ECLI:NL:RBMAA:2010:BM7623

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 766
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen in verband met psychiatrische aandoeningen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Maastricht, gedateerd 18 juni 2010, wordt de geschiktheid van eiser voor het besturen van motorrijtuigen beoordeeld. Eiser, die door de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) was beoordeeld, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 april 2009, waarin hij slechts tijdelijk geschikt was geacht. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd is. Verweerder had in zijn besluiten niet duidelijk gemaakt waarom paragraaf 8.2.1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 op eiser van toepassing zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de keurend artsen, die eiser hadden beoordeeld, geen psychiatrische belemmeringen hadden vastgesteld die zijn geschiktheid voor het besturen van een voertuig in gevaar zouden brengen. Eiser had in beroep aangevoerd dat de rapportages van zijn behandelaars, die geen medische indicaties voor ongeschiktheid aangaven, niet waren meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen door een nieuw besluit te nemen, waarin duidelijk wordt gemotiveerd waarom de eerder genoemde paragraaf van toepassing is. De rechtbank stelt een termijn van vier weken in voor dit herstel.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 766
Tussenuitspraak ingevolge artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[naam],
wonend te [plaats], eiser,
en
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 15 april 2009
Kenmerk: 2007012139 / AvO
1. Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het door eiser ingediende bezwaarschrift tegen zijn - hieronder nader te duiden - besluit van 24 februari 2009, ongegrond verklaard.
Tegen het besluit van 15 april 2009 is namens eiser beroep bij de rechtbank ingesteld door R.J. van Rijn, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Roermond. De gronden waarop het beroep berust zijn ingediend bij brief van 12 juni 2009 en aangevuld bij brief van 8 april 2010.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2010, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door B. Smit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, die heeft waargenomen voor eisers gemachtigde.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door M.M. Kleijbeuker, jurist bij de divisie Vorderingen van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR).
2. Overwegingen
Bij (onherroepelijk) besluit van 25 oktober 2007 heeft verweerder besloten dat eiser verplicht is mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van motor¬rijtuigen. In dit kader is eiser op 7 april 2008 gezien door H.J.T.M. Corthals, psychiater. Deze heeft in zijn verslag van bevindingen geconcludeerd dat eiser sinds 1996 drie keer (in 1996, 2002 en 2007) kortdurend psychotisch en aansluitend depressief is geweest, waarvoor hij onder behandeling is bij het RIAGG te Maastricht. Eiser is sinds het najaar van 2007 als psychisch stabiel te beschouwen.
Bij brief van 28 april 2008 heeft verweerder eiser medegedeeld dat, gelet op het verslag van bevindingen van psychiater Corthals, de paragrafen 8.2 (meer specifiek subparagraaf 8.2.1.) en 8.3 van de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: Regeling) op eiser van toepassing zijn. Op grond hiervan heeft verweerder vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de eisen van geschiktheid, waaraan hij gelet op het aan hem afgegeven rijbewijs dient te voldoen. Eiser is in de gelegenheid gesteld om een tweede onderzoek te verzoeken, hetgeen eiser heeft gedaan.
Het tweede onderzoek is op 17 november 2008 verricht door W.A.F. Sondermijer, psychiater, die hiervan op 4 januari 2009 verslag heeft gedaan. Uit dit verslag blijkt dat de processen die eiser in 1996, 2002 en 2007 heeft doorgemaakt gezien moeten worden als
"psychologische verwerkingsprocessen, die betrokkene zelf goed in de gaten heeft. Dit zijn geen psychotische reacties in het kader van een manisch depressieve psychose 8.3 of schizofrenie 8.2.1 die een vrij lange herstelperiode nodig hebben (…). Dit zijn stressgerelateerde reacties, waarbij betrokkene een paar dagen verward raakt en dan een periode loopt te tobben over het feit dat er iets is misgegaan. Ze vallen onder aanpassingsstoornissen welke niet speciaal genoemd worden als een beperking om te rijden. Dat deze reacties heftiger zijn dan gemiddeld komt door de dwangmatige, controlerende persoonlijkheid 8.7 (…). Hij zal zich eerder met zo een karakter goed aan de regels houden, voorzichtig rijden en daardoor minder gevaar op de weg opleveren dan de gemiddelde bestuurder. Ik zie hier dan ook geen beperkingen."
