ECLI:NL:RBMAA:2010:BM8268

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-704285-09
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van tenuitvoerlegging van een Duitse gevangenisstraf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 18 juni 2010 uitspraak gedaan over de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Duitse gevangenisstraf in Nederland. De veroordeelde, die in Duitsland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaren voor poging tot moord en andere geweldsdelicten, verzocht om de tenuitvoerlegging van deze straf in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de Nederlandse nationaliteit bezit en zich op het grondgebied van Nederland bevindt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de tenuitvoerlegging van de Duitse straf niet in strijd is met het beginsel 'ne bis in idem', aangezien er geen gelijktijdige vervolging in Nederland plaatsvindt voor hetzelfde feit.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de veroordeelde in Duitsland is gedetineerd en de mogelijkheid van vervroegde invrijheidstelling. De rechtbank oordeelde dat de strafrechtelijke positie van de veroordeelde niet zou worden verzwaard door de tenuitvoerlegging van de Duitse straf in Nederland. De rechtbank heeft de opgelegde straf van 11 jaren in Duitsland als passend beoordeeld, maar heeft besloten om de gevangenisstraf in Nederland te reduceren tot 8 jaren, met aftrek van de tijd die de veroordeelde al in detentie heeft doorgebracht.

De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de eerdere contacten van de veroordeelde met politie en justitie. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en verlof verleend tot de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland, waarbij de tijd in overleveringsdetentie in mindering wordt gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/704285-09 (W.O.T.S.)
Repertoirenummer: 157/10
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 18 juni 2010
op de vordering van de officier van justitie in het Arrondissement Maastricht d.d. 10 december 2009, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 25 februari 2010, strekkende tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van het Landgericht Aachen (Bondsrepubliek Duitsland) van 11 september 2008, waarbij:
[naam verdachte],
geboren [geboortegegevens],
thans verblijvende in de PI Limburg Zuid – De Geerhorst te Sittard,
nationaliteit: Nederlandse,
werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren.
1. De procesgang
Ter terechtzitting van 26 maart 2010 is veroordeelde verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.W.J. Faber, advocaat te Maastricht. De veroordeelde, diens raadsman en de officier van justitie zijn gehoord.
De officier van justitie heeft, na voorlezing, zijn conclusie aan de rechtbank overgelegd, strekkende tot de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van de tijd die veroordeelde reeds in detentie in Nederland en Duitsland heeft doorgebracht, inclusief de tijd van overleveringsdetentie.
De veroordeelde en diens raadsman hebben hierop gereageerd. Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te winnen bij de Duitse autoriteiten.
Ter terechtzitting van 4 juni 2010 is veroordeelde verschenen en wederom bijgestaan door mr. C.W.J. Faber. De veroordeelde, diens raadsman en de officier van justitie hebben daarbij onder andere hun visie gegeven op de nadere informatie van de Duitse autoriteiten.
Voordat het onderzoek is gesloten, heeft de rechtbank beslist op het verzoek van de officier van justitie om de gevangenhouding van veroordeelde te bevelen, welke beslissing afzonderlijk is geminuteerd.
De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gesloten en de uitspraak bepaald op 18 juni 2010, om 12.30 uur.
2. De identiteit van de veroordeelde
Veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij is genaamd:
[naam verdachte],
geboren [geboortegegevens].
Tevens heeft hij verklaard dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit.
3. De feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden
Veroordeelde is door het Landgericht Aachen (Bondsrepubliek Duitsland) op 11 september 2008 veroordeeld wegens:
versuchten Mordes in Tateinheit mit gefährlicher Körperverletzung und weiter in Tateinheit mit Widerstand gegen Vollstreckungsbeamte.
Uit de beslissing van het Landgericht Aachen blijkt dat de veroordeelde op 16 oktober 2007 een pistool heeft getrokken en twee maal heeft geschoten, waarbij hij in ieder geval eenmaal gericht en van korte afstand op een politieagent heeft geschoten, die daarbij in zijn hand werd geraakt.
4. Beoordeling van de toelaatbaarheid
Het Verdrag tussen de Lidstaten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen (Trb. 1992, 39) (hierna: het Verdrag), dat ingevolge daartoe op grond van artikel 21, derde lid, van dat Verdrag door de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden afgelegde verklaringen, sinds 9 december 1997 toepassing vindt in de verhoudingen tussen deze beide Staten, voorziet in de tenuitvoerlegging van een sanctie door een Verdragsluitende Staat die in één van de andere Verdragsluitende Staten is opgelegd en aldaar uitvoerbaar is.
De overgelegde stukken voldoen aan de eisen van het Verdrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de veroordeelde de Nederlandse nationaliteit bezit en dat de veroordeelde zich bevindt op het grondgebied van Nederland.
Het tegen de veroordeelde uitgesproken vonnis is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar.
De veroordeelde heeft ten overstaan van een rechter zijn instemming kenbaar gemaakt met tenuitvoerlegging in Nederland van de tegen hem in Duitsland uitgesproken veroordeling.
Tussen de autoriteiten van Duitsland en Nederland bestaat overeenstemming over de overdracht van de tenuitvoerlegging van voornoemde veroordeling.
