parketnummers: 03/703751-09, 03/700429-08 (ter terechtzitting gevoegd), 03/610004-09 (ter terechtzitting gevoegd), 03/810156-10(ter terechtzitting gevoegd) en 03/703056-06 (VTVV)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 juni 2010
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonend te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. C.W.J. Faber, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 30 maart 2010 en van 26 mei 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 (03/703751-09): samen met een ander [naam benadeelde partij 1] heeft opgelicht;
Feit 2 (03/703751-09): valsheid in geschrifte heeft gepleegd;
Feit 3 (03/703751-09): [naam benadeelde partij 2] heeft belaagd;
Feit (03/700429-08): [naam benadeelde partij 3] heeft belaagd;
Feit 1 (03/610004-09): [naam benadeelde partij 4] heeft belaagd;
Feit 2 (03/610004-09): [naam benadeelde partij 5] en [naam benadeelde partij 6]heeft belaagd;
Feit (03/810156-10): opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste brief.
3 De voorvragen
Door de raadsman is aangevoerd dat de officier van justitie in haar vervolging van het onder parketnummer 03/61004-09 onder feit 2 en het onder parketnummer 03/700429-08 tenlastegelegde deels niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
In eerstgenoemde zaak heeft [naam benadeelde partij 5] op 8 juli 2008 aangifte gedaan van belaging door verdachte, ook wel aangeduid als “stalking”. Zij heeft daarbij te kennen gegeven dat dit al sinds september 2006 aan de hand zou zijn en opgemerkt dat zij uitdrukkelijk wenst dat verdachte hiervoor strafrechtelijk zal worden vervolgd. In strafrechtelijke zin heeft zij daarmee een klacht ingediend tegen verdachte.
In de laatstgenoemde zaak heeft [naam benadeelde partij 3] op 22 april 2008 een dergelijke klacht ingediend tegen verdachte. Ook zij geeft daarbij aan het benadeelde partij te zijn geworden van belaging door verdachte en dat sinds januari 2005.
Omdat echter ingevolge artikel 285b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht belaging niet plaatsvindt dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is begaan en artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht inhoudt dat een klacht kan worden ingediend binnen 3 maanden nadat de tot de klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit, kan de officier van justitie slechts in genoemde zaken ontvangen worden in de vervolging van verdachte terzake belaging voor zover de tenlastegelegde periode niet verder reikt dan drie maanden voorafgaande aan de respectievelijke data waarop door aangeefsters klacht is ingediend.
Dit verweer treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel.
Wil er gesproken kunnen worden van “belaging” dan moet er, zo volgt uit de in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht neergelegde delictsomschrijving, onder meer sprake zijn van stelselmatigheid in het handelen van de dader. Volgens de Memorie van Toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, nr. 5, p. 17) komt dit stelselmatige tot uitdrukking in de intensiteit, de duur en/of de frequentie waarmee wordt gehandeld.
Van belaging kan derhalve pas gesproken worden, als er sprake is van herhaaldelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer, hetgeen impliceert dat tussen de diverse inbreuken een periode verstrijkt. Juist die duur van het handelen is bepalend voor de belaging. Nadat een periode is verstreken waarin herhaaldelijk de bedoelde inbreuk is gemaakt, kan derhalve pas worden geconcludeerd of sprake is van belaging. Het moment van aanvang van de belaging valt om die reden pas achteraf aan te wijzen en kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet bepalend zijn voor de aanvang van de termijn waarbinnen de klachtgerechtigde op grond van artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht een klacht moet indienen.
In dit licht acht de rechtbank het zo-even uiteengezette standpunt van de verdediging een opvatting van het toepasselijke recht die in strijd is met de bedoeling van de wetgever bij strafbaarstelling van belaging.
Het beroep op de gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt derhalve verworpen.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. Zij heeft daartoe steeds verwezen naar de in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken vanwege een gebrek aan bewijs. Hij heeft daartoe steeds de standpunten van de officier van justitie ten gronde betwist.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Feiten 1 en 2 (03/703751-09):
[naam benadeelde partij 1] heeft op 23 september 2009 aangifte gedaan. In deze aangifte heeft zij onder meer verklaard dat verdachte haar heeft opgelicht. In mei 2009 is zij namelijk gebeld door iemand die zich voordeed als een medewerker van de politie te Sittard. Aangeefster werd voorgehouden dat zij een valse aangifte tegen verdachte had gedaan terzake stalking. Zij zou daarom worden opgepakt en ingesloten, tenzij ze met verdachte een onderlinge regeling trof en zijn naam zou zuiveren bij zijn ex-werkgever.
Een half uur na dit gesprek werd aangeefster, zo verklaart zij bij haar aangifte, gebeld door een advocaat. Die advocaat noemde zich [R.] en was werkzaam bij een advocatenkantoor in Beek. Hij deelde aangeefster mede dat zij een betalingsovereenkomst digitaal (per e-mail) aangeleverd zou krijgen. De advocaat kon haar nog geen bedrag noemen, omdat er nog juridische kosten bij zouden komen. Verder deelde de advocaat haar mede dat zij de dag van betaling nog kreeg te horen van verdachte. Hij zou haar daarover bellen. Drie uren daarna ontving zij op haar mobiele telefoon, met het nummer: [gsm nummer], een telefoontje van verdachte. Zij herkende zijn stem. Hij zei onder meer tegen haar: "Hallo, met [naam verdachte]", "Je bent er weer goed van afgekomen, hè" en "Hierbij spreken we een datum af voor de betaling". Zij heeft toen in dat gesprek opgemerkt dat zij het bedrag per de 15de van de maand zou overmaken. Hierna zei hij tegen haar: "Ik hoop dat we vrienden kunnen blijven en dat we er samen uit zouden komen" en hing op.
Na het telefoontje van verdachte heeft zij op haar e-mailadres [email adres] op vrijdag 11 mei 2009 om 16:00 uur de e-mail ontvangen van verdachte waar zijn advocaat, [R.], met haar over had gesproken en waarvan hij had toegezegd dat hij haar die zou toesturen. Aangeefster heeft die e-mail geopend en zij zag daarin dat het om een bedrag ging van € 2.700,-, oftewel 18 keer € 150,- over een periode van anderhalf jaar. Zij had eerder aan verdachte en zijn advocaat te kennen gegeven dat zij een maandelijkse afbetalingsregeling prefereerde, omdat zij een uitkering had en niet het hele bedrag in een keer kon betalen. In de digitale betalingsovereenkomst stond ook dat zij er met niemand over mocht praten. Dit heeft zij ook niet gedaan en tot juli 2009 heeft zij aan de overeenkomst voldaan.
Na het telefoontje heeft zij middels internetbankieren de eerste betaling aan verdachte overgemaakt. Dit was op 15 mei, 4 dagen nadat zij de e-mail had gekregen en met verdachte en zijn advocaat had gesproken. Zij heeft verdachte een e-mail gestuurd en aan hem gevraagd of hij haar per e-mail een bevestiging van de betaling wilde toesturen. Die bevestiging van verdachte heeft zij ook gekregen, mar zij heeft daar geen bewijsstuk meer van.
Een week later hoorde aangeefster weer iets van verdachte. Verdachte stuurde haar een sms-bericht. Daarin schreef hij dat hij met aangeefster naar bed wilde; dit hoorde bij het proces. Bij dit sms-bericht stond een nummer. Het nummer was: [gsm nummer]. Vanaf het moment dat het telefoontje van de politie in Sittard haar bereikte en zij in contact was gekomen met verdachte, belde hij haar nooit meer anoniem. Hij belde haar daarna met het nummer [gsm nummer]. Verdachte beschikte in die periode alleen over dat telefoonnummer. Toen zij dat bericht van verdachte had gekregen, heeft zij hem meteen daarna een sms-bericht terug gestuurd.
Aangeefster heeft drie maal, in de maanden mei, juni en juli een termijnbetaling aan verdachte overgemaakt. Zij heeft toen telkens per de 15de van de maand € 150,- aan hem overgemaakt.
Aangeefster verklaart voorts dat ze nooit contact heeft gehad met de advocaat van verdachte. Wel heeft haar vader van verdachte een telefoonnummer van de desbetreffende advocaat gekregen, [tel. nummer], en heeft de advocaat van aangeefster, werkzaam bij het kantoor [naam advocatenkantoor], enige tijd later met dit nummer gebeld, maar een telefoongesprek heeft nooit plaatsgevonden, omdat er nooit werd opgenomen. Aangeefster merkt daarbij nog op dat zij een advocatenkantoor heeft ingeschakeld, nadat was gebleken dat de politie Sittard haar nooit heeft gebeld en de zaak door de politie helemaal niet in onderzoek was genomen.
Aangeefster geeft te kennen in haar aangifte dat zij invulling heeft gegeven aan de betalingsvoorwaarden, omdat de politie haar gebeld had en zij, indien zij niet aan die betalingsvoorwaarden zou voldoen, opgepakt zou worden. Zij was bang en in paniek door het telefoontje van de politie in Sittard. Als er geen advocaat in het spel was geweest en er geen politie was ingeschakeld, had zij zeker niet aan de betalingsvoorwaarden voldaan. Zij heeft betaald, aangezien de situatie op haar een zeer serieuze indruk maakte.
Aangeefster heeft voorts verklaard dat zij in mei 2009, in het kader van genoegdoening vanwege de valse aangifte die ze volgens verdachte jegens hem zou hebben gedaan, tegen haar zin seks heeft gehad met verdachte. Om te voorkomen dat verdachte weer op seks met aangeefster zou aandringen heeft zij tegen hem gezegd dat ze besmet was met het HIV-virus. Verdachte heeft vervolgens van aangeefster geëist dat ze € 400,- schadevergoeding aan hem betaalde in verband met de schrik die ze hem had aangejaagd. Zij heeft deze € 400,- vervolgens middels internetbankieren aan verdachte overgemaakt.
In de bankgegevens betreffende de bankrekening van aangeefster, rekeningnummer [rekeningnummer], staat vermeld dat op 14 mei 2009, op 15 juni 2009 en op 14 juli 2009 een termijnbetaling ad € 150,- is overgemaakt naar de rekening [rekeningnummer]van [naam verdachte]. Op 15 juli 2009 is daarnaast € 350,- overgemaakt naar de rekening [rekeningnummer]van [naam verdachte] en is € 50,- overgemaakt naar de rekening [rekeningnummer], eveneens van [naam verdachte]. In totaal heeft aangeefster aan verdachte dus € 850,- betaald.
Uit onderzoek naar aanleiding van een vordering verstrekking identificerende gegevens ter zake voornoemd bankrekeningnummer [rekeningnummer] blijkt dat deze bankrekening op naam van verdachte staat. Hetzelfde geldt voor de rekening [rekeningnummer].
Verdachte heeft op 22 juni 2008 bij de politie verklaard dat zijn e-mailadres [email adres] is.
Op 11 mei 2009 is vanaf het e-mailadres [email adres] naar het e-mailadres van aangeefster, [email adres], de volgende e-mail verstuurd:
Hey [benadeelde partij 1],
Hierbij stuur ik je alvast mijn rekeningnummer: [rekeningnummer] ter name van: [naam verdachte], wonende te Beek. De afspraak die ik gehoord heb van advocaat is iedere
15e van de maand E 150 euro over te maken op bovenstaand rekeningnummer.
De overeenkomst van de advocaat heb ik nog niet maar die krijg ik straks per mail en dan
stuur ik hem meteen door, ik bel je dan nog om eens af te spreken en te praten. In die
overeenkomst staan alle afspraken, termijnen enz. en het totaalbedrag dat je dient te
voldoen.
Als je nog vragen ofzo hebt hoor ik die graag.
Op 11 mei 2009 is vanaf het e-mailadres [email adres] naar het e-mailadres van aangeefster, [email adres] een overeenkomst verstuurd. Het betreft de navolgende “Overeenkomst Betaling”:
Overeenkomst Betaling.
Hierbij verklaren onderstaande partijen
1. [naam verdachte]
Wonende te [adres verdachte]
Hierna te noemen EISER
2. [naam benadeelde partij 1]
wonende te [adres benadeelde partij]
Hierna te noemen GEDAAGDE
te zijn overeengekomen dat :
- Er een schadevergoeding betaald zal worden door Gedaagde aan Eiser.
De schadevergoeding totaal bedraagt € 1800,00. Hierbij komen nog de juridische kosten
gemaakt door de Eiser ter waarde van € 900,00.
- Totaal te voldoen bedrag door Gedaagde bedraagt dan € 2700,00
De gedaagde zal het bedrag van € 2700,00 voldoen in termijnen, iedere termijn bedraagt
€150,00 en zal iedere maand op de 15e dag voldaan worden aan Eiser.