Vervolgens heeft verweerder het in rubriek 1 genoemde besluit van 24 februari 2009 genomen. In dit besluit heeft verweerder overwogen dat eiser, gelet op de gegevens van de keurend artsen, geschikt kan worden geacht. Gelet op eisers medische geschiedenis heeft verweerder het noodzakelijk geacht eiser onder periodieke specialistische controle te houden, reden waarom verweerder eiser “voorzichtigheidshalve”voor een periode van drie jaar geschikt heeft verklaard voor het besturen van motorrijtuigen van categorie I.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 februari 2009, welk bezwaar door verweerder bij het thans bestreden besluit ongegrond is verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de verslagen van bevindingen van de keurend artsen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inhoudelijk concludent zijn. Op basis van het geheel van deze verslagen is geconcludeerd dat eiser niet ongeschikt is voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer. Vervolgens heeft verweerder verwezen naar het besluit van 24 februari 2009 waarin is aangegeven dat eisers medische voorgeschiedenis periodieke specialistische controle noodzakelijk maakt. Gezien de frequentie van episodes waarin eiser driemaal is gedecompenseerd als reactie op een traumatische gebeurtenis, gecombineerd met de ervaring binnen het CBR, is door de medisch adviseur ingeschat dat de situatie van eiser zodanig is dat een geschiktheidsperiode van drie jaar verantwoord is. Derhalve is besloten eiser geschikt te bevinden voor een periode van drie jaar.
Eiser heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat niet duidelijk is waarom verweerder hem slechts tijdelijk geschikt heeft geacht, nu de rapportages van de keurend artsen daartoe geen aanleiding geven. Voorts is in het bestreden besluit geen rekening gehouden met de (door eiser ingebrachte) rapportage van 3 juli 2009 van D. Corstens (psychiater) en G. Motten (sociaalpsychiatrisch verpleegkundige), de voormalige behandelaars van eiser. Deze behandelaars hebben aangegeven dat er bij eiser geen enkele medische, psychische indicatie is en/of belemmeringen zijn die hem ongeschikt maken een voertuig te besturen en/of die een (tijdelijke) ongeschiktheid rechtvaardigen.
In beroep heeft eiser er verder op gewezen dat door H. Corthals in zijn rapportage op geen enkele wijze is verwezen naar hoofdstuk 8 van de Regeling, terwijl W. Sondermijer expliciet heeft gesteld dat de paragrafen 8.2.1 en 8.3 niet op eiser van toepassing zijn. Voor zover laatstgenoemde arts paragraaf 8.7 van de Regeling heeft genoemd, betreft dit het enkel aanstippen van deze paragraaf. Uit de context van de rapportage had het verweerder duidelijk moeten zijn dat paragraaf 8.7 niet op eiser van toepassing wordt geacht.
In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiser voor drie jaar voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van categorie I. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 111, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), voor zover thans van belang, wordt een rijbewijs slechts afgegeven aan degene die blijkens een overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek dan wel blijkens een eerder aan hem afgegeven rijbewijs, beschikt over een voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid.
Ingevolge artikel 122, eerste lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994, voor zover thans van belang, is een rijbewijs, afgegeven aan een aanvrager die de leeftijd van 60 jaren nog niet heeft bereikt, geldig voor de duur van tien achtereenvolgende jaren, gerekend vanaf de in het rijbewijs vermelde datum van afgifte.
Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 101, eerste lid, van het Reglement, voor zover hier van belang, is het CBR bevoegd (in gevallen als nader in dit artikel geduid) te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen.
