gaan dat verdachte met deze snelheid heeft gereden.
Nu verdachte volgens de rechtbank niet gereden heeft met een snelheid van 78 – 82 km/u maar aanmerkelijk langzamer, komt de vraag op of ook bij deze snelheid verdachte schuld heeft aan het ongeval zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarbij speelt het volgende een rol.
Voorop stelt de rechtbank dat schuld bij verdachte aan het verkeersongeval ook kan bestaan als de andere bestuurder eveneens schuld heeft. Als het rijgedrag van verdachte zodanig is dat het valt onder de begrippen van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, dan heeft verdachte schuld, ook als de andere bestuurder verwijten te maken zijn.
Verdachte rijdt in een woonwijk, waar een maximum snelheid van 30 km/u geldt, met een snelheid van 43,5 – 45,6 km/u. Die overtreding van de toegestane maximum snelheid krijgt extra “lading” doordat het een woonwijk betreft. Er zijn veel gelijkwaardige kruisingen, vaak onoverzichtelijk, en het is een feit van algemene bekendheid dat zich in woonwijken veel fietsers, voetgangers en kinderen op de weg bevinden. Kortom, kwetsbare verkeersdeelnemers waarmee men extra rekening moet houden. Daarbij past het niet om met een zodanige snelheid te rijden als verdachte heeft gedaan.
De snelheidsovertreding wordt nog ernstiger doordat het zicht op de Van Ostadestraat voor een bestuurder die uit de Marisstraat komt volledig wordt weggenomen door een bosschage. Pas als de bestuurder bijna op de kruising is heeft hij vrij zicht naar links. Zeer langzaam rijden is op deze specifieke plek in de woonwijk dus geboden om een voor alle verkeersdeelnemers veilige verkeerssituatie te waarborgen. Dat heeft verdachte niet gedaan door met de door de rechtbank becijferde snelheid deze kruising op te rijden.
Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden vindt de rechtbank het rijgedrag van verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig. Daarmee heeft verdachte schuld aan het ongeval zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en komt de rechtbank tot bewezenverklaring van wat aan verdachte ten laste is gelegd, zij het in een lichtere gradatie dan door de officier van justitie bewezen wordt geacht.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zou betekenen dat verdachte gedurende langere tijd zijn dagelijkse werkzaamheden als taxichauffeur niet kan uitoefenen, hetgeen financiële gevolgen heeft voor verdachte en zijn gezin.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft schuld aan het verkeersongeval waarbij zowel de bestuurster van de scooter, [naam slachtoffer 1], als de passagier van de scooter, [naam slachtoffer 2], zwaargewond zijn geraakt. Ter terechtzitting zijn, met het voorlezen van de schriftelijke slachtofferverklaringen, de ingrijpende gevolgen van het ongeval voor hen en – in mindere mate - hun ouders beschreven. De slachtoffers hebben veel pijn moeten lijden. Doordat ook in de toekomst nog medische ingrepen nodig zullen zijn is het einde daarvan nog niet in zicht. Uit de verklaringen komt naar voren dat zij zich gedurende langere tijd, eerst met behulp van een rolstoel, en daarna op krukken, hebben moeten voortbewegen. In die periode hebben zij vaak hun lessen op school moeten verzuimen, als gevolg waarvan [naam slachtoffer 1] een schooljaar moest doubleren. Ook hebben zij in die periode een aanmerkelijk beperkter sociaal leven kunnen leiden. Daarnaast dient bij ieder van hen rekening te worden gehouden met mogelijk blijvend letsel en ontsierende littekens.
Deze gevolgen zijn terug te voeren op het rijgedrag van verdachte die, hoewel hij naar eigen zeggen ruim op tijd was voor zijn afspraak, met een onverantwoorde snelheid door de woonwijk en over deze specifieke kruising is gereden. Juist een taxichauffeur, een professional, zou als geen ander in staat moeten worden geacht de risico’s daarvan juist in te schatten. Verdachte heeft dat klaarblijkelijk niet gedaan.
Bovendien rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij, behoudens een kort bezoekje aan [naam slachtoffer 1] toen zij in het ziekenhuis lag, geen enkel blijk van medeleven heeft getoond noch op andere wijze contact heeft gezocht met de slachtoffers, zelfs niet nadat zij op een eerder gehouden terechtzitting van 24 februari 2010 hebben laten weten hieraan behoefte te hebben.
De rechtbank houdt anderzijds echter ook rekening met het feit dat verdachte niet met de snelheid heeft gereden waar de officier van justitie vanuit is gegaan maar aanmerkelijk langzamer. Verdachte heeft verder aangegeven dat hij als taxichauffeur afhankelijk is van zijn rijbewijs om zijn werk te kunnen uitoefenen. Een onvoorwaardelijke rijontzegging zou hem en zijn gezin daarom zeer ernstig treffen. Door het vermoedelijke verlies van zijn baan zelfs langer dan de termijn van de ontzegging zelf.
Bij het plegen van een aanmerkelijke verkeersfout met zwaar letsel als gevolg hoort volgens de Oriëntatiepunten van het LOVS een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke rijontzegging. Gelet op de hiervoor geschetste persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn geringe strafblad zal de rechtbank een dergelijke straf niet opleggen. Wel acht de rechtbank daarom een hogere taakstraf dan doorgaans wordt opgelegd noodzakelijk.
Dit alles afwegend acht de rechtbank het passend en geboden aan verdachte een werkstraf op te leggen van 240 uren. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 10 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een werkstraf voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, een vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden;
- beveelt, dat de opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. A.W. Oosterman, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Haanen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 13 juli 2010, zijnde
mr. W.F.J. Aalderink buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/530343-09
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 13 juli 2010 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. M.G.M. Reinaerts, advocaat te Kerkrade.