RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer : 03/895020-05
Datum uitspraak : 28 juni 2010
Vonnis van de rechtbank Maastricht meervoudige kamer voor strafzaken,
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 14 juni 2010.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij in of omstreeks de maand januari 2005 in de gemeente(n) Heerlen en/of
Tiel en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] als bestuurder(s)
of commissaris(sen) van de rechtspersoon [naam rechtspersoon 1], welke op 16
februari 2005 in staat van faillissement is/was verklaard, en/of met een of
meer ander(en)
ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die
rechtspersoon, ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop
zij/hij wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen,
de schuldeiser [naam schuldeiser 1] heeft bevoordeeld door tezamen en
in vereniging met zijn mededader(s) het actief uit de onderneming [naam rechtspersoon 1], bestaande uit een vordering van [naam rechtspersoon 1] op [naam bedrijf 1], middels cessie over te dragen aan, althans
boekhoudkundig over te brengen naar, althans in de boekhouding op te nemen
van, [naam schuldeiser 1];
artikel 343 aanhef en sub 3 van het Wetboek van Strafrecht;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
[naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] in of omstreeks de maand januari 2005 in de
gemeente Tiel en/of elders in Nederland
als bestuurder(s) of commissaris(sen) van de rechtspersoon [naam schuldeiser 1] welke op 16 februari 2005 in staat van faillissement is/was verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die
rechtspersoon,
ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop zij/hij
wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen,
de schuldeiser [naam schuldeiser 1] heeft bevoordeeld door het actief
uit de onderneming [naam rechtspersoon 1]., bestaande uit een vordering van [naam schuldeiser 1] op [naam bedrijf 1], middels cessie over te
dragen aan, althans boekhoudkundig over te brengen naar, althans in de
boekhouding op te nemen van, [naam schuldeiser 1],
welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de maand januari 2005 in de gemeente
Heerlen en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door het
verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen opzettelijk
heeft uitgelokt
of
tot het plegen van dat/die misdrij(f)(ven) hij, verdachte, in of omstreeks de
maand januari 2005 in de gemeente Heerlen en/of elders in Nederland tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk gelegenheid
en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
door tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
een overeenkomst van cessie onder bezwarende titel te maken of op te stellen
tussen [naam rechtspersoon 1] als de vervreemder en [naam schuldeiser 1] als de
verkrijger, waarin werd gesteld - zakelijk weergegeven -
dat [naam rechtspersoon 1] een vordering heeft op [naam bedrijf 1]
te Krommenie en dat vervreemder verkoopt aan verkrijger de vordering en alle
daaraan verbonden zekerheidsrechten door ondertekening van deze overeenkomst
en/of
dat verkrijger de koopprijs per heden heeft voldaan door middel van
verrekening van de vordering van koper op verkoper uit hoofde van de
licentie-overeenkomst en van overige vorderingen van verkrijger op
vervreemder en voor het (eventuele ) restant van de koopprijs door creditering
van de vervreemder bij de verkrijger;
artikel 343 aanhef en sub 3 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 47 lid 1 aanhef en sub 2 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 48 aanhef en sub 2 van het Wetboek van Strafrecht.
hij in of omstreeks de maand januari 2005 in de gemeente Tiel en/of elders in
Nederland
tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] als bestuurder(s)
of commissaris(sen) van de rechtspersoon [naam rechtspersoon 1]., welke op 16
februari 2005 in staat van faillissement is verklaard, en/of met een of meer
ander(en)
ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die
rechtspersoon, een of meer goed(eren) heeft onttrokken
door tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
het actief uit de onderneming [naam rechtspersoon 1]., bestaande uit alle zaken,
activa genoemd op de balans ultimo 2003, zoals fabriek, installaties en
machines en overige roerende (lichamelijke) zaken behorende tot en voor
rekening van de onderneming van [naam rechtspersoon 1]., te verkopen en/of over te
dragen aan, althans boekhoudkundig over te brengen naar, althans in de
boekhouding op te nemen van, [naam schuldeiser 1];
artikel 343 aanhef en sub 1 van het Wetboek van Strafrecht;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
[naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] in of omstreeks de maand januari 2005 in de
gemeente Tiel en/of elders in Nederland
als bestuurder(s) of commissaris(sen) van de rechtspersoon [naam rechtspersoon 1] welke op 16 februari 2005 in staat van faillissement is verklaard, ter
bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die rechtspersoon,
een of meer goed(eren) hebben/heeft onttrokken door,
het actief uit de onderneming [naam rechtspersoon 1]., bestaande uit alle zaken,
activa genoemd op de balans ultimo 2003, zoals fabriek, installaties en
machines en overige roerende (lichamelijke) zaken behorende tot en voor
rekening van de onderneming van [naam rechtspersoon 1]., te verkopen en/of over te
dragen aan, althans boekhoudkundig over te brengen naar, althans in de
boekhouding op te nemen van, [naam schuldeiser 1],
welk(e) feit(en) hij, verdachte, in of omstreeks januari 2005 in de gemeente
Heerlen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen
en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt
of
tot het plegen van dat/die misdrij(f)(ven) hij, verdachte, in of omstreeks
januari 2005 in de gemeente Heerlen en/of elders in Nederland tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk gelegenheid
en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
door tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
een overeenkomst van koop en verkoop van bedrijf te maken of op te stellen
tussen [naam rechtspersoon 1] als de verkoper en [naam schuldeiser 1] als de
koper, waarin werd gesteld -zakelijk weergegeven -
dat verkoper het bedrijf aan koper wil verkopen en overdragen en koper het
bedrijf wil kopen en in eigendom aanvaarden en dienttengevolge koopt koper
hierbij van verkoper, gelijk laatstgenoemde aan koper verkoopt het bedrijf;
artikel 343 aanhef en sub 1 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 47 lid 1 aanhef en sub 2 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 48 aanhef en sub 2 van het Wetboek van Strafrecht.