Ingevolge artikel 102, tweede lid, van het Reglement wordt, indien naar het oordeel van de aangewezen arts of artsen redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de WVW 1994 voorziene geldigheidsduur, zulks door hem of door hen schriftelijk medegedeeld aan het CBR onder vermelding van de termijn waarvoor de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel aan die eisen voldoet.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 103, tweede lid, van het Reglement registreert het CBR, indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de WVW 1994 voorziene geldigheidsduur, die termijn in het rijbewijzenregister.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling worden eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage. Hoofdstuk 8 van deze bijlage heeft als opschrift “Psychiatrische stoornissen” en luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"8.1. Algemeen
De in dit hoofdstuk beschreven eisen hebben voornamelijk betrekking op deze situatie: een voorgeschiedenis van psychiatrische problematiek. Bij de beoordeling van die voorgeschiedenis is van belang: het ziektebeloop (de betrokkene zal bij voorkeur minstens een tot twee jaar vrij moeten zijn van recidieven, afhankelijk van de ernst van de aandoening), de (on)voorspelbaarheid van uitingen van de aandoening, het ziekte-inzicht en de therapietrouw van de betrokkene. Als de aandoening een reversibele organische stoornis tot grondslag had (heeft), dan kan de keurling na herstel in de regel goedgekeurd worden. Is of was een reversibele organische stoornis niet in het geding, dan doet zich de vraag voor of er restverschijnselen zijn, of dat er kans is op een recidief dat de verkeersveiligheid in gevaar kan brengen. Beantwoording van die vraag vergt een specialistisch rapport.
8.2. Psychosen
8.2.1. Schizofrenie en andere psychotische stoornissen
Psychotische episoden maken de betrokkene ongeschikt voor elk rijbewijs. Als er sprake is van een geslaagde behandeling (twee jaar recidiefvrij, een zekere mate van ziekte-inzicht) en de defecttoestand hooguit licht van aard is, hoeft er geen reden te zijn om de keurling zonder meer ongeschikt te verklaren voor het rijbewijs. Wel is dan steeds een specialistisch rapport vereist. Bij een gunstig rapport bedraagt de maximale geschiktheidstermijn vijf jaar; deze personen zullen alleen geschikt zijn voor rijbewijzen van groep 1.
Personen die voor de behandeling van hun aandoening een hoge dosering neuroleptica nodig hebben, zijn ongeschikt voor het rijbewijs.
8.2.2. (…)
8.3. Stemmingsstoornissen
Personen met een unipolaire of bipolaire stoornis, die therapeutisch goed zijn ingesteld (regelmatige controle, recidiefvrije periode van minstens één jaar) en een redelijk ziekte-inzicht hebben, hoeven in beginsel niet ongeschikt te zijn. Wel is een specialistisch rapport vereist.
Mensen met regelmatig terugkerende manische episoden zijn in het algemeen ongeschikt voor het rijbewijs. Hetzelfde geldt voor mensen met een geregeld optredende depressie IEZ. Ook mensen die voor hun aandoening hoge doses sederende psychofarmaca nodig hebben, zijn ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.
8.4. (…)
8.7. Persoonlijkheidsstoornissen
Personen die op grond van stoornissen in hun persoonlijkheid grote aanpassingsmoeilijkheden hebben met betrekking tot de eisen van de maatschappij, zullen in de regel ook in het verkeer onaangepaste gedragingen vertonen, waardoor zij ongeschikt kunnen zijn voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer. Mensen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen (zoals bijvoorbeeld antisociale persoonlijkheidsstoornis, borderline persoonlijkheidsstoornis en paranoïde persoonlijkheidsstoornis) zijn ongeschikt voor elk rijbewijs, wanneer zij duidelijk blijk hebben gegeven (bijvoorbeeld in de vorm van grove verkeersovertredingen of -delicten) van:
- gebrek aan sociale verantwoordelijkheid of gebrekkig geweten;
- miskenning van de risico's van rijden onder invloed van alcohol of andere gedragsbeïnvloedende middelen (zie ook paragraaf 8.8).