- € 2700,00 zijn totaal 18 termijnen/maandbetalingen (dus 18 x €l50).
Als de gedaagde de 18 termijnen voldoet van €150,00 zal Eiser afzien van aangifte of wat
dan ook en is de zaak afgedaan met een onderlinge regeling.
Kortom de gehele zaak zal vervallen en geen vervolg hebben indien
Gedaagde
18 betaaltermijnen voldoet van € 150,00 aan Eiser.
Verdere afspraak gemaakt onderling is :
Alles met betrekking tot deze zaak, de betaling, de schadevergoeding en/of andere
gegevens zowel persoonlijke gegevens als gegevens met de afspraken zal onderling
discreet gehouden worden, geen van beiden partijen zal dus gegevens of informatie
uitwisselen met andere personen over alle gemaakte afspraken.
De eerste termijnbetaling zal plaatsvinden op : 15 mei 2009
De laatste termijnbetaling zal plaatsvinden op: 15 oktober 2010
Akkoord [naam verdachte] : JA
Akkoord [naam benadeelde partij 1] : JA
Opgemaakt Beek, 09 mei 2009
Documentnummer: 2984.012
Advocaat Mr. [R.]
[adres R]
Nu voormelde postbus van 29-10-2008 tot 28-10-2009 op naam van verdachte stond en een advocaat met de naam mr. [R.] in Nederland onbekend is, leidt de rechtbank uit deze twee gegevens af dat de overeenkomst valselijk is opgemaakt.
Op 8 mei 2009 heeft verdachte aangeefster twee keer gebeld. De duur van deze gesprekken was respectievelijk 800 en 525 eenheden. Een eenheid is ongeveer 1 seconde.
Op 11 mei 2009 heeft aangeefster verdachte tweemaal gebeld.
De rechtbank leidt uit de bovengenoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, af dat de aangifte op essentiële punten wordt ondersteund door de overige weergegeven bewijsmiddelen. Zo is vast komen te staan dat vanaf het e-mailadres van verdachte verdachtes rekeningnummer naar aangeefster is verstuurd evenals een door “mr. [R.]” opgestelde overeenkomst tot betaling. Deze overeenkomst blijkt vals te zijn en de in de overeenkomst genoemde postbus blijkt ten tijde van het tenlastegelegde op naam van verdachte te hebben gestaan. Daarnaast heeft aangeefster geldbedragen - waarvan de hoogte overeenkwam met het bedrag zoals vermeld in de Overeenkomst Betaling, te weten € 150,00 per keer - overgemaakt naar een rekening die na onderzoek van verdachte bleek te zijn. Ten slotte is op basis van de printgegevens vastgesteld dat op 8 en 11 mei 2009, de dagen waarop verdachte een e-mail naar aangeefster heeft verstuurd, tussen beiden telefonisch contact is geweest.
Op 8 december 2008 heeft de getuige [naam getuige 6], filiaalmanager bij de Jumbo te Meerssen, verklaard dat aangeefster, nadat zij niet meer werkzaam was bij de Jumbo, op enig moment naar hem toe is gekomen met als doel de naam van verdachte te komen zuiveren. Aangeefster moest dit van de politie doen. Voor zijn gevoel klopte dit verhaal van geen kant. Hij had ook het idee dat aangeefster heel erg bang was. Deze verklaring van [naam getuige 6], een relatieve buitenstaander in dit geheel, bevestigt naar het oordeel van de rechtbank eens te meer hetgeen aangeefster bij de politie heeft verklaard.
Ten aanzien van de tenlastegelegde oplichting heeft de verdachte het verweer gevoerd dat het geldbedrag ter hoogte van € 850,- dat hij van aangeefster heeft ontvangen een vergoeding betrof voor een televisie die hij aan aangeefster had verkocht.
Dit verweer is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden gelet op het volgende.
Aangeefster heeft op 15 mei en 14 juni 2009 twee termijnbetalingen gedaan van € 150,-. Dit komt overeen met de bedragen zoals genoemd in de “Overeenkomst Betaling” opgemaakt door de gefingeerde mr. [R.]. Vervolgens heeft zij op 14 juli 2009 niet alleen een termijnbetaling van € 150,- gedaan, maar ook nog eens € 400,- extra betaald, hetgeen overeenkomt met de verklaring van aangeefster dat zij dit bedrag moest betalen vanwege haar bewering dat zij besmet was met het HIV-virus. Op 14 juli 2009 had verdachte dus al
€ 850,- ontvangen. Als de overgemaakte bedragen werkelijk bedoeld waren als betaling van een door verdachte aan aangeefster voor € 850,- verkochte tv, dan strookt dit niet met het sms-bericht dat verdachte op 16 augustus 2008 aan aangeefster heeft verstuurd en waarin hij ondermeer schrijft: “Is de 15e he geen geld wil ik mijn spullen terug”. Op 15 augustus 2008 was immers al de voor de beweerdelijk verkochte tv verschuldigde € 850,- betaald.
Ten aanzien van de tenlastegelegde valsheid in geschrift heeft verdachte nog het verweer gevoerd dat zijn e-mailadres aantoonbaar door anderen is gebruikt. Dit verweer is echter niet onderbouwd. Derhalve verwerpt de rechtbank dit verweer.
Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van [naam benadeelde partij 1], zoals hem ten laste is gelegd. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Immers heeft hij een overeenkomst tot betaling valselijk opgemaakt, hetgeen blijkt uit de vermelding van de advocaat mr. [R.]. Nu deze overeenkomst vanaf verdachtes e-mailadres naar het e-mailadres van aangeefster is verstuurd heeft hij de intentie gehad om te doen voorkomen dat het een echt, onvervalst document betrof.
4.3.2. Feit (03/810156-10):
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 3 maart 2010 heeft verdachte door zijn raadsman een brief d.d. 20 januari 2010 aan de rechtbank doen overleggen die zou zijn opgesteld door [M.L.], verbonden aan Personeelszaken ProRail Verkeersleiding. In deze brief, die gebruikt is ter onderbouwing van een verzoek tot schorsing van verdachtes voorlopige hechtenis, staat vermeld dat de arbeidsovereenkomst die tussen verdachte en ProRail bestaat ten gevolge van verdachtes detentie is “bevroren” en zal “herleven” zodra hij weer in vrijheid is gesteld.
Ter controle van de inhoud van de brief heeft de officier van justitie na de zitting contact opgenomen met ProRail. Zij heeft naar aanleiding van haar toen gestelde vragen een e-mail ontvangen van [M. van B.], HR-adviseur Verkeersleiding, Regio Zuid. [M. van B.] schrijft in deze e-mail dat verdachte in november mondeling de toelichting heeft gekregen waarom de arbeidsovereenkomst tussen hem en ProRail beëindigd zou worden. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst is schriftelijk bevestigd bij brief d.d. 30 november 2009, opgesteld door [D. van der W.], HRM consulent. [M. van B.] heeft de bevestiging van de beëindiging als bijlage bij haar email gevoegd. In deze bevestiging staat vermeld dat de arbeidsovereenkomst tussen verdachte en ProRail van rechtswege zal eindigen op 1 december 2010.
Gelet op dit proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie en het geschrift waaruit blijkt dat verdachtes arbeidsovereenkomst met ProRail reeds per 1 december 2009 was geëindigd, is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde opzettelijk gebruik maken van een valse of vervalste brief wettig en overtuigend bewezen is.
Dat verdachte van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen weet heeft gehad, zoals hij ter terechtzitting heeft gesteld, is niet aannemelijk geworden. De loutere ontkenning daarvan is daartoe onvoldoende. Dat verdachte, zoals hij voorts heeft gesteld, niet wist wat in de brief stond, kan ook niet aan een bewezenverklaring afdoen.
Zoals volgt uit het voorgaande wist verdachte ten tijde van de zitting immers dat hij ontslagen was door zijn werkgever, omdat hem dit mondeling was medegedeeld. Desalniettemin heeft hij tijdens de zitting een brief doen overleggen waaruit het tegendeel spreekt. Zo het al zo zou zijn dat verdachte geen weet heeft gehad van de inhoud van de brief voorafgaande aan de zitting van 3 maart 2010, zoals hij ter terechtzitting heeft gesteld, dan had hij die wetenschap wel toen zijn raadsman ter onderbouwing van het schorsingsverzoek de inhoud van die brief in bijzijn van de verdachte aanhaalde. Verdachte heeft toen echter de rechtbank niet op de foutieve inhoud van die brief gewezen.
4.3.3. Algemene overweging ten aanzien van de tenlastegelegde belagingen:
In de Memorie van Toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, nr. 5, p. 2) bij het wetsvoorstel tot strafbaarstelling van belaging, het huidige artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, wordt belaging, ook wel “stalking” genoemd, als volgt omschreven:
“Bij belaging wordt iemand opzettelijk door een ander herhaaldelijk lastig gevallen en wordt daardoor een inbreuk gemaakt op iemands persoonlijke levenssfeer. Dit kan door een en dezelfde activiteit, maar ook door middel van een variëteit aan gedragingen, zoals bijvoorbeeld het op straat achtervolgen, bedreigingen uiten, telefonisch of schriftelijk ongewenst benaderen, voor de woning of werkplek posten, het ongewenst bestellen van goederen en diensten op naam en op rekening van het benadeelde partij, het laten bezorgen van grafkransen en het plaatsen van overlijdensadvertenties, het ongevraagd geven van opdrachten op naam van het benadeelde partij, het verspreiden van valse geruchten over het benadeelde partij, het bekladden van de woning, het beschadigen, vernielen of verplaatsen van goederen, het onder valse voorwendselen informatie inwinnen bij instanties over het benadeelde partij, het telkenmale nodeloos aanspannen van gerechtelijke procedures etc. De gedragingen behoeven zich niet louter tot het benadeelde partij uit te strekken, ook familieleden, de werkgever, collega’s, vrienden en kennissen kunnen door de belager worden geterroriseerd. Als gevolg van de diepgaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt het benadeelde partij vaak bang of onzeker. Een normaal functioneren is in veel gevallen onmogelijk. Het benadeelde partij kan zich genoodzaakt voelen een geheim telefoonnummer te nemen, zich niet onbeschermd op straat te begeven, op het werk voorzieningen te treffen, buren en anderen in te schakelen om alert te zijn etc. Veel benadeelde partijs voelen zich gevangene in eigen huis.”
Bij de beoordeling of in de tenlastegelegde gevallen sprake is geweest van belaging, zal de rechtbank deze opmerkingen bij de beoordeling betrekken.
4.3.4. Feit 3 (03/703751-09):
[naam benadeelde partij 2]heeft op dinsdag 17 november 2009 aangifte en klacht gedaan ter zake stalking door verdachte. Zij heeft bij die gelegenheid verklaard dat zij vanaf een zeker moment in 2006 tot 10 augustus 2009 een relatie met verdachte heeft gehad. Zij woonden niet samen. Zij woonde gedurende deze tijd op de [adres] te Kerkrade. Verdachte woonde op de [adres]te Hoensbroek.
Uit een eerdere relatie, zo geeft aangeefster te kennen, heeft ze een dochtertje van 6 jaar oud.
Nadat zij op 10 augustus 2009 de relatie met verdachte definitief beëindigd had, bleef hij haar regelmatig lastig vallen. Zij heeft hem enkele malen middels sms-berichten duidelijk proberen te maken dat hij op moest houden met het constante lastigvallen van haar en haar kind. Vanaf 11 november 2009 heeft ze een nieuwe woning betrokken. In de daaraan voorafgaande periode verbleef zij, na het beëindigd hebben van de relatie,hoofdzakelijk bij haar moeder op het adres [adres]te Eygelshoven. Tijdens dit verblijf heeft verdachte haar constant lastiggevallen en, zo geeft zij eveneens in haar aangifte te kennen, ook haar moeder werd door hem lastiggevallen. Aangeefster laat de verhorende verbalisant enkele sms-berichten lezen die door verdachte naar de GSM van haar moeder werden verzonden. Zelf heeft aangeefster een ander telefoonnummer moeten nemen, omdat verdachte haar daarop ook constant vervelende sms-berichten stuurde. Het GSM-nummer waarmee verdachte de sms-berichten verstuurde, is [gsm nummer]. Dit nummer had verdachte ook ten tijde van hun relatie.
Zoals opgemerkt laat aangeefster de verhorende verbalisant enkele sms-berichten lezen die door verdachte naar de GSM van haar moeder zouden zijn gezonden. Aangeefster toont de GSM van haar moeder waarvan het telefoonnummer is 06-26993062. In de aangifte is door de verbalisant een noot opgenomen waarin deze opmerkt:
“Aangeefster toont mij een grijze Nokia telefoon en laat mij de navolgende sms- berichten lezen.