[naam rechtspersoon 1]. en/of [naam schuldeiser 1] in of omstreeks de maand
januari 2005, in elk geval in het jaar 2005, in de gemeente Heerlen en/of
elders in Nederland
een overeenkomst van cessie onder bezwarende titel tussen [naam rechtspersoon 1] als
de vervreemder en [naam schuldeiser 1] als de verkrijger (blad 1229)
een overeenkomst van koop en verkoop van bedrijf tussen [naam rechtspersoon 1] als
de verkoper en [naam schuldeiser 1] als de koper (blad 1237)
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen -
valselijk hebben/heeft opgemaakt of doen opmaken of vervalst of doen vervalsen,
immers hebben/heeft [naam rechtspersoon 1] en/of [naam schuldeiser 1]
- zakelijk weergegeven - valselijk
in die overeenkomst van cessie onder bezwarende titel vermeld - zakelijk
weergegeven -
dat vervreemder verkoopt aan verkrijger de vordering op [naam bedrijf 1] en alle daaraan verbonden zekerheidsrechten door ondertekening van
deze overeenkomst
en/of
dat verkrijger de koopprijs per heden heeft voldaan door middel van
verrekening van de vordering van koper op verkoper uit hoofde van de
licentieovereenkomst en van overige vorderingen van verkrijger op
vervreemder en voor het restant van de koopprijs door creditering van de
vervreemder bij de verkrijger
en/of
als plaats van ondertekening 's-Gravenhage
en/of
als datum van ondertekening (door [naam schuldeiser 1]) 15-01-03 of
15-07-03 en/of
als datum van ondertekening (door [naam rechtspersoon 1]) 15/07/03
in die overeenkomst van koop en verkoop van bedrijf vermeld - zakelijk
weergegeven -
dat koper hierbij van verkoper koopt, gelijk verkoper aan koper verkoopt het
bedrijf
en/of
als data van ondertekening 22/01/03,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de maand januari 2005, in elk geval in het jaar 2005, in
de gemeente Heerlen en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een overeenkomst van cessie onder bezwarende titel tussen [naam rechtspersoon 1] als
de vervreemder en [naam schuldeiser 1] als de verkrijger (blad 1229)
een overeenkomst van koop en verkoop van bedrijf tussen [naam rechtspersoon 1] als
de verkoper en [naam schuldeiser 1] als de koper (blad 1237)
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen -
valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s),
althans alleen, valselijk
in die overeenkomst van cessie onder bezwarende titel vermeld - zakelijk
weergegeven -
dat vervreemder verkoopt aan verkrijger de vordering op [naam bedrijf 1] en alle daaraan verbonden zekerheidsrechten door ondertekening van
deze overeenkomst
en/of
dat verkrijger de koopprijs per heden heeft voldaan door middel van
verrekening van de vordering van koper op verkoper uit hoofde van de
licentieovereenkomst en van overige vorderingen van verkrijger op
vervreemder en voor het restant van de koopprijs door creditering van de
vervreemder bij de verkrijger
en/of
als plaats van ondertekening 's-Gravenhage
en/of
als datum van ondertekening (door [naam schuldeiser 1]) 15-01-03 of
15-07-03 en/of
als datum van ondertekening (door [naam rechtspersoon 1]) 15/07/03
in die overeenkomst van koop en verkoop van bedrijf vermeld - zakelijk
weergegeven -
dat koper hierbij van verkoper koopt, gelijk verkoper aan koper verkoopt het
bedrijf
en/of
als data van ondertekening 22/01/03,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de verdachte is het verweer gevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging behoort te worden verklaard omdat het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden.
Dit verweer is, zakelijk weergegeven, toegelicht met het argument dat het bijna 5 jaar heeft geduurd voordat het tot een inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaak is gekomen, de kennisgeving van verdere vervolging niet tijdig is uitgereikt en dat zijn beëdiging tot advocaat vertraging heeft opgelopen omdat de officier van justitie weigerde hiertoe te rekwireren.
De officier van justitie heeft aangegeven dat ook zij van mening is dat in deze de redelijke termijn overschreden is, maar dat dat geen gevolgen behoeft te hebben voor de ontvankelijkheid.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, welk recht is neergelegd in artikel 6 EVRM. Dit recht strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan verdachte redelijkerwijs de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het openbaar ministerie tegen verdachte een strafvervolging zou instellen.
In de onderhavige zaak is het onderzoek gestart op 12 september 2005. Op 11 april 2006 hebben er doorzoekingen plaatsgevonden in het kantoorpand waar verdachte op dat moment kantoor hield en in het kantoorpand van [mr S.] waarmee verdachte in 2005 kantoor hield. Er zijn toen gegevensdragers in beslag genomen. Tevens is verdachte op 15 en 16 mei 2007 door de politie gehoord. In het kader van het gerechtelijk vooronderzoek zijn vervolgens in de periode september 2007 - mei 2008 nog een aantal getuigen door de
rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken gehoord en is verdachte vervolgens gedagvaard voor de zitting van 16 november 2009, waarna de zaak twee keer
- buiten de schuld van verdachte - is aangehouden, zodat de zaak pas heden 14 juni 2010 inhoudelijk is behandeld.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de aanvangsdatum van de redelijke termijn van twee jaar gesteld kan worden op 11 april 2006, het moment van de doorzoekingen in de kantoorpanden waar verdachte kantoor hield of had gehouden. Daar van uitgaande is de rechtbank van oordeel dat door het openbaar ministerie het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn is geschonden. Aan het overschrijden van de redelijke termijn kunnen verschillende gevolgen worden verbonden. Alleen in uitzonderlijke gevallen zal een termijnoverschrijding tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie kunnen leiden. Bij afweging van de betrokken belangen, te weten enerzijds het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn behoudt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang van verdachte bij het verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, moet in dit geval eerstgenoemd belang prevaleren. Van een zodanig uitzonderlijk vormverzuim dat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de ingestelde vervolging van verdachte, is mede in het licht van de omvang van de zaak geen sprake. De rechtbank vindt in de termijnoverschrijding wel aanleiding ten faveure van verdachte in geval van bewezenverklaring en veroordeling hierna een lagere straf op te leggen dan de rechtbank zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd.