De rechterlijke beslissing waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht, is gewezen terzake van een feit dat naar Duits recht strafbaar is, terwijl het feit naar Nederlands recht strafbaar is gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De sanctie is naar Duits recht noch naar Nederlands recht verjaard.
De veroordeelde zou naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn.
De veroordeelde wordt in Nederland niet terzake van het hetzelfde feit vervolgd, noch bestaat een onherroepelijke rechterlijke beslissing in Nederland tegen de veroordeelde terzake van hetzelfde feit, zodat de overdracht van de tenuitvoerlegging niet in strijd is met het beginsel ‘ne bis in idem’. Evenmin is er strijd met het ‘ne bis in idem-beginsel’, zoals bedoeld in artikel 5 onder e van het Verdrag.
De gevallen genoemd in de artikelen 4, 5 en 6, tweede lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen doen zich in het onderhavige geval niet voor.
De rechtbank komt tot de slotsom dat, nu aan alle daarvoor in het Verdrag en in de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen genoemde voorwaarden is voldaan als hiervoor omschreven, de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis toelaatbaar moet worden verklaard en verlof moet worden verleend tot tenuitvoerlegging van het vonnis op na te melden wijze.
5. De straf
De officier van justitie acht een gevangenisstraf van 11 jaren, met aftrek op grond van artikel 31 WOTS, op zijn plaats. In woorden en weergave van de rechtbank acht de officier van justitie, mede gelet op de in Nederland opgelegde straffen voor in Nederland begane soortgelijke feiten, geen overwegende redenen aanwezig om van de hoogte van de door het Duitse Landgericht opgelegde straf af te wijken.
De raadsman heeft gewezen op de omstandigheden waaronder veroordeelde in Duitsland gedetineerd is geweest. De zwaarte van deze omstandigheden zou strafmatigend door moeten klinken in de beslissing van de rechtbank. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht acht te slaan op de in Duitsland voor een veroordeelde gunstigere regeling ter zake de vervroegde of voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De rechtbank overweegt dat de buitenlandse detentie veroordeelde ongetwijfeld zwaar zal zijn gevallen. Dit is echter een lot dat veroordeelde met velen deelt en dat naar het oordeel van de rechtbank niet van zo een uitzonderlijke aard is dat om die reden een verlaging van de straf aangewezen is.
Voor wat betreft de in Duitsland te verwachten vervroegde invrijheidstelling oordeelt de rechtbank als volgt. Van belang is dat de rechtbank er bij de bepaling van de straf, die naar Nederlands recht moet worden opgelegd, voor dient te waken dat de strafrechtelijke positie van de veroordeelde niet wordt verzwaard (artikel 8, vierde lid, van het Verdrag). De werkelijke duur van de detentie in het buitenland is dikwijls afhankelijk van omstandigheden en beslissingen die ten tijde van de executieovername nog onbekend zijn. Dat leidt ertoe dat de rechtbank haar oordeel noodgedwongen moet baseren op de waarschijnlijkheid van de strafrechtelijke positie van de veroordeelde in de staat van veroordeling en de staat van tenuitvoerlegging. De rechtbank heeft bij de strafbepaling voor wat betreft de te verwachten vervroegde invrijheidstelling rekening gehouden met wat de Duitse autoriteiten daarover hebben medegedeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de strafrechtelijke positie van de veroordeelde, gelet op de straf die de rechtbank de veroordeelde zal opleggen, niet verzwaard.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf, die naar Nederlands recht moet worden opgelegd rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon van veroordeelde en de internationale gevoeligheden. De rechtbank houdt tevens rekening met het feit dat de veroordeelde in het verleden meermalen met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook ter zake het plegen van (ernstige) geweldsdelicten.
De veroordeelde heeft getracht een politieman te vermoorden. Ook naar Nederlandse opvattingen is dit een uitzonderlijk ernstig feit. Nu een voltooide moord naar Nederlandse opvattingen doorgaans bestraft wordt met een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren en het hier een poging betreft, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd die veroordeelde reeds in Nederland en Duitsland in detentie heeft doorgebracht, inclusief de tijd van overleveringsdetentie, passend en geboden. De rechtbank zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.
6. De toegepaste artikelen
Wetboek van Strafrecht: artikelen 45 en 289.
Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen: artikelen 2 en 3.
Verdrag tussen de lidstaten van de Europese gemeenschappen, inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen: artikelen 3, 5, 8 en 21, derde lid.
7. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de gevorderde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf toelaatbaar;
- verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de beslissing van het Landgericht Aachen (Bondsrepubliek Duitsland) van 11 september 2008 waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van elf jaren;
- legt in plaats van deze gevangenisstraf aan de veroordeelde op een gevangenisstraf voor de duur van ACHT JAREN;
- beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de straf geheel in mindering zal worden gebracht de tijd welke veroordeelde in Nederland in overleveringsdetentie en in Duitsland in voorarrest heeft doorgebracht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. C.M.W. Nobis en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.M. Drenth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van genoemde rechtbank op 18 juni 2010.