Op 05 oktober 2009 te 21:39 uur, Afzender GSM nummer [gsm nummer], tekst "Ik was de vader van Sil zei je ...xxx".
Op 05 oktober 2009 te 21:40 uur, Afzender GSM nummer [gsm nummer], tekst "Ik sta achterom hou van je".
Op 05 oktober 2009 te 21:41 uur, Afzender GSM nummer [gsm nummer], tekst :"Ik sta achterom hou van je".
Op 08 oktober 2009 te 20:35 uur, Afzender GSM nummer [gsm nummer], tekst :"Kunnen we even praten of kan ik naar school komen xxx. Kunnen we praten en dit keer zonder ruzie zoals vorige keer. Hou van jou en dat weet je".
Op 08 oktober 2009 te 20:55 uur, Afzender GSM nummer [gsm nummer], tekst "Kom eens achterom om likken".”
De sms-berichten die zij op haar oude nummer heeft gekregen zijn, zo geeft aangeefster te kennen, allemaal verwijderd, omdat dit er zo veel waren dat het geheugen van de telefoon steeds vol zat.
Verder heeft aangeefster verklaard dat zij op 21 oktober 2009, omstreeks 15:30 uur, met haar dochter [S.] vanaf haar school in de richting van de woning van haar moeder liep. Vlakbij de school zag zij dat verdachte in zijn auto langsgereden kwam. Zij zag dat hij toen nog in de goudbruinkleurige Fiat stationwagon reed. Deze auto had verdachte ook tijdens hun relatie. Even later, toen zij richting Super de Boer liep, zag zij dat verdachte hen te voet achtervolgde. Zij zag dat hij trachtte het handje van [S.] vast te pakken. Zij hoorde dat hij [S.] allerlei cadeautjes beloofde. Zij heeft toen gezegd:“Laat ons met rust, ga weg, ik heb een nieuwe vriend.” Zij hoorde dat verdachte zei:“Jij hebt wat en alles komt weer goed.” In ieder geval bleef verdachte hen achterna lopen tot bij de voordeur van haar moeders woning. Wat verdachte allemaal precies gezegd heeft, weet zij niet meer. Aangeefster heeft wel meermalen gezegd dat hij haar met rust moest laten.
Op 22 oktober 2009, tussen 21:00 uur en 21:30 uur, zat aangeefster in de woonkamer van de woning van haar moeder. Zij keek naar buiten en zag dat verdachte enkele malen in de eerdergenoemde Fiat voorbij de woning reed. Zij zag dat hij op een gegeven moment precies voor de woning stopte en naar binnen bleef kijken. Zij heeft toen aan de voorkant van de woning het rolluik laten zakken en aan de achterkant de ruit van de woonkamer met kranten dichtgeplakt.
Op 23 oktober 2009, omstreeks 23:00 uur en 23:30 uur, was aangeefster in de woning van haar moeder. Zij hoorde dat de deurbel ging en ging kijken. Zij zag niets en was de woning weer ingegaan. Direct hierna ging de deurbel en ging zij wederom kijken. Zij zag toen dat verdachte wegrende. Hij rende vanaf de voordeur van de woning in de richting van de [Kstraat.] te Eygelshoven.
Verder kan aangeefster nog enkele momenten noemen waarop verdachte haar lastig viel. Zij kan zich hiervan echter niet de precieze data herinneren.
Zo was het ongeveer 2 weken voor het doen van de aangifte dat zij op een woensdagmiddag omstreeks 12:30 uur haar dochter met enkele vriendinnetjes van school opgehaald in Eygelshoven had opgehaald. Zij zag toen een zwarte of zeer donkerblauwe Ford Focus stationwagon voorbij rijden. Zij zag dat verdachte de bestuurder van deze auto was. Zij was toen in gezelschap van haar stiefvader, [L.IJ.]. Zij besloten om wat te gaan eten in het restaurant van Kentucky Fried Chicken aan de woonboulevard te Heerlen. Tijdens deze rit zag zij dat verdachte in de genoemde Ford hen vanaf Eygelshoven volgde tot aan het restaurant in Heerlen en toen weer wegreed.
Enkele dagen nadat zij bovengenoemde sms-berichten via de GSM van haar moeder had ontvangen, liep zij omstreeks 17:00 uur onder de tunnel aan de Waubacherweg te Eygelshoven. Zij zag dat verdachte onder de tunnel stond te kijken en toen zij daar liep, is hij haar gaan volgen tot aan de woning van haar moeder. Zij heeft hem weer gezegd dat hij haar met rust moest laten en dat hij onderhand zijn eigen weg moest gaan. Verdachte heeft toen niet veel gezegd. Nadat zij op een gegeven moment haar huidige vriend, [H.C.] wonend aan de [T-weg] te Kerkrade, begon te bellen, zag zij dat verdachte wegliep.
Ongeveer 4 weken voor de datum van de aangifte kwam zij samen met [H.C.] na een voetbalwedstrijd aangereden bij de woning van haar moeder. Zij zag toen de Fiat van verdachte bij de woning van haar moeder staan en vroeg aan [H.C.]om door te rijden. Vervolgens zijn zij teruggereden naar de woning van haar moeder. Daar heeft [H.C.]haar afgezet. Zij spraken af dat zij naar binnen zou gaan en dat [H.C.]op een afstandje zou gaan kijken of verdachte er weer aankwam. Toen zij ongeveer 15 minuten vanaf de woning richting de [W-straat] te Eygelshoven liep, hoorde zij de stemmen van [H.C.]en verdachte. Ze hoorde dat zij behoorlijk tegen elkaar schreeuwden. Terwijl zij in de richting van [H.C.]liep, kwam verdachte in zijn Fiat de berg opgereden en stopte hij bij aangeefster. Via het geopende ruitje riep hij naar haar: "Nu is het oorlog, ik ga nu naar je moeder. Dan moet je eens kijken wat er gebeurt." Aangeefster liep verder door naar [H.C.]en hoorde hierna van haar moeder dat verdachte op het rolluik van de woning van haar moeder had staan bonken. Haar moeder is toen gaan kijken en zag verdachte in zijn auto voor de woning zitten. Verdachte zou toen hebben geroepen: “Vieze ouwe tooi, je hebt oorlog, het wordt nu alleen maar erger dan de vorige keer.”
Sinds ongeveer een week voorafgaande aan de aangifte heeft aangeefster niets meer gehoord of gezien van verdachte. Zij hoopt ook dat het zo blijft, want, zo geeft zij te kennen, zij krijgt waanideeën, aangezien zij constant achterom kijkt om te zien of verdachte haar niet volgt. Haar kind lijdt hier erg onder en haar moeder ook, omdat het veelvuldig lastigvallen door verdachte hoofdzakelijk rond de woning van haar moeder plaatsvindt. Zij heeft sinds een week een eigen woning op de derde etage, zodat hij ’s nachts niet meer op de ruiten kan kloppen, hetgeen verdachte in het verleden ook veelvuldig heeft gedaan. Aangeefster verzoekt de verhorende verbalisant om haar nieuwe adres niet bekend te maken aan verdachte. Zij heeft geen leven meer zolang hij haar blijft achtervolgen en zij wil dat dit ophoudt, want dit is al jaren zo bezig.
Blijkens het proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking verkeersgegevens mobiele telefonie van 10 december 2009 staat het telefoonnummer [gsm nummer] op naam van verdachte.
De getuige [H.C.] heeft op 18 december 2009 bij de politie de volgende verklaring afgelegd.
“Ik weet waarover u mij wenst te horen. U heeft mij medegedeeld dat mijn vriendin [naam benadeelde partij 2]een verklaring heeft afgelegd waarin zij verklaard heeft dat ik getuige ben geweest van een voorval met [naam verdachte].
V: Hoe ken jij [naam verdachte]?
A: Ik kende hem eigenlijk niet en zag hem toen bij dat voorval voor de eerste keer. [naam benadeelde partij 2] had mij weinig over [naam verdachte] verteld omdat zij hem wilde vergeten. Van de moeder van [naam benadeelde partij 2] had ik wel wat gehoord. [naam verdachte] had een relatie met [naam benadeelde partij 2] gehad, ongeveer twee à twee en een half jaar. Ik hoorde van haar moeder dat die [naam verdachte] [naam benadeelde partij 2] stalkte. Hij volgde haar en sloeg op de rolluiken van de woning.
V: Hoelang heb jij een relatie met [naam benadeelde partij 2]?
A: Ik denk 4 maanden.
V: Wat kun je verklaren over het voorval?
A: Het was op een zondag, ik denk ongeveer twee maanden geleden. Ik had gevoetbald en was samen met [naam benadeelde partij 2] en haar dochter in mijn auto op weg naar de woning van haar moeder. De dochter van [naam benadeelde partij 2] heet [naam dochter benadeelde partij 2] en is 6 jaar. Ik reed in een rode Opel Corsa. Ik kwam bij de woning van haar moeder aan, [adres]te Eygelshoven. [naam benadeelde partij 2] zei tegen mij dat ik door moest rijden, maar ze zei niet waarom. Ze was een beetje in paniek. Ik ben doorgereden en enkele straten verderop vroeg ik haar waarom ik moest doorrijden. Ze vertelde mij dat de auto van [naam verdachte] bij haar in de straat stond en dat [naam verdachte] wel ergens in de buurt moest zijn. Ze was bang voor [naam verdachte]. Het was toen aan het begin van de avond, ik denk tussen 19 en 20 uur. Het was al donker.
Ik ben toen teruggereden naar de woning van haar moeder omdat [naam benadeelde partij 2] toch naar huis moest. Ik ben voor de deur gestopt en heb gewacht. [naam benadeelde partij 2] stapte uit. Ik keek in mijn achteruitkijkspiegel en zag een man vanaf een paadje komen aanlopen met een hond, een soort Staffordshire. Ik hoorde [naam benadeelde partij 2] schelden in de richting van die man. Ik ging er toen vanuit dat dit [naam verdachte] moest zijn. Ik ben toen uitgestapt en naar die [naam verdachte] toegelopen. Ik zag dat hij wegliep met zijn hond. [naam verdachte] liep het paadje helemaal af en ik ben halverwege gestopt en teruggelopen naar [naam benadeelde partij 2]. Ik vroeg haar wie dat was en zij zei dat het [naam verdachte] was. Ik zei dat ze naar binnen moest gaan en dat ik aan het einde van de straat met de auto zou gaan wachten. De auto van [naam verdachte] stond daar toen nog en het was een zilverkleurige stationcar van het merk Fiat, denk ik. Even later kwam [naam verdachte] met zijn auto langs. Hij reed mij voorbij en stopte op een afstand van ongeveer 50 meter. Ik stond toen al naast de auto bij het stroomkastje. Ik hoorde dat hij naar mij riep: "Ze is van mij en ze blijft van mij." Ik ben naar hem toegelopen en hij bleef langzaam verder rijden, zodat ik niet dichterbij kon komen. Ongeveer 500 meter verder stopte hij vlak bij de grote weg. Ik kwam bij hem en zei tegen hem: "Rij nu naar de woning van [naam benadeelde partij 2] en dan kunnen we daar spreken." Ik zag dat [naam verdachte] in de richting van de woning reed en ik zag [naam benadeelde partij 2] staan. Zij was naar buiten gekomen. Ik hoorde dat hij tegen [naam benadeelde partij 2] zei: "Nu is het oorlog."
O: [naam benadeelde partij 2] zegt daarover: "Nu is het oorlog. Ik ga naar je moeder. Dan moet je eens kijken wat er gebeurt."
V: Wat kun je daarover verklaren?
A: Dat laatste heb ik niet gehoord.
V: Wat is er toen gebeurd?
A: [naam verdachte] reed weg en ik heb hem toen niet meer gezien. Later hoorde ik van de moeder van [naam benadeelde partij 2] dat hij als een idioot op de rolluiken van de woning had geslagen. Ik heb ook gehoord van deze moeder, zij heet [A.], dat hij met stenen tegen de achterkant van de woning had gegooid.
Na dit voorval ben ik samen met [naam benadeelde partij 2] de woning van haar moeder ingegaan en hebben we erover gepraat. Daarna was het rustig.
V: Kun jij een signalement van [naam verdachte] geven?
A: Ik heb hem alleen in het donker gezien. Hij sprak Hollands tegen mij. Blanke man, groot, lengte ongeveer 1.80 meter, breed postuur, leeftijd ongeveer 35 jaar."
Uit het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van nader onderzoek aan de printlijsten betreffende het historische verkeer van de GSM van verdachte blijkt dat verdachte op 5 oktober 2008 in Eygelshoven is geweest en naar het telefoonnummer van de moeder van aangeefster heeft gebeld en sms’jes heeft verstuurd. Zijn GSM straalt op dat moment een zendmast aan te Eygelshoven.