De rechtbank heeft ten aanzien van het door verdachte gesteld, niet tijdig uitreiken van de kennisgeving van verdere vervolging reeds in haar beslissing op het daarop gerichte bezwaarschrift tegen de kennisgeving van verdere vervolging geoordeeld dat de kennisgeving van verdere vervolging volstrekt tijdig is uitgebracht. Dat oordeel is de rechtbank ook thans nog toegedaan en het door verdachte gestelde vormt geen grond voor een niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie in haar recht op vervolging.
De vertraging die zou zijn opgelopen bij de beëdiging van verdachte tot advocaat staat geheel los van het verloop van de procedure in deze zaak. Die vertraging kan evenmin leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vordering worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdachte.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 14 juni 2010 gevorderd dat de onder 1, 2 en 3, telkens primair, ten laste gelegde feiten bewezen zullen worden verklaard.
De officier van justitie heeft haar op schrift gestelde requisitoir overgelegd; de rechtbank verwijst daarnaar.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij integraal vrijgesproken dient te worden. Zijn stelling is dat hij enkel concepten heeft opgesteld om reeds bestaande mondelinge overeenkomsten schriftelijk vast te leggen en dat hij zich niet op enigerlei wijze heeft bemoeid met de uiteindelijk ge(dag)tekende overeenkomsten.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte de onder 1, 2 en 3, telkens primair, ten laste gelegde feiten heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Samenvatting van de bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank.
Bij brief van 29 augustus 2005 doet [naam curator rechtspersoon 1] in zijn hoedanigheid van curator van de besloten vennootschap [naam rechtspersoon 1] aangifte tegen [naam verdachte].
Hij stelt dat op 16 februari 2005 het faillissement is uitgesproken van voornoemde b.v. en dat enig aandeelhouder van deze b.v. [naam schuldeiser 1] is en dat beide vennootschappen op de faillissementsdatum dezelfde bestuurders hadden, te weten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1]. Aan hem zijn twee overeenkomsten ter hand gesteld. Een betreft de cessie, houdende overdracht van de vordering van de besloten vennootschap [naam rechtspersoon 1]. op de besloten vennootschap [naam bedrijf 1], gedateerd 15 juli 2003 aan de besloten vennootschap [naam schuldeiser 1] De andere overeenkomst betreft de overdracht van activa van de besloten vennootschap [naam rechtspersoon 1]. naar [naam schuldeiser 1], gedateerd 22 januari 2003. Beide overeenkomsten zijn opgesteld door [naam verdachte]. Van der Weide komt tot de conclusie dat deze overeenkomsten pas in januari 2005 zijn opgesteld en dat [naam verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en/of bedrieglijke bankbreuk.
In de overeenkomst van cessie onder bezwarende titel tussen [naam rechtspersoon 1]
als de vervreemder en [naam schuldeiser 1] als de verkrijger wordt - zakelijk weergegeven – gesteld:
dat vervreemder verkoopt aan verkrijger de vordering op [naam bedrijf 1] en alle daaraan verbonden zekerheidsrechten door ondertekening van deze overeenkomst;
dat verkrijger de koopprijs per heden heeft voldaan door middel van verrekening van de vordering van koper op verkoper uit hoofde van de licentieovereenkomst en van overige vorderingen van verkrijger op vervreemder en voor het restant van de koopprijs door creditering van de vervreemder bij de verkrijger;
als plaats van ondertekening ’s-Gravenhage;
als datum van ondertekening (door [naam schuldeiser 1]) 15-01-03 of 15-07-03;
als datum van ondertekening (door [naam rechtspersoon 1]) 15/07/03.
In de overeenkomst van koop en verkoop van het bedrijf tussen [naam rechtspersoon 1]
als de verkoper en [naam schuldeiser 1] als de koper wordt - zakelijk
weergegeven - gesteld:
dat verkoper de navolgende activa: fabriek, installaties en machines en overige roerende (lichamelijke) zaken, behorende tot de voor rekening van verkoper gedreven onderneming en zoals blijkende uit de balans per ultimo 2003, hierna te noemen het bedrijf wenst te verkopen en over te dragen per 31 december 2003;
dat koper hierbij van verkoper koopt, gelijk verkoper aan koper verkoopt het bedrijf;
dat de koopprijs zal worden voldaan door middel van verrekening van de vordering van koper op verkoper uit hoofde van de licentie-overeenkomst;
als plaats van ondertekening ’s-Gravenhage;
als datum van ondertekening 22/01/03.
Bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 februari 2005 is de Besloten Vennootschap [naam rechtspersoon 1]., ingeschreven in de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rivierenland, nummer [..] in staat van faillissement verklaard.
In het algemeen dossier wordt door de verbalisanten gerelateerd dat uit het dossier van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rivierenland, nummer [..] blijkt dat [naam rechtspersoon 1]. sinds 18 juli 1997 is ingeschreven in het handelsregister met als statutaire zetel ’s-Gravenhage. De onderneming is ingeschreven op het adres [adres], met als bedrijfsomschrijving “De handel in, het verkrijgen van en het leasen en verhuren van gecombineerde warmte/krachtsystemen’.
De bestuurders van deze onderneming zijn: [S.A.], in functie sinds 12 augustus 1997, en [naam medeverdachte 2], in functie sinds 1 augustus 2002.
Uit het dossier van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rivierenland, nummer [..] blijkt dat [naam schuldeiser 1] sinds 18 juli 1997 is ingeschreven in het handelsregister met als statutaire zetel ’s-Gravenhage.
De onderneming is ingeschreven op het adres [adres] met als bedrijfsomschrijving ‘Beheer- en houdstermaatschappij’.
De bestuurders van deze onderneming zijn: [S.A.], in functie sinds 22 februari 2002, en [A.G.], in functie sinds 1 augustus 2002.
De getuige [naam getuige 1] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard:
Op 1 november 2002 ben ik in dienst gekomen van [naam rechtspersoon 1] als technisch directeur. [S.A.] was directeur van het bedrijf, [B.A.] was/werd projectdirecteur en [A.G.] was boekhouder bij het bedrijf. Eind 2004 kwam een eventueel faillissement van het bedrijf al ter sprake omdat het bedrijf al feitelijk was opgehouden met het doen van betalingen.