Voor elke beslissing op dit gebied is een specialistisch rapport geboden."
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de omstandigheid dat de keurend arts bij het tweede onderzoek van oordeel was dat de reactieve psychoses die eiser in 1996, 2002 en 2007 heeft doorgemaakt niet hebben plaatsgevonden in het kader van schizofrenie of een manisch depressieve stoornis, onverlet laat dat paragraaf 8.2.1 van de Regeling ook betrekking heeft op andere psychotische stoornissen dan schizofrenie. Tijdens het eerste onderzoek heeft eiser verklaard dat hij driemaal kortdurend psychotisch is geweest en aansluitend een periode depressief is geweest. Voorts is door zijn behandelend psychiater bij het RIAGG te Maastricht expliciet de diagnose reactieve psychose met aansluitend een depressieve stoornis gesteld. Gelet hierop is verweerder van oordeel dat paragraaf 8.2.1 van de Regeling op eiser van toepassing is, zodat verweerder in redelijkheid een termijnbeperking, als bedoeld in artikel 103, tweede lid, van de Reglement, heeft kunnen hanteren.
De rechtbank stelt vast dat voormeld standpunt van verweerder eerst ter zitting is verwoord. In het bestreden besluit noch in het (primaire) besluit van 24 februari 2009 heeft verweerder op enigerlei wijze gesteld dat paragraaf 8.2.1 van de Regeling op eiser van toepassing is. In deze besluiten heeft verweerder veeleer de indruk gewekt zich te conformeren aan de bevindingen van de keurend artsen, met name die van W. Sondermijer, als hiervoor aangehaald. In het primaire besluit en in het verweerschrift heeft verweerder zelfs expliciet aangegeven het advies van laatstgenoemde over te nemen. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder ook eerst ter zitting inhoudelijk is ingegaan - zij het zeer beperkt en uitermate eenzijdig - op de informatie die door de (voormalige) behandelaars van eiser is verstrekt. In dit kader merkt de rechtbank nog op dat de keurend arts Sondermijer in zijn verslag expliciet heeft gesteld het eens te zijn “met collega Corstens dat er op dit moment geen psychiatrische belemmering is om betrokkene een motorvoertuig in categorie 1 te laten besturen”.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit niet wordt gedragen door een deugdelijke en kenbare motivering. Dit besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De rechtbank ziet in de onderhavige zaak aanleiding om niet te volstaan met vernietiging en terugverwijzing, maar om onder toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb verweerder in de gelegenheid te stellen bovengenoemd gebrek in het bestreden besluit te herstellen door een gewijzigd, dan wel nieuw besluit te nemen waarin alsnog (deugdelijk en kenbaar) wordt gemotiveerd waarom paragraaf 8.2.1 van de Regeling op eiser van toepassing is te achten. Verweerder zal daarbij, gelet op artikel 102, tweede lid, van het Reglement, ook aandacht dienen te besteden aan de vraag in hoeverre een dergelijke conclusie wordt gedragen door de bevindingen van de keurend artsen. Voor zover verweerder in dat kader wenst te verwijzen naar de bevindingen van zijn medisch adviseur, zal hij deze bevindingen schriftelijk aan eiser en de rechtbank dienen te laten toekomen.
De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen wordt door de rechtbank bepaald op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. Indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de behandeling van het beroep op de gewone wijze worden voortgezet.
De rechtbank neemt nog geen beslissing over eventuele vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. Zij zal zich daarover uitlaten in de einduitspraak op het beroep.
Beslist wordt derhalve als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
I. stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een gewijzigd, dan wel nieuw besluit op bezwaar te nemen, zulks met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
II. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gedaan door R.M.M. Kleijkers, in tegenwoordigheid van E.W. Seylhouwer als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2010.
w.g. E. Seylhouwer w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden:
Tegen deze tussenuitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak (artikel 37, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State).