Uit dit proces-verbaal blijkt tevens dat verdachte op 8 oktober 2008, op de tijdstippen zoals door aangeefster genoemd (20.35 uur en 20.55 uur) een sms’je heeft verstuurd, waarbij zijn GSM om 20.55 uur een zendmast te Eygelshoven aanstraalt.
Ook blijkt uit de printlijst dat de GSM van verdachte op woensdag 4 november 2009 omstreeks 12.55 uur een zendmast te Nuth aanstraalt. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat Nuth is gelegen in de nabijheid van het restaurant van Kentucky Fried Chicken bij de woonboulevard te Heerlen. Dit restaurant wordt door aangeefster genoemd als de plek waar naartoe verdachte haar vanaf omstreeks 12.30 uur heeft gevolgd ongeveer twee weken voor 17 november 2009.
Uit de printlijst blijkt eveneens dat verdachte op 18 oktober 2008 veelvuldig in Eygelshoven is geweest. Aangeefster heeft op 17 november 2009 verklaard dat er ongeveer vier weken geleden in Eygelshoven een aanvaring met verdachte heeft plaatsgevonden. De getuige [H.C.] heeft op 18 december 2009 ook over deze aanvaring verklaard. Hij verklaart op die dag dat de aanvaring heeft plaatsgevonden ongeveer twee maanden geleden.
De rechtbank overweegt dat aangeefster heeft verklaard over diverse incidenten waarbij verdachte haar in ernstige mate heeft lastiggevallen. Niet ten aanzien van elk incident is naast haar eigen verklaring een ander bewijsmiddel voorhanden. Dit is wel het geval met betrekking tot de incidenten die zich hebben afgespeeld op 5 en 8 oktober 2008, het incident na afloop van de voetbalwedstrijd (volgens aangeefster ongeveer vier weken voor 17 november 2009) en de achtervolging naar het restaurant Kentucky Fried Chicken die volgens aangeefster ongeveer twee weken voor 17 november 2009 heeft plaatsgevonden. Dat die incidenten zich hebben voorgedaan volgt ook uit printgegevens van verdachtes mobiele telefoonnummer en de verklaring van de getuige [H.C.].
Omdat de rechtbank de verklaring van aangeefster geloofwaardig acht en de voornoemde incidenten door andere bewijsmiddelen worden onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat de overige voorvallen waarover aangeefster in haar aangifte spreekt, eveneens hebben plaatsgevonden.
Daarmee heeft verdachte aangeefster in een relatief korte periode van circa twee maanden veelvuldig belaagd in haar woonomgeving. Hij volgde haar met zijn auto, reed langs de woning van haar moeder, waar aangeefster toen woonde, keek daar naar binnen, belde aan en liep achter haar aan. Verdachte richtte zich niet alleen op aangeefster, maar betrok er ook haar naasten bij. Hij sms’te haar op de telefoon van haar moeder, kwam in de nabijheid van de woning van haar en haar moeder, praatte tegen haar dochtertje en bood het meisje cadeautjes aan toen aangeefster haar uit school ophaalde, hij maakte ruzie met haar vriend en bejegende haar, haar moeder en haar vriend verbaal agressief. Dit alles maakte haar angstig. Het veelvuldig en op allerlei manieren lastig vallen van aangeefster en haar naasten maakt dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte aangeefster heeft belaagd, zoals tenlastegelegd.
4.3.5. Feit 03/700429-08:
Op 22 april 2008 heeft [naam benadeelde partij 3] aangifte/klacht gedaan ter zake stalking. Ze geeft daarbij op dat haar telefoonnummer [gsm nummer] is. Zij wordt, zo verklaart zij dan, gestalkt door een jongeman, leeftijd midden twintig, met een gezet postuur en zijn naam is waarschijnlijk [naam verdachte]. Zij wordt gestalkt sinds 2006 en zij heeft daaromtrent eerder een melding gedaan bij het politiebureau te Sittard. De overlast bestaat uit sms’jes en het bellen vanaf het GSM-nummer [gsm nummer] en [gsm nummer].
De jongen die haar steeds belde heeft ze gezien. Zij was namelijk een keer in de Mondial en werd daar aangesproken door een jongen die tegen haar zei dat hij degene was die haar de afgelopen week verschillende keren had gebeld. Zij had hem, zo verklaart zij, netjes afgewezen en hem geen aandacht meer geschonken.
Haar vriend [naam getuige 1] was ook een keer met haar in de Mondial en toen zag hij dat er twee jongens met hun GSM zaten te spelen en dat de GSM van aangeefster de hele avond overging. Dit bellen gebeurde door deze jongens, zo geeft aangeefster te kennen, maar zij heeft geen idee hoe ze aan haar GSM-nummer zijn gekomen. Aangeefster en haar vriend waren het bellen helemaal beu. Zij liep vervolgens naar hen toe en gooide een blikje Red Bull over hen heen. Haar vriend ging vervolgens naar hen toe en zei tegen de jongens dat zij zich kinderachtig gedroegen. Beiden antwoorden toen: “Wij zijn toch niet aan het bellen.” De barman zag dit en duwde toen op een alarmbel. Een uitsmijter nam hen daarna mee naar buiten. De jongens riepen hen in de hal na: “Wacht maar, ik krijg jullie, kom maar naar buiten”.
De bovengenoemde GSM-nummers zijn aangeefster die nacht blijven bellen en sms-en. Zij heeft deze nummers vervolgens geblokkeerd, zodat ze van die nummers geen sms’jes meer kon ontvangen. In de sms’jes stond onder andere “kom naar buiten kuthoer”. Het bellen bleef echter doorgaan, steeds met een onbekend nummer. Diezelfde nacht werd op de thuistelefoon van de ouders van aangeefster ook steeds gebeld met een onbekend nummer. Haar vader belde haar die nacht, omdat hij van haar broertje had gehoord van het voorval in de Mondial. Hij vertelde dat hun huistelefoon bleef bellen en dat er iemand voor de deur van hun woning stond. Aangeefster woonde niet meer thuis, maar zij had het idee dat de "beller" dat niet wist.
In februari 2007 had zij, samen met haar vriend, deze twee jongens weer in de Mondial gezien. Eerdergenoemde [naam verdachte] deed kinderachtig en duwde steeds tegen hen aan. De vriend van [naam verdachte] vroeg aan aangeefster en haar vriend of [naam verdachte] nog steeds kinderachtig bezig was. Aangeefster en haar vriend bevestigden dit. De vriend van [naam verdachte] zei dat hij ermee was gestopt en bood zijn excuses aan, maar vertelde er ook bij dat hij niet voor [naam verdachte] kon spreken. Aangeefster en haar vriend zijn daarna niet meer naar de Mondial gegaan om een confrontatie met [naam verdachte] uit de weg te gaan.
Het was een tijd stil en aangeefster besloot weer naar de Mondial te gaan. Dit was ten tijde van de aangifte een half jaar geleden. [naam verdachte] liep toen langs aangeefster en kwam naast haar staan. Hij begon te schelden. Hij zei dat aangeefster altijd achter zich moest kijken, want hij zou haar nog krijgen. “Is het vandaag niet, dan morgen”, zei hij en spuugde haar in het gezicht. Zij was op dat moment heel bang en had een vriend van haar gevraagd of hij de hele avond bij haar wilde blijven. Aangeefster had ook haar vriend gebeld.
Deze [naam verdachte] heeft haar de hele avond gebeld op haar GSM en in de Mondial overal nagelopen.
Aangeefster verklaart voorts dat het bellen blijft doorgaan, maar dat het ook wel eens een periode wat rustiger is. Ze verklaart dan nog letterlijk: “ Hij belt altijd in de nachtelijke uren, verschillende keren per nacht. Soms aan een stuk door. Nu maak ik mij ernstige zorgen, omdat er nu al twee keer bij mijn ouders de voorruit is ingegooid midden in de nacht. Op 1 april en 17 april 2008. En beide keren werd ik gebeld, vervolgens op hetzelfde tijdstip werd het raam bij mijn ouders ingegooid. Ik heb het vermoeden dat [naam verdachte] dit doet en dat hij niet weet dat ik niet meer thuis woon. Ik weet dat echter niet zeker. Ik ben bang en voel mij onveilig. Mijn ouders, 2 broertjes zijn ook bang. Ik vind het verschrikkelijk dat er iemand is die alles van je weet en je in de gaten houdt en die zo maar ineens voor je kan opduiken.”
Op 22 juni 2008 heeft aangeefster [naam benadeelde partij 3] wederom een verklaring afgelegd ter zake de belaging gepleegd door eerdergenoemde [naam verdachte]. Zij verklaart dan dat zij op zondag 22 juni 2008 omstreeks 02.40 uur in Roermond was. Zij was daar op stap met haar vriend [naam getuige 1]. Zij kreeg toen via haar GSM een anoniem telefoontje van een jongen die zij inmiddels kent als een zekere [naam verdachte]. Hij had zijn naam niet genoemd, maar zij herkende zijn stem met honderd procent zekerheid als de stem van die [naam verdachte]. [naam verdachte] is een voor haar onbekende jongen die haar ooit eens heeft aangesproken toen zij op stap was in discotheek Mondial te Beek. Dat is nu ongeveer drie jaar geleden. Sinds die ontmoeting blijft hij aangeefster telkens via haar GSM lastigvallen. Zij heeft hem zeker nog drie keer in discotheek Mondial te Beek gezien. Een keer werd zij door hem gebeld. Zij zag hem toen op enige afstand staan. Hij had haar al die hele avond gebeld. Zij was toen naar hem toe gelopen en had de inhoud van een glas drinken in zijn gezicht gegooid. Hij zei toen tegen aangeefster: "Ik was je niet aan het bellen". Aangeefster had echter, zo verklaart zij op 22 juni 2008, niets over bellen gezegd. Hij begon er dus zelf over. Zij had toen tegen hem gezegd dat hij haar met rust moest laten. Hij is toen door beveiligingspersoneel van Mondial buiten gezet. Aangeefster kreeg toen sms’jes van hem met teksten zoals: "Kom naar buiten, jij hoer. Ik maak je af.” Ongeveer een half jaar geleden was zij die jongen weer tegengekomen in discotheek Mondial. Hij zei toen tegen haar: "Jij moet maar altijd achter je blijven kijken, want ik zal je een keer krijgen. Is het niet vandaag, dan is het morgen."
Toen zij op 22 juni 2008 ‘s ochtends het telefoontje kreeg, heeft die jongen zich niet voorgesteld, maar zij hoorde aan zijn stem dat het weer die [naam verdachte] was. Zij hoorde dat hij tegen haar zei: "Zo, het raam is weer kapot". Aangeefster moest hierbij direct denken aan de woning van haar ouders te Elsloo. In het verleden was daar al twee keer eerder een ruit ingegooid. Volgens aangeefster denkt die [naam verdachte] dat zij nog steeds thuis woont. Zij heeft nog nooit het adres van haar ouders gegeven. Zij heeft hem ook nooit haar GSM-nummer gegeven. Zij weet niet hoe hij daaraan komt. Nadat zij dat telefoontje kreeg, had zij direct telefonisch contact met haar ouders opgenomen en toen bleek inderdaad dat een ruit van hun woning was vernield. Na dat telefoontje van 02.40 uur heeft aangeefster nog negen telefoontjes gehad van een geheim telefoonnummer. Zij heeft al die keren niet opgenomen. Die tien telefoontjes heeft zij gehad in een tijdsbestek van twintig minuten.
Op 29 april 2008 werd zij voor het laatst gebeld door die [naam verdachte]. Zij bevond zich toen in Amsterdam. Zij voelt zich door het telefoontje van die ochtend bedreigd. Steeds als zij een dergelijk telefoontje krijgt, is zij bang dat er weer iets is gebeurd of gaat gebeuren met haar of haar ouders.
De getuige [naam getuige 1] heeft op 22 juni 2008 een verklaring afgelegd met betrekking tot het stalken door een hem verder onbekend persoon van aangeefster [naam benadeelde partij 3]. Hij verklaart dat zijn vriendin [naam benadeelde partij 3] en hij op die dag twee en een half jaar een relatie hebben. In het begin van de relatie heeft aangeefster hem verteld dat zij vaker telefonisch lastig gevallen werd door een man. Zij zei dat ze die man niet kende en dat zij hem een keer in Mondial had getroffen. Ze vertelde dat die man [naam verdachte] heette en dat deze haar in de Mondial had aangesproken. Die man had toen gezegd dat hij degene was die haar vaker op haar GSM belde. Aangeefster heeft geen idee hoe die [naam verdachte] aan haar gegevens komt en hoe hij aan het nummer van haar GSM is gekomen.