Op 10 januari 2005 heb ik gezocht naar een advocaat in verband met problemen met de [naam bedrijf 2]. Hierbij ben ik uitgekomen bij het kantoor [naam kantoor] te Heerlen. Hierop is een telefonische afspraak gemaakt met dat kantoor voor een ontmoeting op 13 januari 2005.
Op die dag, 13 januari 2005, was de ontmoeting tussen [B.A.] en mij en de advocaat [mr S.] uit Heerlen in het Van der Valk motel te Eindhoven. Tijdens dit gesprek kwam ter sprake dat [naam rechtspersoon 1]. betalingsproblemen had. [mr S.] gaf aan dat ene [naam verdachte] de zaak verder zou gaan behandelen. De problemen van de [naam rechtspersoon 1]. stonden op enig moment centraal in het gesprek. [mr S.] gaf aan dat er op korte termijn activa overgeheveld konden worden van de B.V. naar de [naam schuldeiser 1]. Tijdens het gesprek heb ik even alleen met [mr S.] gesproken. Ik vertelde hem dat er een grote kans was dat [naam rechtspersoon 1]. failliet zou gaan omdat er veel schuldeisers waren, er beslagen waren gelegd, leveranciers niet meer leverden omdat er niet betaald werd en er ook geen lonen meer werden betaald. Er werd een vervolgafspraak gemaakt voor 17 januari 2005.
Op 14 januari 2005 kwam er per fax een faillissementsaanvraag binnen bij ons bedrijf in Tiel, gedaan door Van der Valk motel te Assen. Ik trof deze fax op maandag 17 januari 2005 omstreeks 09.00 uur aan en stelde direct de bestuurder van ons bedrijf [A.G.] hiervan telefonisch in kennis. [A.G.] verzekerde mij dat hij zijn medebestuurder [S.A.] direct in kennis zou stellen en inlichten. Op deze maandag waren in de middag [A.G.], [S.A] en [B.A.] op het kantoor in Tiel aanwezig. Allen waren op dat moment op de hoogte
van de faillissementsaanvraag. Rond 14.00 uur kwam de jurist [naam verdachte] van het kantoor van [mr S.] en deze had vervolgens een gesprek tot circa 16.00 uur met genoemde
directieleden. Tijdens dat gesprek heb ik [naam verdachte] stukken gegeven van de Kamer van Koophandel. Op dat moment vroeg [naam verdachte] mij hoe ik over de situatie dacht. Ik gaf hem
toen duidelijk aan dat deze niet houdbaar was en dat er zelfs geen lonen meer werden betaald.
[J.V.]heeft - zakelijk weergegeven - verklaard:
In 1999 is de administratie van [naam rechtspersoon 1]. overgegaan naar [naam bedrijf 3], alwaar ik werkzaam ben. [A.G.] was financieel directeur, administrateur bij [naam rechtspersoon 1]. Eind januari 2005 heeft [A.G.] mij gebeld. Het was de woensdag vóór 31 januari 2005. [A.G.] zei mij dat zij een oplossing hadden voor de voortgang van de onderneming. Hij vroeg mij om naar het kantoor in Tiel te komen.
[A.G.] was wanhopig. Hij had ook al een tijd geen salaris meer gehad. Hij heeft mij hierdoor overgehaald om naar Tiel te komen. Ik ben na overleg met mijn baas naar Tiel gegaan. Ongeveer 14.30 uur kwam ik er. Ik was te laat. Aanwezig waren [S.A.], zijn broer [broer van S.A.], [A.G.] en [naam verdachte]. Deze laatste werd door [S.A] voorgesteld als de nieuwe advocaat van het bedrijf. Er hing een beetje een agressieve stemming. [S.A] was af en toe aan het schreeuwen tegen mij. Het ging er dan over dat [naam bedrijf 3] dingen niet goed had gedaan. Met [naam verdachte] zou het anders gaan. [naam verdachte] had het voortouw, de leiding in de vergadering. Hij had het woord en zei dat er in het verleden al dingen waren geregeld. Ik werd bijgepraat over wat er inmiddels was gebeurd. Ik hoorde ook, dat er al werknemers waren vertrokken. Er was zelfs helemaal niemand meer over van al die personeelsleden. De enige die over waren waren [S.A] en [B.A.] en [A.G.]. [naam verdachte] bracht als oplossing in dat er een overeenkomst zou zijn geweest in 2003 op grond waarvan activa over waren gegaan van de [naam rechtspersoon 1] naar de [naam schuldeiser 1]. De oplossing die [naam verdachte] had, had betrekking op de voortgang, continuïteit, van het gehele concern, dus niet alleen voor de B.V. Ik voelde mij bij die bijeenkomst een beetje op een eiland. [naam verdachte] had het daar toen voor het zeggen en werd gesteund door [S.A] en [B.A.] en [A.G.]. [S.A] was tijdens die bijeenkomst zwaar ter neer geslagen omdat zijn bedrijf naar de knoppen ging. Hij besloot, dat alles wat [naam verdachte] aandroeg gedaan moest worden door [A.G.]. Daar was die toch ook financieel directeur voor.
Mij wordt gevraagd waaruit de verkoop door de [naam rechtspersoon 1] van het ‘bedrijf’ aan de [naam schuldeiser 1] blijkt.
Dit blijkt uit de posten Plant and Machinery en Operating asset under construction. Aan de debetzijde en Accrued defered income en other longterm liabilities aan de creditzijde. De creditzijde vertegenwoordigt de waarde vanwege het leasen.
Mij wordt gevaagd hoe groot nu de financiële verschuiving is die plaatsvindt.
Dit is het verschil tussen de genoemde debetposten en de genoemde creditposten. Dit komt neer op € 627.470,--. Hierop moet nog de jaarlijkse afschrijving van ongeveer € 200.000,-- in mindering worden gebracht.
De conclusie dat door de verrekening tussen de bedrijven ruim € 800.000,-- van de balans van de [naam rechtspersoon 1] is verdwenen, is juist.
