ECLI:NL:RBMAA:2010:BM8213

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
4 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 519
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen besluiten tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor supermarkt in Kerkrade

Op 4 juni 2010 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, waaronder de besloten vennootschap Meijers Plusmarkten BV en 28 anderen, een voorlopige voorziening vroegen tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade. Deze besluiten betroffen de verlening van vrijstelling op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een bouwvergunning voor de inrichting van een supermarkt in het Parkstad Limburg Stadion aan de Roda JC-ring te Kerkrade. Verzoekers vreesden dat de exploitatie van de supermarkt negatieve gevolgen zou hebben voor het voorzieningenniveau in hun omgeving en voor de concurrentiepositie van hun eigen supermarkten.

De voorzieningenrechter heeft tijdens de zitting op 28 mei 2010 de argumenten van beide partijen gehoord. Verzoekers stelden dat de uitvoering van de besluiten zou leiden tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur in het gebied, wat niet meer hersteld kon worden. Ze wezen op de aanzienlijke investeringen die met de supermarkt gemoeid waren, en vreesden dat een eventuele vernietiging van de vergunning in een hoofdzaak zou leiden tot langdurige juridische procedures.

De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoekers de beslissing op bezwaar konden afwachten zonder onevenredige gevolgen. Hij achtte het niet aannemelijk dat de supermarkt tegen het moment van de beslissing op bezwaar al een zodanige omzet en klantenkring zou hebben opgebouwd dat dit tot onherstelbare schade voor verzoekers zou leiden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De uitspraak werd gedaan door R.M.M. Kleijkers, met A.G.P.M. Zweipfenning als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 juni 2010.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Procedurenummer: AWB 10 / 519
Uitspraak
in het geding tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Meijers Plusmarkten BV
en 28 anderen,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade,
verweerder.
Datum bestreden besluiten: 20 oktober 2009
Kenmerk: SMV-GTO 06i.0003858
1. Procesverloop
Bij de in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluiten heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in het destijds van kracht zijnde artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, respectievelijk bouwvergunning verleend voor het inrichten van een supermarkt in het Parkstad Limburg Stadion aan de Roda JC-ring te Kerkrade.
Namens verzoekers is (tijdig) bezwaar gemaakt bij verweerder tegen voornoemde besluiten.
Bij brief van 19 april 2010 hebben verzoekers de voorzieningenrechter van deze rechtbank doen verzoeken ter zake van beide besluiten een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb hebben Ahold Vastgoed B.V. en Albert Heijn B.V. (hierna: Albert Heijn) tevens als partij aan het geding deelgenomen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 mei 2010, alwaar voor verzoekers is verschenen R.H.G.M. Kerckhoffs, advocaat te Maastricht.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door H.G.L. Mertens en R. Wijckmans, beiden werkzaam bij de gemeente Kerkrade.
Namens Albert Heijn is ter zitting verschenen C.N.J. Kortmann, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb - voor zover in dezen van belang - is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor de indiener van het verzoek uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang.
Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoekers zonder onevenredig nadeel te lijden een beslissing in de hoofdzaak (in casu: de beslissing op bezwaar) kunnen afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de voorzieningenrechter aan een verdere belangenafweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe. Als vorenstaande situatie zich niet voordoet dan is het antwoord op de vraag of sprake is van een nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening in belangrijke mate mede afhankelijk van een voorlopig oordeel omtrent de vraag of de bestreden besluiten in de (eventuele) hoofdzaak al dan niet voor vernietiging in aanmerking komen.
Bij toepassing van het vorenstaande uitgangspunt op onderhavig verzoek dient derhalve allereerst te worden onderzocht of verzoekers zonder onevenredig nadeel de beslissing op bezwaar kunnen afwachten.
Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat het onderhavige verzoek is ingediend nadat Albert Heijn een aanvang had gemaakt met het inrichten van de supermarkt. De in dat kader ontplooide werkzaamheden zijn door Albert Heijn naar aanleiding van de indiening van het verzoek stilgelegd in afwachting van de uitspraak op dit verzoek.
Ter zitting heeft Albert Heijn medegedeeld dat na hervatting van de werkzaamheden de supermarkt na ongeveer drie maanden zal zijn afgebouwd en dat de winkel enkele weken daarna in gebruik kan worden genomen. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de op 21 april geplande hoorzitting (als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb) geen doorgang heeft gevonden. Naar verwachting van verweerder zou de hoorzitting binnen drie maanden kunnen plaatsvinden en zou ongeveer vier weken daarna een beslissing op bezwaar kunnen worden genomen.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat uitvoering van de bestreden besluiten zal leiden tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur in het gebied waar zij zijn gevestigd en/of hun activiteiten uitoefenen, welke gevolgen alsdan niet meer zullen kunnen worden hersteld. In dit verband hebben verzoekers tevens gewezen op de investeringen die met de inrichting en ingebruikname van de supermarkt zijn gemoeid. Deze investeringen belopen volgens verzoekers enkele miljoenen euro's. Gelet hierop vrezen zij dat, indien (in een eventuele hoofdzaak) geoordeeld zou worden dat de bouwvergunning ten onrechte is verleend, een verzoek om ten aanzien van de supermarkt handhavend op te treden weinig kans van slagen zal hebben en aanleiding zal geven tot een langdurende juridische procedure.
Verzoekers vinden daarom dat zij door onmiddellijke uitvoering van de bestreden besluiten onevenredig benadeeld worden in verhouding tot het met die besluiten te dienen belang.
De voorzieningenrechter kan verzoekers niet in deze stelling volgen. Het nadeel dat voor verzoekers als gevolg van de uitvoering van de bestreden besluiten mogelijk zou kunnen ontstaan, betreft de gevolgen van de exploitatie van de supermarkt voor het voorzieningenniveau in de (directe) omgeving waar verzoekers hun belangen hebben, dan wel voor de concurrentiepositie en omzet van de door hen aldaar geëxploiteerde supermarkten. De voorzieningenrechter acht, gelet op de mededelingen ter zitting zijdens Albert Heijn en verweerder en gelet op hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, niet aannemelijk dat de supermarkt reeds tegen het tijdstip waarop het besluit op het bezwaar zal worden genomen een dusdanige omzet en klantenkring zal hebben gegenereerd dat dit tot onevenredige of niet te repareren nadelen voor verzoekers heeft geleid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen verzoekers de beslissing op bezwaar daarom afwachten zonder dat dit voor hen onevenredige gevolgen heeft. Het door verzoekers vermelde belang bij schorsing in verband met de kans van slagen van een eventueel verzoek om handhaving acht de voorzieningenrechter te speculatief en niet voldoende concreet om in het kader van de thans te maken afweging van belangen te kunnen worden betrokken.
Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat Albert Heijn door gebruik te maken van een nog niet in rechte onaantastbare vergunning een risico neemt waarvan de eventuele negatieve gevolgen voor haar rekening komen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Beslist wordt daarom als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door R.M.M. Kleijkers, in tegenwoordigheid van A.G.P.M. Zweipfenning als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2010.
w.g. A. Zweipfenning w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.