De afgelopen tijd wordt zijn vriendin vaak gebeld. De ene keer belt [naam verdachte] haar 10 tot 19 keer in een paar uur tijd en dan weer is het twee maanden rustig.
[naam getuige 1] weet dat, als hij samen met [benadeelde partij 3]in de Mondial is, [naam verdachte] zijn vriendin belt. In het begin toen [naam verdachte] haar belde, was zijn telefoonnummer [gsm nummer]) of 06-[gsm nummer], zijnde het nummer van een vriend van [naam verdachte]) te zien op de GSM van [naam benadeelde partij 3]. Deze vriend van [naam verdachte] is, nadat hij [benadeelde partij 3]enkele keren had gebeld, naar getuige en [benadeelde partij 3]toegekomen en zei dat hij er spijt van had. Hij zei verder dat hij niet meer zou bellen. Hij kon echter niet voor [naam verdachte] spreken. Zo zijn getuige en zijn vriendin er achtergekomen dat deze man [naam verdachte] heet. Dit is gebeurd, nadat men [naam verdachte] bij de Mondial naar buiten had gegooid. Hij had toen aangeefster weer gebeld. Dit was in november 2006.
Het belgedrag van [naam verdachte] jegens [benadeelde partij 3]is heel verschillend. De ene keer belt hij 10, 20 keer op een dag en dan weer is het een tijd stil. Meestal pakt [benadeelde partij 3]de telefoon niet op als zij een vermoeden heeft dat [naam verdachte] belt. In de Mondial belt [naam verdachte] vaak naar [benadeelde partij 3]als hij enkele meters van hen vandaan staat. [naam verdachte] heeft de telefoon dan in zijn handen en kijkt in hun richting terwijl de telefoon van [benadeelde partij 3]steeds weer belt. Als [benadeelde partij 3]de telefoon wel eens opneemt en vraagt wie er belt zegt hij meestal: “Ken je die jongen nog uit de Mondial?” De getuige heeft vaker gehoord dat hij dat zei. De getuige wordt nooit gebeld, hij, [naam verdachte], belt altijd op de GSM van [naam benadeelde partij 3]. Als hij belt, is het meestal midden in de nacht.
Afgelopen nacht zijn getuige en [benadeelde partij 3]op stap geweest in Roermond. Op een gegeven moment stonden zij buiten toen de telefoon van [benadeelde partij 3]ging. Het was ongeveer 02.40 uur. Op de display van haar telefoon stond dat het een onbekend nummer was. Zij hadden al het vermoeden dat dit [naam verdachte] weer was. Het enige wat er gezegd werd tegen [benadeelde partij 3]was: "Zo, weer een ruit kapot." [benadeelde partij 3]schrok er erg van en gaf de telefoon aan een vriend. Nadat die vriend de telefoon had overgenomen, zijn er nog een paar woorden gewisseld maar het gesprek duurde maar kort.
[naam getuige 1] weet dat [benadeelde partij 3]vaker door [naam verdachte] bedreigd is. Ook heeft [naam verdachte] verscheidene keren aangegeven dat hij [benadeelde partij 3]wel zou krijgen. Ook zei hij dat [benadeelde partij 3]altijd goed achter zich moest kijken omdat hij haar wel zou krijgen. “Is het vandaag niet, dan is het wel morgen.” Hij heeft ook tegen [benadeelde partij 3]gezegd dat hij dat miezerige vriendje van haar ook wel zou krijgen.
Die keer dat [naam verdachte] bij uit Mondial werd gezet, heeft hij tegen de getuige en [benadeelde partij 3]geroepen dat ze maar naar buiten moesten komen en dat hij hen alle twee kapot zou maken.
In de nacht van 22 juni 2008 heeft [naam verdachte] weer met [benadeelde partij 3]gebeld en gezegd dat er weer een ruit kapot was. [benadeelde partij 3]schrok hiervan en belde haar ouders. Er bleek inderdaad weer een ruit te zijn vernield bij de woning van haar ouders. [naam getuige 1] weet dat [naam verdachte] gebeld heeft, omdat [benadeelde partij 3]dit tegen hem had gezegd en er inderdaad weer een ruit vernield bleek te zijn bij de ouders van [naam benadeelde partij 3]. Volgens [naam getuige 1] blijkt hieruit dat [naam verdachte] hen gewoon niet met rust wil laten. Zij hebben geen idee hoe [naam verdachte] aan het telefoonnummer van [benadeelde partij 3]is gekomen. Ze zijn niet bevriend geweest. [naam getuige 1] weet ook dat de ouders van [benadeelde partij 3]vaker gebeld worden midden in de nacht.
De getuige [naam getuige 2] heeft op 25 juni 2008 verklaard dat hij weet dat hij in december 2006 of januari 2007 in de Mondial in Beek was. Hij was daar samen met [naam verdachte]. [naam verdachte] vroeg hem of hij een bepaald telefoonnummer enkele keren kon laten overgaan met zijn GSM. Hij denkt dat hij 2 of 3 keer dat nummer op verzoek van [naam verdachte] heeft gebeld en de telefoon heeft laten overgaan. Op een gegeven moment kreeg hij een vrouwenstem aan de lijn. Hij heeft toen niets gezegd en meteen het gesprek beëindigd. [naam verdachte] was gedurende die tijd ook aan het bellen. Hij belde, doch sprak niet. Hij was daar constant mee bezig. Later op de avond kwam een vrouw naar de getuige toe die [benadeelde partij 3]bleek te heten. Zij was met haar vriend. [naam getuige 2] zag dat de vrouw een glas water over [naam verdachte] probeerde te gooien. Zij raakte echter de getuige daarmee. De getuige hoorde dat zij aan het schelden was tegen [naam verdachte]. Op een gegeven moment kwam de portier en moesten zij met z’n allen mee naar beneden. Daar kreeg hij te horen dat [naam verdachte] [benadeelde partij 3]constant lastig viel met zijn telefoon. Toen kreeg hij ook in de gaten dat het nummer dat hij van [naam verdachte] moest draaien het nummer van deze [benadeelde partij 3]moest zijn geweest. [naam getuige 2] bood vervolgens aan die [benadeelde partij 3]zijn excuses aan. Hij en [naam verdachte] zijn vervolgens uit de Mondial gezet. [naam getuige 2] verklaart voorts dat [naam verdachte] die avond ook nog dreigende taal heeft gesproken tegen [benadeelde partij 3]en haar vriend.
[naam verdachte] is volgens [naam getuige 2] een raar persoon. Zijn telefoongebruik is extreem. Hij heeft volgens [naam getuige 2] drie of vier nummers. Hij heeft zijn nummers [gsm nummer] en [gsm nummer]. De reden dat [naam getuige 2] het nummer van [benadeelde partij 3]draaide, was gelegen in het feit dat [naam verdachte] hem dat vroeg. Hij dacht dat het ging om het nummer van [naam verdachte] vriendin. Hij had van [naam verdachte] een nummer gekregen en hij dacht dat [naam verdachte] wilde controleren of zijn vriendin thuis was. Dat doet [naam verdachte] namelijk geregeld. Als [naam verdachte] zijn vriendin belt om haar te controleren of zij thuis is, zegt hij meestal niets. Als hij, [naam verdachte], hoort dat het rustig is dan legt hij op. De getuige verklaart voorts dat hij die avond alleen was met [naam verdachte]. [naam getuige 2] had het desbetreffende nummer niet opgeslagen. Hij weet het nummer ook niet meer. [naam verdachte] leeft volgens [naam getuige 2] in zijn eigen wereld. De getuige bedoelt daarmee dat [naam verdachte] heel slim is. De getuige verklaart voorts dat [naam verdachte] niet veel los laat over zijn eigen wereld. Hij is ook altijd iemand een stap voor. Als hij, [naam verdachte], contact heeft gehad met iemand dan vraagt hij gelijk om hun nummer en zo. Die avond bij Mondial was het contact tussen [naam verdachte] en [benadeelde partij 3]agressief. [benadeelde partij 3]was al kwaad toen zij kwam en [naam verdachte] werd ook kwaad. Hij weet niet waarom [naam verdachte] [benadeelde partij 3]belde en waarom [naam verdachte] [benadeelde partij 3]door hem liet bellen. Wel hoorde [naam getuige 2] dat [naam verdachte] tegen haar zei: “Ik krijg je nog wel”. [naam verdachte] belt [naam getuige 2] vaker als hij al in bed ligt. Dat is dan meestal s’nachts. Hij, [naam verdachte], vertelt [naam getuige 2] dan wie hij allemaal "gepakt" heeft en dat hij weer eens een lekker wijf heeft gesproken of dat hij daarvan weer het telefoonnummer gekregen heeft.
Op woensdag 11 februari 2009 verklaart [naam getuige 2] dan nog, wederom als getuige, dat [verdachte] met de GSM van [naam getuige 2] sms’jes heeft verstuurd naar dat meisje, met wie, zo begrijpt de rechtbank, wordt gedoeld op aangeefster, en dat [naam getuige 2] niet weet of verdachte met zijn eigen GSM sms’jes naar aangeefster heeft verstuurd. [naam getuige 2] merkt daarbij op dat hij daarvoor naderhand wel zijn excuses aan “dat meisje” heeft aangeboden.
Door de verdediging is naar voren gebracht dat de getuige [naam getuige 2] bij zijn latere verhoor door de rechter-commissaris is teruggekomen van zijn voor verdachte belastende verklaring. De rechtbank gaat desalniettemin uit van hetgeen [naam getuige 2] op 25 juni 2008 bij de politie heeft verklaard. Zij overweegt dienaangaande dat niet valt in te zien waarom de eerste, bij de politie afgelegde, verklaring afwijkend zou zijn van de waarheid, nu deze overeenstemt met hetgeen aangeefster en haar vriend hebben verklaard en [naam getuige 2] aangeefster en haar vriend verder niet kent.
De vader van aangeefster [naam benadeelde partij 3] heeft op 22 juni aangifte gedaan ter zake de vernieling van het raam aan de achterzijde van zijn woning te Stein. Hij heeft verklaard dat hij op zondag 22 juni 2008 omstreeks 02.45 uur werd gebeld door aangeefster. Zij vertelde hem dat zij een telefoontje had gehad van [naam verdachte]. Hij zou hebben gedreigd om weer een raam te vernielen. De vader van aangeefster was op dat moment niet thuis. Hij is vervolgens direct naar huis gegaan en kwam daar aan omstreeks 03.30 uur. Hij zag toen dat er een ruit vernield was. Hij zag dat er een steen in de achtertuin lag. Kennelijk is deze steen tegen de ruit gegooid. Voorts heeft de vader van aangeefster [naam benadeelde partij 3] verklaard dat zij al anderhalf jaar problemen hebben met [naam verdachte].
De rechtbank overweegt dat zij de aangifte van [naam benadeelde partij 3] geloofwaardig acht. Hoewel het vernielen van de ruit niet ten laste is gelegd, wordt de geloofwaardigheid door de aangifte van de vader van aangeefster naar het oordeel van de rechtbank des te meer bevestigd.
Uit de digitale sporen naar aanleiding van het onderzoek betreffende de telefoonnummers van verdachte blijkt dat met het nummer 31621581871 van verdachte op 1 april 2008 vijf maal is gebeld naar het telefoonnummer 31610447306, blijkens haar aangifte van 22 april 2008 het telefoonnummer van aangeefster. Daarbij is vier van de vijf keer in een tijdsbestek van vijf minuten gebeld: om 01.15.17 uur, 01.51.41 uur, 01.51.51 uur en 01.56.58 uur. Telefoontjes in het holst van de nacht derhalve.
1 april 2008 was daarbij een van de dagen waarop een ruit van de woning van haar ouders was vernield. Ook op 17 april 2008, de andere dag waarop een ruit vernield zou zijn, is met het nummer van verdachte naar aangeefster gebeld. Aangeefster heeft voorts verklaard dat zij op 29 april 2008 telefonisch door verdachte is lastiggevallen. Ook dit wordt bevestigd door het telefoonverkeer. Op die dag is met het nummer van verdachte zeven maal gebeld naar aangeefster. Voorts is in de nacht van 22 juni 2008 binnen een tijdsbestek van 14 minuten en 3 seconden acht maal gebeld met het nummer 31621100144 van verdachte naar aangeefster. Het eerste telefoontje vond daarbij plaats om 02.40 uur. Dit is hetzelfde tijdstip zoals genoemd door aangeefster in haar verklaring van 22 juni 2008.