[A.G.] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard:
Mij wordt getoond een overeenkomst tussen [naam rechtspersoon 1]. (hierna te noemen: de [naam rechtspersoon 1]) en [naam schuldeiser 1] (hierna te noemen: de [naam schuldeiser 1]), waarin wordt overeengekomen, dat de vordering van de [naam rechtspersoon 1] op de [naam bedrijf 1] wordt overgedragen aan de [naam schuldeiser 1], welke overeenkomst is opgesteld in het Nederlands.
Deze overeenkomst ken ik. Buiten deze overeenkomst is er nog een tweede.
Beide overeenkomsten zijn gemaakt door [naam verdachte].
Het opnemen van deze overeenkomsten in de boekhouding is een van de zaken die ter sprake zijn gekomen tijdens de bijeenkomst op 26 januari 2005. Deze overeenkomst was net als de andere overeenkomst gericht op het beschermen van het vermogen van de [naam schuldeiser 1], in feite van [S.A.]. [naam verdachte] was ook bij die bijeenkomst, net als K.V. en [B.A.]. Deze overeenkomst was volgens [S.A] de vastlegging van wat eerder, in 2002, zou zijn afgesproken. Met betrekking tot deze afspraak heb ik nooit iets tastbaars gezien. Ik wist ook niet van het bestaan van zo een mondelinge overeenkomst. Ik heb er nooit wat over gehoord. [S.A], K.V. van [naam bedrijf 3] en [naam verdachte] zeiden tegen mij dat dit zo moest.
Ik kreeg later argwaan. Bij een bijeenkomst waar ook [S.A] en [broer van S.A.] bij waren zei [naam verdachte] dat deze overeenkomst “Ironed” moest worden. Ik heb hem nog gevraagd waarom dit moest. Hij bedoelde ermee dat ik met een heet strijkijzer over moest strijken om het stuk ouder te doen lijken. Misschien is het stuk in het Nederlands opgesteld om het legaal te laten zijn.
Ik weet dat [naam verdachte] heeft gezegd, dat de inhoud van dit stuk betekende, dat de vordering van de [naam rechtspersoon 1] op [naam bedrijf 1] overging op de [naam schuldeiser 1] in het kader van bescherming van het
vermogen.
Deze overeenkomst is opgesteld in ieder geval voor of op 26 januari 2005.
Ik heb deze overeenkomst getekend. De handtekening die er op staat is mijn handtekening. Ik tekende namens de [naam rechtspersoon 1]. Deze handtekening heb ik in Tiel gezet. Ik meen dat ik twee exemplaren heb getekend. Voor elke onderneming één.
Onder de handtekening heb ik een datum in 2003 geplaatst. Ik weet niet meer precies welke datum dat was, maar weet bijna zeker dat dit 15/01/03 was. Ik deed dit omdat [naam verdachte] in eerste instantie en daarna [S.A] tegen mij gezegd hebben dat ik dit moest doen. Het moest een datum in begin 2003 zijn. De datum is door mij met de hand geschreven. Volgens mij was deze origineel: 15.01.03. De 01 (van de maand) lijkt veranderd te zijn in 07. Ik heb een keer het origineel gezien en toen zag ik, dat er 07 stond in plaats van de door mij geschreven 01. Ik weet zeker dat de curator het origineel heeft. Ik heb deze bij hem gezien. Bij hem heb ik ook de verandering in de datum gezien. Dit is gebeurd zonder mijn medeweten en toestemming. De handtekening onder de [naam schuldeiser 1] en de datum herken ik als geschreven
door [S.A.]. Ik ken uit mijn werk zijn handtekening en zijn schrijven van getallen. Ik was erbij toen [S.A] heeft getekend en de datum heeft geplaatst.
Mij wordt getoond een overeenkomst tussen [naam rechtspersoon 1]. (hierna te noemen: de [naam rechtspersoon 1]) en [naam schuldeiser 1] (hierna te noemen: de [naam schuldeiser 1]), waarin wordt overeengekomen dat het bedrijf verkocht wordt door [naam rechtspersoon 1] aan de [naam schuldeiser 1] en dat het bedrijf volgens deze overeenkomst de fabriek, installaties en machines en overige roerende (lichamelijke) zaken is, behorend tot de [naam rechtspersoon 1] en dat deze overeenkomst is opgesteld in het Nederlands en is gedateerd op 21.01.03 en dat deze overeenkomst is getekend namens beide partijen en gesloten is in Den Haag.
Ik ben er vrij zeker van dat [naam verdachte] deze overeenkomst heeft gemaakt in januari 2005.
Het gaat om het formaliseren van hetgeen volgens [S.A] in 2002 mondeling was overeengekomen. Tijdens mijn werk als financieel directeur, in de periode voor 2005, heb ik nooit gezien of bemerkt dat er zo’n overeenkomst bestond of dat er boekhoudkundig werd gehandeld als bedoeld in de overeenkomst. Volgens mij is deze overeenkomst er nooit als zodanig geweest, maar is deze geconstrueerd door [naam verdachte] en [S.A.] in 2005 en ook toen door ons getekend. Deze overeenkomst is op het kantoor in Tiel getekend.
Deze overeenkomst is opgesteld in 2005 en mij voor het eerst voorgelegd op 26 januari 2005 bij de centrale bijeenkomst te Tiel waarbij [S.A] en [K.V.] aanwezig waren. Deze verklaring werd aangereikt door [naam verdachte].
Op iedere pagina van de overeenkomst staat mijn paraaf en op pagina 1 en 2 staat nog SA van [S.A.]. Hij heeft deze gezet, waarbij ik aanwezig was. Onder de naam [naam schuldeiser 1] staat mijn handtekening. Die heb ik gezet en herken ik ook. Daaronder staat de datum 22/01/2003. Dat heb ik gedaan. Ik herken dit aan mijn handschrift en kan het mij nog herinneren. Die datum heb ik op 26 januari 2005 gezet. In mijn bijzijn heeft [S.A.] onder de naam van de [naam rechtspersoon 1] zijn handtekening en de datum daaronder gezet.
[S.A.] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard:
Mij wordt getoond een overeenkomst tussen [naam rechtspersoon 1] en [naam schuldeiser 1] (hierna te noemen: de [naam schuldeiser 1]), waarin wordt overeengekomen, dat de vordering van [naam rechtspersoon 1] op de [naam bedrijf 1] wordt overgedragen aan de [naam schuldeiser 1], welke overeenkomst is opgesteld in het Nederlands.
Ik heb een overeenkomst als deze getekend. De handtekening eronder lijkt op die van mij.
De datum onder de handtekening van de [naam schuldeiser 1] lijkt op 15. Is het andere getal 07? En dan 03, denk ik. Als ik het mij goed herinner heb ik dit gedaan. Dit na overleg met de advocaat, van het kantoor [mr S.] en [naam verdachte].
De handtekening onder [naam rechtspersoon 1] lijkt mij dezelfde datum als onder de [naam schuldeiser 1]. Het lijkt op 15.07.2003. Eind 2004 of begin 2005 heb ik deze overeenkomst getekend.
Er is overleg geweest met [naam verdachte] en er moest blijkbaar een datum op, een jaar later dan 2002. Ik heb dit stuk toen ook ondertekend. Ik veronderstel dat [naam verdachte] deze overeenkomst op papier heeft gezet.
Mij wordt getoond een overeenkomst tussen [naam rechtspersoon 1] en [naam schuldeiser 1] (hierna te noemen: de [naam schuldeiser 1]), waarin wordt overeengekomen dat het bedrijf verkocht wordt door [naam rechtspersoon 1] aan de [naam schuldeiser 1], welke overeenkomst is opgesteld in het Nederlands.
Mij wordt, onder meer, gevraagd wie deze overeenkomst op papier heeft gezet, wanneer dat is gebeurd en wie de data erop heeft gezet. Voor deze vragen verwijs ik naar de antwoorden welke ik heb gegeven bij de verklaring van de overeenkomst van cessie.
De handtekening vermeld onder [naam rechtspersoon 1] is van mij.
Verdachte heeft - zakelijk weergegeven - verklaard:
Mij wordt getoond een overeenkomst tussen [naam rechtspersoon 1] (hierna te noemen: de [naam rechtspersoon 1]) en [naam schuldeiser 1] (hierna te noemen: de [naam schuldeiser 1]), waarin wordt overeengekomen, dat de vordering van de [naam rechtspersoon 1] op de [naam bedrijf 1] wordt overgedragen aan de [naam schuldeiser 1], welke overeenkomst is opgesteld in het Nederlands.
Het exemplaar dat mij wordt getoond lijkt op een concept dat ik heb opgemaakt.
Ik heb dat stuk binnen het kantoorpand van [mr S.] aan de [V-straat] te Heerlen geconcipieerd op de personal computer.
Mij wordt getoond een overeenkomst tussen [naam rechtspersoon 1] en [naam schuldeiser 1] (hierna te noemen: de [naam schuldeiser 1]), waarin wordt overeengekomen dat het bedrijf verkocht wordt door [naam rechtspersoon 1] aan de [naam schuldeiser 1], welke overeenkomst is opgesteld in het Nederlands.
Deze overeenkomst lijkt op de overeenkomst welke ik heb geconcipieerd. Deze overeenkomst heb ik samengesteld aan de hand van het model dat in mijn personal computer aanwezig was. Dit betrof op het adres [V-straat] te Heerlen.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3, telkens primair, ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Door verdachte is als verweer gevoerd dat hem door [S.A.] als directeur van [naam schuldeiser 1] is medegedeeld dat tussen [naam schuldeiser 1] en [naam rechtspersoon 1] in 2002 een tweetal mondelinge overeenkomsten, een betreft het overdragen van activa, de ander is een akte van cessie, zijn aangegaan en dat hij omdat artikel 247 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat dergelijke overeenkomsten op papier moeten worden gezet hiertoe de overeenkomst van cessie onder bezwarende titel en de overeenkomst van koop en verkoop van bedrijf in concept heeft opgesteld, maar dat die overeenkomsten niet bestemd waren om in die vorm te worden ondertekend.
Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat voorafgaand aan 2005, bijvoorbeeld in 2002, deze mondelinge overeenkomsten tot stand zijn gekomen. Dit kan onder meer blijken uit de hieronder weergegeven verklaringen.
[naam getuige 1] heeft verklaard (pagina 885) dat eind 2004 een eventueel faillissement ter
sprake is gekomen en dat toen is gezegd dat als de [naam rechtspersoon 1] de gelden uit de vordering op [naam bedrijf 1] zou ontvangen, de [naam rechtspersoon 1] weer verder zou kunnen en dat hij niks wist van een cessie van die vordering. Volgens [naam getuige 1] hoorde de vordering eind 2004 toe aan de [naam rechtspersoon 1] en niet aan de [naam schuldeiser 1].
Voorts heeft [naam getuige 1] verklaard dat eind 2004 een eventueel faillissement ter sprake is gekomen en dat hij niks wist van een koopovereenkomst.
[M.L.] heeft verklaard (pagina 894) niets te weten van de cessie en als dat in 2003 zou zijn gebeurd zou hij dat hebben geweten.
Voorts verklaart [M.L.] niets te weten van de koop en verkoop van het bedrijf en als dat in 2003 zou zijn gebeurd zou hij dat hebben geweten.
[L.W.], die in januari 2003 directeur was van [naam rechtspersoon 1], heeft verklaard (pagina 881) dat hij wist van de vordering maar niet van de cessie en dat die nooit ter sprake is gekomen. Verder heeft hij verklaard hij dat als er een cessie was overeengekomen na zijn vertrek in oktober 2004 dat zulks is gedaan terwijl iedereen wist dat een faillissement onafwendbaar was.
Voorts heeft [L.W.] verklaard dat de WKK’s in ieder geval tot september 2004
toebehoorden aan [naam rechtspersoon 1]
[J.V.]heeft verklaard (pagina 610) dat de overeenkomst, waarbij de vordering van de [naam rechtspersoon 1] op [naam bedrijf 1] wordt overgedragen aan de [naam schuldeiser 1] hem bevreemdt en dat hij die thans voor het eerst ziet. Als hem die bekend was geweest had hij die verwerkt in de conceptcijfers over 2003, die hij ïn 2004 heeft opgemaakt. De vordering op [naam bedrijf 1] was hem bekend, maar die hoorde thuis bij de [naam rechtspersoon 1].