Verdachte heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn GSM met het telefoonnummer [gsm nummer]. De diefstal zou zijn gepleegd tussen 11 en 12 juni 2008. De telefoontjes die na dit tijdstip zijn gepleegd naar het nummer van aangeefster zijn echter gedaan vanaf een ander telefoonnummer van verdachte, namelijk [nummer]. De GSM met dit telefoonnummer werd op 22 juni 2008 bij de aanhouding van verdachte aangetroffen. De rechtbank leidt hieruit af dat, indien de GSM van verdachte met het telefoonnummer eindigend op 871 inderdaad is gestolen, dit er niet aan in de weg stond dat verdachte met dat andere nummer naar het telefoonnummer van aangeefster heeft gebeld.
De aangifte en de klacht van aangeefster worden naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] en de gegevens betreffende het telefoongebruik van verdachte uit het geschrift Digitale Sporen. Deze leiden, in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat het feit wettig en overtuigend bewezen is. Dat verdachte er niets mee te maken zou hebben, is een stelling die ongeloofwaardig is. Verdachte heeft aangeefster [naam benadeelde partij 3] gedurende jaren met name telefonisch belaagd. Hij heeft haar ook lastig gevallen als zij uit ging door haar na te lopen en verbaal agressief te bejegenen. De vriend van aangeefster is eveneens regelmatig met dit gedrag geconfronteerd. Ook heeft verdachte haar ouders en broertjes het leven zuur gemaakt door ‘s nachts te telefoneren en meermalen een ruit van hun woning in te gooien.
4.3.6. Feit 1 (03/610004-09):
Op 4 juni 2008 heeft [naam benadeelde partij 4] aangifte gedaan van belaging door verdachte. Zij heeft een relatie van tien maanden met verdachte gehad en deze relatie is geëindigd in november 2005. Sindsdien, zo verklaart zij, wordt zij door verdachte stelselmatig lastiggevallen. Zij heeft haar telefoonnummer al twee keer gewijzigd, heeft ondergedoken gezeten en is verhuisd. Niettemin blijft verdachte haar lastigvallen.
In haar aangifte, die blijkens het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant] begrepen dient te worden als klacht, heeft zij over de volgende voorvallen verklaard.
Tussen 30 april 2008 en 1 mei 2008 is zij bij haar vader op de [adres]. Omstreeks 22.30 uur gaat zij met de auto naar huis. Op de [A straat} ziet zij achter zich een donkerkleurige BMW aan komen rijden. Zij ziet dat verdachte de bestuurder is. Zij rijdt dan met gedoofde lichten via de [Rstraat} de [S straat} op en gaat stilstaan tegenover de aldaar gelegen friture “[naam friture]”. Zij ziet dat de donkerkleurige BMW over de [Rstraat} voorbijrijdt. Vervolgens rijdt de BMW achteruit, rijdt de [S straat} in en komt achter haar auto staan. Zij is bang en in paniek en rijdt met gedoofde lichten over de [S straat} de [K straat} in, in de richting van de [U straat}. Tijdens het rijden heeft zij haar vader gebeld. Bij de kruising [K straat}/[U straat} is zij blijven wachten op haar vader en stiefvader. De donkerkleurige BMW met daarin verdachte heeft ze niet meer gezien. Onder begeleiding van haar vader en stiefvader is ze vervolgens naar huis gereden, alwaar ze haar auto heeft geparkeerd. Haar vader is met zijn auto op de [E straat} ter hoogte van het scoutinggebouw gaan staan. Haar stiefvader is met zijn auto in de oprit van de parkeerplaatsen van de flat waar zij woont gaan staan. Verdachte is nog vier of vijf keer langsgereden. Haar vader en stiefvader hebben verdachte herkend en zijn hem gevolgd. Van haar vader en stiefvader heeft zij vernomen dat zij hem tot Beek hebben kunnen volgen en hem daarna zijn kwijtgeraakt.
Op 3 mei is aangeefster aan het werk bij friture [naam friture] gelegen aan de [G straat} te Heerlen. Zij ziet dat de donkerkleurige BMW met daarin verdachte als bestuurder twee keer heel rustig langs komt gereden. Zij raakt dan weer in paniek en is bang, omdat de friture om 02.00 uur dichtgaat en zij dan alleen naar huis moet.
Tussen 16 en 17 mei is aangeefster werkzaam bij fiture [naam friture]. Zij moet van 16.30 uur tot 02.00 uur werken. Tussen 23.00 uur en 02.00 uur ziet zij de donkerkleurige BMW met daarin verdachte als bestuurder 5 of 6 keer rustig langsrijden. Zij raakt weer in paniek en is bang. Zij weet dat haar vriend, [naam vriend], haar om 02.00 uur komt ophalen. Om 02.00 uur gaat de friture dicht en staat haar vriend haar op te wachten op de parkeerplaats die naaste de friture ligt. Bij het verlaten van de friture ziet zij dat de donkerkleurige BMW van verdachte stilstaat bij de rotonde [G straat}/[R straat]. Haar vriend is vervolgens richting de BMW gereden. Zij ziet dan dat de BMW met hoge snelheid naar de rotonde [B straat]/[U straat} rijdt.
Op 22 mei 2008 omstreeks 20.00 uur is aangeefster aan het werk in friture [naam friture] gelegen aan de [G straat} te Heerlen. Om 20.00 uur loopt zij naar buiten. Zij ziet dan dat verdachte in een auto voor de friture staat. Het betreft een donkerkleurige BMW met zogenoemde “tribals” op de ramen. Het kenteken bevat het cijfer 70 en de lettercombinatie TN. Op het moment dat zij verdachte ziet, rent zij van schrik de friture naar binnen. Daar wordt zij gerustgesteld door haar moeder die eveneens in de friture werkt. Na ongeveer vijf minuten is zij weer naar buiten gegaan. Zij ziet dan dat de auto met daarin verdachte weg is. Vervolgens rijdt zij naar huis. Op de [Rstraat} ziet zij dat verdachte achter haar rijdt. Zij probeert dan van verdachte weg te rijden, maar hier slaagt zij niet in totdat zij de [T straat]inrijdt en haar auto parkeert voor een oprit. Zij ziet dat verdachte rechtdoor zijn weg vervolgd. Vanuit haar auto rent ze een pad in en belt 112. Zij gaat vervolgens op de [S straat} bij haar oom naar binnen. Daar belt zij haar vriend, [naam vriend]. Enige tijd later komt de politie ter plaatse. Ondanks een buurtonderzoek dat de politie verricht, wordt verdachte niet meer aangetroffen.
Op 30 mei 2008 omstreeks 00.55 uur bevindt aangeefster zich alleen in haar woonkamer. Haar vriend is op dat moment in de badkamer. Aangeefster hoort de bel gaan van de centrale toegangsdeur. Wanneer zij opneemt en “hallo” zegt, hoort zij niets. Zij is vervolgens naar het keukenraam gerend van waaruit zij zicht heeft op de centrale toegangsdeur. Zij ziet verdachte wegrennen.
Op 4 juni omstreeks 00.34 uur zit aangeefster in haar woonkamer. Zij zit bij het raam waardoor zij zicht heeft op de [O straat] en op de rotonde van de [E straat}. Zij ziet een lichtkleurige auto vanaf de [E straat} de [O straat] oprijden. Aangeefster ziet dat deze auto op haar auto af komt rijden. Zij heeft haar auto geparkeerd op de weg voor haar woning. Zij ziet dat de lichtkleurige auto schuin achter haar auto gaat staan. Ter hoogte van haar auto staat een lantaarnpaal met als gevolg dat zij goed zicht heeft. De auto is een Suzuki Alto. Zij dat verdachte de bestuurder van de Suzuki Alto is. Na ongeveer tien seconden rijdt de auto weg in de richting van de [K straat}. Zij is dan weer helemaal over de toeren. Zij is alleen thuis, omdat haar vriend vier dagen per week van huis is. Zij is heel erg bang en maakt dan alle verlichting in haar woning uit. Na ongeveer twee minuten komt de Suzuki Alto uit de richting van de [K straat} weer aangereden. Zonder te stoppen rijdt de auto richting de rotonde van de [E straat}. Omstreeks 02.14 uur ziet zij dat vanaf de [E straat} de donkerkleurige BMW van verdachte aan komt rijden. Zij ziet dit, omdat ze een gedeelte van het kenteken weet. Dit betreffen de laatste twee combinaties 70-TN. Daarnaast ziet zij dit aan de zogenoemde “tribals” op de ramen. Zij ziet dat de BMW heel rustig langs haar woning rijdt. Daarna heeft zij niets meer gezien en is zij naar bed gegaan.
Getuige [naam getuige 3], de vader van aangeefster, heeft verklaard dat hij op 30 april 2008 omstreeks 22.15 uur een telefoontje van zijn dochter krijgt. Aan haar stem hoort hij dat ze overstuur is. Hij hoort dat ze zegt dat ze wordt achtervolgd door een BMW. Zij vertelt dat ze in de [A straat} te Heerlen is. Hij rijdt vervolgens direct samen met zijn vrouw, [naam getuige 4], naar de [A straat}. Ook [naam stiefvader] , de stiefvader van aangeefster die net bij hen op bezoek was, rijdt naar de [A straat}. Op een gegeven moment ziet hij de auto van aangeefster langs de kant van de weg staan. Hij stapt uit en spreekt aangeefster aan. Even later rijden ze gezamenlijk, ieder in zijn eigen auto, naar de flat van aangeefster. Aangeefster rijdt rechtstreeks en [naam stiefvader]j en getuige [naam getuige 3] rijden via een omweg om de BMW van verdachte te zoeken. Zij hebben afgesproken om in de buurt van de flat van aangeefster te gaan posten. [naam stiefvader] is met zijn auto in de doorgang tussen de flats naar de parkeerplaats gaan staan. Getuige [naam getuige 3] en zijn vrouw zijn in de [A-straat] gaan staan op ongeveer twintig meter afstand van de kruising. Gedurende de tijd dat zij daar staan, hebben zij telefonisch contact met elkaar. Op enig moment zien [naam getuige 3] en [naam stiefvader] een BMW, waar zij achteraan gaan rijden. Deze BMW reed voor de woning van aangeefster langs. Op enig moment herkende [naam getuige 3], zo verklaarde hij, de bestuurder van deze BMW als verdachte. In de tijd dat ze daar hebben gestaan, zijn twee BMW’s langsgereden. Wanneer de tweede BMW langsrijdt, gaat [naam stiefvader] daar achteraan. Samen hebben zij deze BMW gevolgd tot in [R.]. Daar zijn zij hem uit het oog verloren. Zij zijn vervolgens weer terug gereden. [naam stiefvader]j gaat dan weer op zijn plek posten en de getuige [naam getuige 3] en zijn vrouw gaan weer op hun plek staan. Op een gegeven moment zien zij weer een BMW langsrijden. Tevens ziet [naam getuige 3] dat [naam stiefvader]j wederom achter de BMW aanrijdt. Zij rijden dan weer achter hen aan. Via enkele wegen komen zij aan in de [B straat]. Daar rijdt de BMW bij de rotonde voor tankstation [M.] rechtsaf. [naam getuige 3] herkent dan verdachte als de bestuurder van de BMW. Dit is nog steeds dezelfde BMW als die waar zij achteraan zijn gereden en die dus voor de woning van aangeefster had gereden.
Getuige [naam getuige 4] heeft ook een verklaring afgelegd over de gebeurtenissen op 30 april 2008 vanaf circa 22:30. Zij vertelt dat zij met haar man [naam getuige 3] en [naam stiefvader] zijn gaan rijden, nadat aangeefster had gebeld en verteld dat verdachte achter haar aanreed in zijn BMW. Enige tijd later herkent zij de BMW van verdachte en ziet hem achter het stuur zitten.
Getuige [naam stiefvader] heeft verklaard dat hij die avond van 30 april 2009 bij [naam getuige 3] en zijn vrouw op bezoek was. Hij begreep dat aangeefster door verdachte werd achtervolgd en rijdt daarop net als [naam getuige 3] en zijn vrouw achter aangeefster aan. Hij parkeert zijn auto in de oprit achter de flat van aangeefster en ziet enige tijd daarna verdachte in zijn BMW langs rijden. Nog weer wat later die avond herkent hij verdachte nogmaals in zijn BMW als deze op de [B straat] rijdt.
Getuige [naam getuige 5] heeft verklaard de vriend van aangeefster te zijn. Hij is haar op 17 mei 2008 omstreeks 01.40 uur gaan ophalen van haar werk bij friture [naam friture] in Heerlen. Hij parkeert zijn auto achteruit de parkeerplaats op, zodat hij zicht heeft op de straat voor de friture. Hij zit daar ongeveer tien minuten wanneer hij een BMW hoort naderen. Hij herkent de BMW aan het geluid als de auto van verdachte. Hij ziet dat de auto via de [R straat] de rotonde in de richting van de [B straat] oprijdt. Vervolgens ziet hij dat de verlichting wordt gedoofd en de auto doorrijdt tot op de rotonde [B straat]/[U straat}. Hij ziet dat de auto daar stopt voor de [R straat]. [naam getuige 5] rijdt dan naar de rotonde en ziet dat de bestuurder van de BMW met gedoofde lichten wegrijdt de [U straat} in.