Voorts heeft [J.V.]verklaard (pagina 600) dat [naam verdachte] als oplossing voor de voortgang van de onderneming inbracht dat er een overeenkomst zou zijn geweest in 2003 op grond waarvan activa waren overgegaan van [naam rechtspersoon 1] naar de [naam schuldeiser 1]. Hij heeft deze overeenkomst nooit gezien of er eerder over gehoord.
[A.G] heeft verklaard (pagina 452) dat hij niks weet van een mondelinge overeenkomst uit 2002 en dat er ook nooit boekhoudkundig is gehandeld als bedoeld in de
overeenkomst.
Ook zijn deze overeenkomsten niet terug te vinden in een justificatoir bescheid, zoals bijvoorbeeld de jaarstukken.
De rechtbank concludeert op basis van het vorenstaande dat er geen sprake is van enige in 2002 totstandgekomen mondelinge overeenkomst was als hiervoor bedoeld. De schriftelijke overeenkomst is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen schriftelijke vastlegging van een eerdere mondelinge overeenkomst.
Het dossier bevat alle elementen voor de conclusie dat de overeenkomsten gedateerd in juli 2003 en januari 2003 door [naam verdachte] zijn aangeleverd als oplossing om te bewerkstelligen dat activa over zouden gaan van [naam rechtspersoon 1]naar [naam schuldeiser 1] Medio (17) januari 2005 doet [naam verdachte] al een suggestie in die richting, waar zijn kantoorgenoot [mr S.] tijdens de eerdere bijeenkomst van 13 januari 2005 al het doorzakken van activa als mogelijkheid heeft benoemd om uit de netelige financiële situatie te geraken en vervolgens stelt [naam verdachte] de benodigde concepten op met inbegrip van de rental agreement.
Blijkens de verklaringen van [A.G] en [S.A.] zijn die overeenkomsten gedateerd naar een tijdstip in 2003 en voorzien van handtekeningen op een bijeenkomst van 26 januari 2005 op het kantoor te Tiel. Tijdens deze bijeenkomst is deze constructie besproken en uit verklaringen van meerdere bij dat gesprek betrokkenen had [naam verdachte] bij dat gesprek een leidende rol.
Hierdoor staat vast dat verdachte samen met anderen een niet bestaande overeenkomst uit 2002/2003 op papier heeft gesteld, deze heeft geantedateerd en deze heeft laten ondertekenen met als doel Asset protection, zijnde het afschermen van bedrijfsvermogen door het verschuiven van activa van de [naam rechtspersoon 1] naar de [naam schuldeiser 1] zonder dat daar een rechtsgrond en/of verplichting voor bestond. De enige daarvoor in het oog springende reden is geweest vermogen uit [naam rechtspersoon 1]buiten het bereik van schuldeisers te brengen, op een tijdstip dat reeds duidelijk was geworden dat ten aanzien van [naam rechtspersoon 1]een situatie van betalingsonmacht bestond en een faillissement onafwendbaar was.
Hierdoor heeft blijkens de jaarstukken en de verklaring van [J.V.]een vermogensverschuiving plaatsgevonden van [naam rechtspersoon 1] naar [naam schuldeiser 1] ten bedrage van € 800.000,--. De bedoeling hiervan kan gezien het vorengaande enkel zijn geweest benadeling van de schuldeisers van [naam rechtspersoon 1] en bevoordeling van [naam schuldeiser 1]
De datering van deze beweerdelijke overeenkomsten in 2003 kan enkel met het doel geschied zijn om mogelijke vernietigingen van rechtshandelingen door schuldeisers en/of curatoren te dwarsbomen. De verklaring van [naam verdachte] dat hij geen enkel idee heeft waarom een datering van de overeenkomst op een datering liggend ruim een jaar voor de datum waarop de overeenkomsten van cessie en koop/verkoop ondertekend zijn acht de rechtbank kennelijk onaannemelijk, zoniet leugenachtig. [naam verdachte] was indertijd fiscaal jurist en speciaal door de vennootschappen aangezocht omdat hij via zijn website/het internet had aangegeven een bijzondere expertise in deze te hebben. Voorts heeft [naam verdachte] in een per fax verzonden schrijven van 26 januari 2005 aan [naam rechtspersoon 1] en aan [naam schuldeiser 1] omstandig, expliciet en blijkgevend van kennis op dit terrein uitgelegd dat een overeenkomst, wil deze niet de kans lopen vernietigd te worden, onder andere moet voldoen aan het criterium dat de overeenkomst moet zijn tot stand gekomen lang voordat de mogelijkheid van een faillissement voorzien werd. De plaatsgevonden antedatering van de overeenkomsten is naar het oordeel van de rechtbank dus enkel gericht geweest om mogelijke vernietigingen door crediteuren en/of curator te dwarsbomen. De rechtbank acht het voor de kwalijke intentie die (de bestuurders van de) vennootschappen en van [naam verdachte] gehad hebben bij het antedateren van de overeenkomsten ook nog tekenend dat – alhoewel [naam verdachte] wist dat de overeenkomsten pas in geschrift in januari 2005 het levenslicht zagen – [naam verdachte] de werking van deze overeenkomsten gewoon bij de curator heeft ingeroepen zonder ook maar enige opmerking over deze bij hem bekend zijnde antedatering te maken.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3, telkens primair, ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de maand januari 2005 in de gemeenten Heerlen en Tiel
tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] als bestuurders
van de rechtspersoon [naam bedrijf 1], welke op 16 februari 2005 in staat van faillissement is verklaard, en met een ander
ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die
rechtspersoon, op een tijdstip waarop zij wisten dat het faillissement niet kon worden voorkomen,
de schuldeiser [naam schuldeiser 1] heeft bevoordeeld door tezamen en
in vereniging met zijn mededaders het actief uit de onderneming [naam rechtspersoon 1], bestaande uit een vordering van [naam rechtspersoon 1] op [naam bedrijf 1], middels cessie over te dragen aan [naam schuldeiser 1];
hij in de maand januari 2005 in de gemeente Tiel en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] als bestuurders
van de rechtspersoon [naam rechtspersoon 1], welke op 16 februari 2005 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die rechtspersoon,
goederen heeft onttrokken aan [naam rechtspersoon 1]
door tezamen en in vereniging met zijn mededaders
het actief uit de onderneming [naam rechtspersoon 1], bestaande uit alle zaken,
activa genoemd op de balans ultimo 2003, zoals fabriek, installaties en
machines en overige roerende (lichamelijke) zaken behorende tot en voor
rekening van de onderneming van [naam rechtspersoon 1], te verkopen en over te
dragen aan [naam schuldeiser 1];