Getuige [naam getuige 6] heeft verklaard dat zij op 22 mei 2008 samen met aangeefster, haar dochter, aan het werk is in friture [naam friture] aan de [G straat} te Heerlen. Op een gegeven moment krijgt zij een telefoontje en loopt naar buiten om het gesprek te voeren. Wanneer zij daar mee klaar is en de friture inloopt, ziet zij een BMW met daarin verdachte als bestuurder langsrijden. Zij gaat vervolgens verder met haar werk. Zij verklaart niets over dit voorval tegen haar dochter te hebben gezegd. Aangeefster is omstreeks 20.00 uur klaar met werken. [naam getuige 6] ziet dan dat aangeefster naar buiten loopt in de richting van haar auto die voor de friture geparkeerd staat. Op dat moment ziet ze dat de BMW van verdachte weer komt langsrijden en ziet ze dat verdachte achter het stuur zit. Zie ziet voorts dat aangeefster meteen naar binnen rent. Zij hoort dat aangeefster overstuur is. [naam getuige 6] kalmeert haar en zegt dat zij rustig naar huis moet rijden. Aangeefster is even later in haar auto gestapt en naar huis gereden. Even later gaat de telefoon van [naam getuige 6]. Aangeefster belt haar. [naam getuige 6] hoort dat ze overstuur is. Aangeefster vertelt haar dat verdachte achter haar aanreed. [naam getuige 6] zegt daarop tegen aangeefster dat ze 112 moet bellen.
Gelet op de aangifte en de verklaringen van de getuigen [naam getuige 3], [naam stiefvader], [naam getuige 4], [naam getuige 5] en [naam getuige 6] heeft verdachte aangeefster op de door haar genoemde data belaagd zoals tenlastegelegd. Hij heeft haar in die periode meermalen gevolgd en kennelijk in de gaten gehouden of willen houden. Verdachte was toen steeds met zijn auto in de buurt van haar werk, van haar woning of die van haar familie. Uit de verklaringen van haar vader en haar moeder is op te maken dat aangeefster echt bang van verdachte was. Haar vader, diens vrouw en haar stiefvader schieten haar immers meteen te hulp als ze telefonisch laat weten dat ze door verdachte ’s nachts naar huis wordt gevolgd en haar moeder besluit enkele weken later niet te vertellen dat zij verdachte net voorbij heeft zien rijden als zij beiden op hun werk zijn. Voor de rechtbank zijn de reacties van de omgeving van aangeefster veelzeggend over de aard van het gedrag van verdachte: hij valt haar steeds lastig en aangeefster is daardoor zeer angstig. Over die angst verklaart aangeefster ook bij de rechter-commissaris. Tegenover hem merkt zij op 17 november 2009 letterlijk op: “In 2007 is er een zaak bij de rechter geweest tegen [verdachte]. Dat ging ook over stalken. Ik heb toen onder andere tegen [verdachte] gezegd dat hij moest ophouden mij lastig te vallen. Hij moest ermee kappen. Ik heb bij die gelegenheid ook gezegd dat het lastigvallen door [verdachte] mijn hele leven beheerste. Dat was in de periode waarover wij praten ook zo, en op dit moment is dat ook. Ik heb op dit moment psychische hulp van anderen. Mijn huisarts heeft tegen mij gezegd dat ik mij moet wenden tot een psychiater. Als [verdachte] mij achtervolgt dan voel ik mij in het nauw gedreven.”
Aangeefsters angst is begrijpelijk; verdachte blijft, ook na een eerder rechterlijk ingrijpen, haar belagen en dat dan ook nog eens ‘s nachts en in haar eigen woon- en werkomgeving. Dat anderen hem in haar buurt zien, zoals op 30 april 2009 en op 17 mei 2009, brengt verdachte kennelijk ook niet op andere gedachten, want ook na die data gaat hij door met zijn gedrag jegens aangeefster.
In het licht van al deze verklaringen is de ontkenning van verdachte dat hij haar belaagd heeft, niet geloofwaardig. Ook zijn opmerking dat hij bij haar in de buurt woonde en daar in die buurt een taakstraf uitvoerde, sluit – ook al zou dat juist zijn – niet uit dat hij haar belaagde en geeft geen afdoende verklaring voor de vraag waarom hij ook juist in de avondlijke/nachtelijke uren in haar buurt moest zijn.
4.3.7. Feit 2 (03/610004-09):
[naam benadeelde partij 5] heeft op 7 juli 2008 aangifte gedaan van belaging gepleegd door verdachte. In haar verklaring geeft zij uitdrukkelijk te kennen dat zij wenst dat verdachte hiervoor strafrechtelijk wordt vervolgd. [naam benadeelde partij 5] verklaart dat zij en haar man sinds omstreeks september 2006 worden gestalkt door verdachte. Verdachte stalkt hen door middel van bellen en het versturen van sms’jes. Dit gebeurt zowel ’s nachts als overdag.
Wanneer [naam benadeelde partij 5] zich op 7 juli 2007 op de kermis in [A.straat] in de gemeente Weert bevindt, wordt er omstreeks 22.39 uur gebeld naar de GSM van haar man. Zij neemt de telefoon aan en ziet dat er met een privé-nummer wordt gebeld. In een dergelijk geval weet zij naar eigen zeggen nagenoeg zeker dat het verdachte is die belt. [naam benadeelde partij 5] neemt de telefoon aan, maar zegt niets. Vervolgens wordt het gesprek door de beller beëindigd. Omstreeks 22.40 uur gebeurt hetzelfde. Omstreeks 22.41 uur wordt er wederom gebeld naar de GSM van haar man en neemt [naam benadeelde partij 5] op zonder iets te zeggen. Zij hoort dan een brommend geluid op de achtergrond dat lijkt op de uitlaat van een personenauto. Op hetzelfde ogenblik hoort zij dit geluid in de omgeving van haar caravan. De verbinding wordt vervolgens verbroken. Zij kijkt dan door het raam naar buiten en ziet verdachte in een auto zitten. Zij ziet tevens dat verdachte een telefoon in zijn hand heeft.
Ook in de ochtend van 7 juli 2008 worden aangeefster en haar man omstreeks 07.00 uur en 07.01 uur gebeld waarna telkens de verbinding na het aannemen van het gesprek weer snel wordt verbroken.
Op 10 juli 2008 legt [naam benadeelde partij 5] een aanvullende verklaring af. Zij verklaart onder andere dat verdachte belt op haar GSM met telefoonnummer, [gsm nr], of op het telefoonnummer van haar vriend [naam benadeelde partij 6], [gsm nr]. Verdachte belt altijd met een privé-nummer. Wanneer [naam benadeelde partij 5] de telefoon opneemt, wordt er niets gezegd. Het bellen is vanaf juni 2007 tot en met 8 juli 2008 doorgegaan in wisselende frequentie. In mei 2008 heeft zij aan KPN doorgegeven dat zij telefonisch wordt lastiggevallen en heeft zij KPN verzocht hier iets aan te doen. Vanaf 10 mei 2008 is zij niet meer door verdachte op haar GSM gebeld. Wel wordt er daarna nog gebeld naar de GSM van [naam benadeelde partij 6]. Ook bij deze telefoontjes wordt er niets gezegd. Om die reden gaat zij er van uit dat het verdachte is die belt.
Verdachte heeft op 8 juli 2008 bij de politie verklaard dat hij de avond tevoren inderdaad op de kermis in [A.straat] is geweest en naar [naam benadeelde partij 5] heeft gebeld.
Uit het proces-verbaal onderzoek Telecommunicatie blijkt dat in de periode van 29 december 2007 tot en met 7 juli 2008 met een telefoonnummer van verdachte achtentwintig keer is gebeld naar het nummer van de vriend van aangeefster [naam benadeelde partij 5], [naam benadeelde partij 6], onder andere op 7 juli 2008 om 07.00 uur en 07.01 uur en vier keer kort na elkaar op 7 juli 2008 vanaf 22.39 uur. Het betreft steeds telefooncontacten die slechts enkele seconden duren en die voor het overgrote deel in de late avond (na 22.30 uur), in de nacht of vroege ochtend (voor 08.00 uur) plaatsvinden.
Op 16 november 2009 is [naam benadeelde partij 6]gehoord door de rechter-commissaris. Hij heeft verklaard dat het “goed kan kloppen” dat verdachte sinds ongeveer september 2006 is begonnen met stalken. In eerste instantie werden hij en [naam benadeelde partij 5] lastiggevallen door middel van sms’jes. Vervolgens begonnen de telefoontjes. Zij werden naar zijn zeggen soms tien tot twaalf keer achter elkaar gebeld, waarbij niets werd gezegd. De laatste keer dat hij door verdachte is lastiggevallen, op 7 juli 2008, hebben hij en [naam benadeelde partij 5] verdachte voor hun woning zien staan.
Gelet op de aangifte, bezien in samenhang met het proces-verbaal onderzoek Telecommunicatie, de verklaring van verdachte inhoudende dat hij op 7 juli 2007 op de kermis in [A.straat] is geweest en naar aangeefster heeft gebeld en de verklaring die [naam benadeelde partij 6]heeft afgelegd bij de rechter-commissaris, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich in de periode van 29 december 2007 tot en met 7 juli 2008 schuldig heeft gemaakt aan belaging van aangeefster [naam benadeelde partij 5]. Hij belaagde haar door haar in die periode meermalen te bellen en hij heeft zich tijdens dat bellen eenmaal in haar omgeving opgehouden.
Verdachte heeft in dit verband aangevoerd dat dit bellen allemaal te maken had met het feit dat [benadeelde partij 6] hem nog € 350 schuldig was. Daaromtrent overweegt de rechtbank dat zo er al een conflict bestond over € 350,-, het belgedrag van verdachte – veelvuldig, frequent en op ongepaste tijdstippen (namelijk midden in de nacht en in de vroege ochtend) – niet past bij het op een normale manier willen oplossen van een probleem over geld en juist duidt op het belagen van de ander.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. (03/703751-09)
in de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 juli 2009 in het arrondissement Maastricht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van (meermalen) een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid, zich voorgedaan als ambtenaar van de politie Sittard, teneinde een schikking en/of een schadevergoedings-overeenkomst te regelen tussen die [benadeelde partij 1] en verdachte en vervolgens in de hoedanigheid van politieman die [benadeelde partij 1] heeft overtuigd een overeenkomst met [verdachte] te sluiten tot betaling van een schadevergoeding (inclusief kosten) van 2700 euro, (te voldoen in maandelijkse termijnen van 150 euro) en (vervolgens) in de hoedanigheid van advocaat Mr. [R.] die [benadeelde partij 1]
(via email) een "Overeenkomst Betaling" heeft doen toekomen, waardoor die [benadeelde partij 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
2. (03/703751-09)
in de periode van 1 mei 2009 tot en met 15 mei 2009 in het arrondissement Maastricht,
een "Overeenkomst Betaling" - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk (in de hoedanigheid van advocaat Mr. [R.]) een overeenkomst tussen [naam verdachte] en [benadeelde partij 1] opgesteld tot betaling van een schadevergoeding (inclusief kosten) van 2700 euro en (per email) aan die [benadeelde partij 1] gestuurd zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
(03/810156-10)
op 3 maart 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste brief van ProRail, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig
feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin
dat hij, verdachte, op die datum ter terechtzitting van de Rechtbank te Maastricht opzettelijk een brief aan de rechter(s) heeft doen overleggen, waarin [M.L.] verklaart, dat hij, verdachte, met ProRail een arbeidsovereenkomst heeft, die momenteel "bevroren" is maar die weer "ontdooid" wordt op het moment dat hij, verdachte, in vrijheid wordt gesteld en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat deze brief niet afkomstig is van ProRail en bij ProRail de naam van [M.L.] onbekend is en verdachte geen arbeidsovereenkomst meer heeft bij ProRail nu hij sinds december 2009 ontslagen is, terwijl hij, verdachte, weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
3. (03/703751-09)
in de periode van 10 augustus 2009 tot en met 17 november 2009 in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [naam benadeelde partij 2] met het oogmerk die [naam benadeelde partij 2] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, tegen haar wil, die [naam benadeelde partij 2] (met haar dochtertje) achtervolgd althans gevolgd en meerdere malen contact gezocht
met die [naam benadeelde partij 2] middels sms-berichten en middels aanbellen/-kloppen aan het woonadres van die [naam benadeelde partij 2].