[naam rechtspersoon 1] en [naam schuldeiser 1] in de maand
januari 2005, in de gemeente Heerlen en/of elders in Nederland
een overeenkomst van cessie onder bezwarende titel tussen [naam rechtspersoon 1] als
de vervreemder en [naam schuldeiser 1] als de verkrijger (blad 1229)
een overeenkomst van koop en verkoop van bedrijf tussen [naam rechtspersoon 1] als
de verkoper en [naam schuldeiser 1] als de koper (blad 1237)
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen -
valselijk hebben opgemaakt,
immers hebben [naam rechtspersoon 1] en [naam schuldeiser 1]
- zakelijk weergegeven - valselijk
in die overeenkomst van cessie onder bezwarende titel vermeld - zakelijk
weergegeven -
dat vervreemder verkoopt aan verkrijger de vordering op [naam bedrijf 1] en alle daaraan verbonden zekerheidsrechten door ondertekening van
deze overeenkomst
en
dat verkrijger de koopprijs per heden heeft voldaan door middel van
verrekening van de vordering van koper op verkoper uit hoofde van de
licentieovereenkomst en van overige vorderingen van verkrijger op
vervreemder en voor het restant van de koopprijs door creditering van de
vervreemder bij de verkrijger
en
als plaats van ondertekening 's-Gravenhage
en
als datum van ondertekening (door [naam schuldeiser 1]) 15-01-03 of
15-07-03 en
als datum van ondertekening (door [naam rechtspersoon 1]) 15/07/03
in die overeenkomst van koop en verkoop van bedrijf vermeld - zakelijk
weergegeven -
dat koper hierbij van verkoper koopt, gelijk verkoper aan koper verkoopt het
bedrijf
en
als data van ondertekening 22/01/03,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging
met anderen feitelijke leiding heeft gegeven.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
medeplegen van: als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen een van de schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld;
medeplegen van: als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken;
medeplegen van: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
De misdrijven onder 1 en 2 zijn strafbaar gesteld bij artikel 343 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 3 is strafbaar gesteld bij artikel 225 juncto de artikelen 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 14 juni 2010 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 240 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, met bepaling dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij bij de hoogte van de straf rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Voorts heeft zij gevorderd dat de rechterlijke uitspraak openbaar wordt gemaakt.
10.2. Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft ten aanzien van de gevorderde straf geen opmerkingen gemaakt, omdat hij van mening is dat vrijspraak dient te volgen.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
1.
In de onderhavige zaak heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door als adviseur van het failliet verklaarde bedrijf [naam rechtspersoon 1] een van de schuldeisers van dit bedrijf, [naam schuldeiser 1], te bevoordelen en voorts door goederen van dit bedrijf te ontrekken en voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Met deze voorgestane frauduleuze bevoordeling was een zeer aanzienlijk bedrag van om en nabij de € 800.000,-- gemoeid.
De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om zeer ernstige feiten. Aan verdachte is in zijn hoedanigheid als fiscalist, werkzaam bij een advocatenkantoor, gevraagd om advies in een financieel netelige situatie. Vervolgens is verdachte met een niet legale constructie gekomen, die enkel tot doel had schuldeisers in aanzienlijke mate te benadelen. Verdachte heeft hierbij ook het voortouw genomen en met het onoirbare voorstel de bestuurders van de betrokken vennootschappen in de verleiding gebracht om middels niet legale middelen hun financiële aanspraken veilig te stellen. De rechtbank neemt dit zeer hoog op. Van een fiscaal jurist/adviseur dient men juist in die situaties van zijn integriteit op aan te kunnen. Door te handelen als bewezen verklaard heeft verdachte op bedrieglijke wijze de rechten van de crediteuren van de rechtspersoon verkort en er blijk van gegeven als juridisch adviseur die verbonden is aan een advocatenkantoor zich absoluut niets gelegen te laten liggen aan hetgeen wettelijke regelingen voorschrijven en aan binnen de beroepsgroep van advocaten en/of fiscale juristen bestaande integriteits- en gedragsregels. Uit het dossier valt niet op de maken dat verdachte ook zelf geldelijk gewin behaald heeft bij deze frauduleuze handelingen, maar wel dat hij nog verdere (middellijke) betrokkenheid heeft gehad bij een aankoop van goederen uit de failliete boedel van de Belgische dochter van [naam schuldeiser 1].
De rechtbank zou mede gelet op het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, waaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld in de onderhavige zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden passend vinden, maar zal gelet op hetgeen hierover onder punt 5 van dit vonnis is overwogen, deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen,
De rechtbank acht de handelswijze van verdachte zo apert in strijd met al hetgeen een financieel jurist/adviseur in dergelijke omstandigheden behoort te doen dat zij tot het oordeel komt dat hier een ontzetting uit het beroep van (fiscaal) juridisch adviseur, waaronder begrepen dient te worden het beroep van advocaat, op zijn plaats is. Gelet op het bepaalde in artikel 31 dient deze ontzetting de duur te hebben van twee jaar.
Een door de officier van justitie geëiste openbaarmaking van het vonnis acht de rechtbank in deze – zeker gelet op de ontzetting uit het beroep – niet nodig.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 28, 31, 47, 51, 57, 225, 235, 343, 349;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3, telkens primair, ten laste gelegde feiten zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzet verdachte voor de duur van twee jaren uit het beroep van (fiscaal) juridisch adviseur, waaronder begrepen dient te worden het beroep van advocaat.
Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, L.P. Bosma en C.C.W.M. Aretz,
van wie mr. L.J.A. Crompvoets voorzitter, in tegenwoordigheid van P.W.A. Beckers als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 juni 2010.
mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.