(03/700429-08)
in de periode van 1 juni 2005 tot en met 22 juni 2008, in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [naam benadeelde partij 3], met het oogmerk die [naam benadeelde partij 3] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
- meerdere malen in een kort tijdbestek herhaaldelijk telefonisch contact
gezocht/opgenomen met die [naam benadeelde partij 3] en/of
- die [naam benadeelde partij 3] een SMS gestuurd met de tekst: "Ik maak je af" en/of
- tegen die [naam benadeelde partij 3] gezegd: "je moet maar altijd achter je blijven kijken,
want ik zal je een keer krijgen. Is het niet vandaag, dan is het morgen".
1. (610004-09)
in de periode van 30 april 2008 tot en met 4 juni 2008 in de gemeente Heerlen
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [naam benadeelde partij 4] met het oogmerk die [naam getuige 3] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, tegen de wil van die [naam getuige 3] in genoemde periode meermalen die [naam getuige 3] (rijdend in zijn personenauto (donkerkleurige BMW)) achtervolgd en (langzaam) langs het huisadres en het werkadres van die [naam getuige 3] gereden en bij het werkadres van die [naam getuige 3] (in zijn personenauto) heeft staan wachten.
2. (610004-09)
in de periode van 29 december 2007 tot en met 7 juli 2008 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [naam benadeelde partij 5] met het oogmerk die [naam benadeelde partij 5] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of
vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tegen de wil van [naam benadeelde partij 5] in genoemde periode meermalen telefonisch contact opgenomen en zich eenmaal in de directe omgeving van die [naam benadeelde partij 5] opgehouden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. 03/703751-09 feit 1:
oplichting
T.a.v. 03/703751-09 feit 2:
valsheid in geschrift
T.a.v. 03/810156-10:
opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in
artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en
onvervalst
T.a.v. 03/703751-09 feit 3:
belaging
T.a.v. 03/700429-08:
belaging
T.a.v. 03/610004-09 feit 1:
belaging
T.a.v. 03/610004-09 feit 2:
belaging
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
6 De strafbaarheid van de verdachte en de op te leggen straf en/of maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna te noemen: tbs) met verpleging van overheidswege. Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat indien de stoornis waaraan verdachte leidt niet wordt behandeld, hij na het ondergaan van een gevangenisstraf opnieuw strafbare feiten zal plegen. Dit maakt de oplegging van tbs met verpleging van overheidswege naar haar mening noodzakelijk.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat tbs met verpleging van overheidswege niet aan verdachte kan worden opgelegd. Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat uit de voorhanden zijnde stukken niet kan worden geconcludeerd dat verdachte nog steeds lijdt aan de persoonlijkheidsstoornis die in 2004 bij hem werd geconstateerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
6.3.1. De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten zowel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd als de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
6.3.2. Omtrent de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks ernstige strafbare feiten.
Hij heeft vier vrouwen belaagd en daarbij hun naasten betrokken. In een geval, de belaging van [benadeelde partij 2], heeft verdachte zich zelfs opgedrongen aan haar jonge dochtertje.
Door aldus te handelen heeft verdachte in het leven van velen onuitwisbare sporen nagelaten waarvan een ieder graag verschoond was gebleven. Verdachte heeft zijn benadeelde partijs en hun naasten angst aangejaagd en dat zelfs in een dusdanige mate dat voor velen van hen een normaal functioneren (welhaast) onmogelijk werd. Nog immer, zo is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, kampt een deel van zijn benadeelde partijs met de gevolgen van zijn handelen.
Naast de belagingen heeft verdachte op een bijzonder nare manier een vrouw opgelicht: door zich voor te doen als politieagent en advocaat heeft hij haar zo angstig gemaakt dat zij € 850 naar hem heeft overgemaakt. Hij heeft daarbij ook valsheid in geschrifte gepleegd door haar een nepovereenkomst, zogenaamd opgesteld door die advocaat, te sturen.
Hieruit spreekt dat verdachte ten behoeve van zijn eigen belang bereid is om een loopje met de waarheid te nemen.
Een dergelijk loopje heeft hij ook genomen toen hij tijdens de behandeling van zijn zaak aan de rechtbank een valselijk opgemaakte brief van zijn werkgever deed overleggen. Met die brief wilde verdachte, ter onderbouwing van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, de rechtbank ervan overtuigen dat hij terug kon komen bij zijn werkgever. Niets bleek echter minder waar. Verdachte was ontslagen.
Al deze feiten heeft verdachte in een proeftijd gepleegd en het baart de rechtbank zorgen dat die proeftijd verdachte er niet van heeft weerhouden zulke ernstige feiten te plegen jegens zo veel mensen. Die zorg omtrent verdachtes criminele instelling wordt voorts gevoed door het strafblad van verdachte. Daarop prijken immers eerdere veroordelingen voor dezelfde strafbare feiten. Gewezen moet worden op de volgende veroordelingen:
- in 2002 vanwege het buiten echt plegen van ontuchtige handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van een persoon tussen de 12 en 16 jaar: 100 uren werkstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren; deze straf is tenuitvoergelegd;
- in 2004 vanwege een drietal verkrachtingen en handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie: drie jaren gevangenisstraf, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede toezicht van de reclassering; deze proeftijd is met een jaar verlengd en een deel van de voorwaardelijke straf is in de maximale werkstraf van 240 uren omgezet;
- in 2007 vanwege belaging en oplichting, meermalen gepleegd: de maximale werkstraf van 240 uren en zes maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met wederom twee jaar proeftijd.
De rechtbank kan niet anders dan constateren dat verdachte zich aan al deze straffen, en aan de in het kader daarvan aan hem geboden hulp, niets gelegen heeft laten liggen. Verdachte wil of kan kennelijk niet leren van zijn fouten uit het verleden.
In dit licht bezien is er geen ruimte voor de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur, namelijk 18 maanden, is een gepaste reactie.
6.3.3. Omtrent de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege overweegt de rechtbank als volgt.
Omdat verdachte niet mee wilde werken aan ambulante onderzoeken naar zijn persoonlijkheid heeft hij op last van de rechtbank en in het kader van deze strafzaak van 10 februari 2010 tot en met 31 maart 2010 verbleven in het Pieter Baan Centrum (PBC). Daar is getracht een onderzoek naar zijn geestvermogens te verrichten. Uit het rapport, gedateerd 14 mei 2010, opgesteld door G.M. Jansen, psycholoog, en D. Harari, psychiater, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, blijkt echter dat verdachte ook daar niet mee heeft willen werken en dat hij dient te worden aangemerkt als een weigerachtige observandus als bedoeld in artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachtes verblijf in het PBC heeft echter ondanks zijn weigerachtigheid geleid tot een aantal observaties. De rechtbank acht de volgende passages uit het rapport van het PBC van belang – zakelijk weergegeven:
(…)
Psychologisch onderzoek
G.M. Jansen
(…)
De laatste twee weken van zijn observatie, na bespreking van het groepsobsevatierapport - waarbij hem overigens expliciet is verteld dat de observatie nog doorging - kenmerkt zijn gedrag zich door geregeld liegen over allerlei kleinigheden. Opvallend is het gemak waarmee hij dit doet, het externaliseren en de geringe spanning die dit bij hem op lijkt te roepen. Hieruit kan worden afgeleid dat betrokkene de neiging heeft de waarheid naar zijn hand te zetten en dat wat hij zegt niet altijd als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
(…)
Opvallend blijft dat betrokkene ook delicten waarvoor hij is veroordeeld ontkent.
(…)
Psychiatrisch onderzoek
D. Harari
(…)
Betrokkene overtreedt afdelingsregels door geregeld in de cellengang gesprekken met mede-observandi te voeren. Bij aanspreken hierover reageert hij steeds op aangepaste, sociaal wenselijke wijze, maar gaat zodra de mogelijkheid zich voordoet, meteen hiermee door. Omdat dit zich veelvuldig voordoet, wordt zijn aangepaste reactie als nietszeggend en manipulatief ervaren. Daarnaast is opvallend dat in de laatste twee weken, wanneer betrokkene zich minder in zijn cel terugtrekt en zich meer laat zien, een vaker terugkerend patroon van snel en makkelijk liegen zichtbaar wordt. Betrokkene liegt om kleinigheden, in situaties die hij ook op andere manieren makkelijk had kunnen oplossen. Dit liegen veroorzaakt geen zichtbare spanning bij betrokkene en lijkt erg op de korte termijn gericht te zijn. Wanneer hij geconfronteerd wordt met het gegeven dat hij liegt, bagatelliseert hij dit.
Conclusie
G.M. Jansen en D. Harari
Het huidige onderzoek heeft te weinig opgeleverd om de gestelde vragen te kunnen beantwoorden. Betrokkene heeft zeer efficiënt medewerking aan het onderzoek geweigerd, zodat de gegevens van het milieuonderzoek, de observatie en het gedragskundig onderzoek uitermate beperkt zijn. Hiermee sluit het onderzoek in het PBC aan bij een uitgebreide reeks van onderzoeken en pogingen hiertoe, pogingen tot therapie en reclasseringsbegeleidingen, die sterk bepaald en ingeperkt worden door betrokkenes afhoudende en ontkennende houding.
6.3.4. Nu verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek in het PBC en gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten en het strafblad van verdachte heeft de rechtbank eerder opgemaakte rapporten over verdachte bij de beoordeling betrokken.
Ten aanzien van verdachte is in het kader van een eerdere strafzaak tegen hem door drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuropsycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 23 februari 2004, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven-:
(…)
Er is bij de betrokkene geen sprake van, bij de leeftijd passende, autonomie. Hij lijkt nog altijd sterk afhankelijk te zijn van de steun van zijn ouders. Het is voor hem nagenoeg onmogelijk om die afhankelijkheidsrelatie op te geven, tenzij hij kon steunen op een stabiele relatie buiten het gezin van herkomst. Wellicht dat dit mede betrokkenes verlangen naar zo'n stabiele relatie bepaalt: hij zou zich willen losmaken van zijn ouders omdat dat nu eenmaal gebruikelijk is voor iemand van zijn leeftijd, maar kan dat slechts als daarvoor een andere afhankelijkheidsrelatie in de plaats zou komen.
Overigens leiden afhankelijke kenmerken niet zelden tot problemen in de relatiesfeer. Omdat er zoveel stabiliteit en sturing wordt ontleend aan de relatie, roept een eventuele relatiebreuk buitengewoon veel onlust op, ook vaak in de vorm van angst en paniek. Dit mobiliseert dan krachtige drijfveren om een relatiebreuk ongedaan te maken. Deze dynamiek ligt dikwijls ten grondslag aan wat men wel “stalking” noemt.
(…)
De betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is sprake van scheefgroei in de ontwikkeling van de persoonlijkheidsstructuur, die voldoet aan de diagnostische criteria van een (gemengde) persoonlijkheidsstoornis, waarbij in elk geval sterke afhankelijke trekken aanwezig zijn en mogelijk ook narcistische kenmerken.
(...)
De persoonlijkheidsstructuur is een complex van karaktertrekken dat ook onder invloed van tijd en wisselende omstandigheden, vormvastheid behoudt.
Ook door dr. L.H. Dams, psychiater, is in het kader van een eerdere strafzaak een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte ingesteld. Van dat onderzoek heeft genoemde psychiater een rapport, gedateerd 20 februari 2004, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven-:
(…)
Er zijn aanwijzingen voor het bestaan van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke narcistische en borderline kenmerken
(...)
Onderzochte heeft duidelijk sturing van buitenaf nodig om overeind te blijven en een sociaal aanvaardbaar leven te leiden. Zonder deze sturende ommanteling wordt onderzochte stuurloos en vervalt hij mogelijk in grensoverschrijdend gedrag[.]
(...)
Naast (...) afhankelijke kenmerken is er ook een kern van narcisme aanwezig, wat zich vooral weerspiegelt in de manier waarop onderzochte met eventuele partners omgaat. Zo is er een forse stoornis in het zelfgevoel van betrokkene.
(...)
De borderline kenmerken komen naar voren in onderzochtes impulsief gedrag en onvoldoende zelfcontrole, in de instabiele relatievorming van onderzochte en in zijn identiteit- en zelfbeeldproblematiek.
(...)
Deze persoonlijkheidsstoornis is overigens een behandelbaar aspect en ook een aspect waarvoor onderzochte niet zonder meer verantwoordelijk te stellen is. De kans op recidive vanuit het aspect van deze persoonlijkheidsstoornis is als zijnde groot in te schatten, gezien het feit dat onderzochte hiervan nooit zal kunnen genezen, maar wel kan leren hiermee om te gaan.
(...)
Ook belangrijk is het feit dat onderzochte slechts een beperkt ziektebesef en geen ziekte-inzicht vertoont, wat de kans op recidive zonder behandeling extra groot maakt.
(…)
Onderzochte is lijdende aan een ziekelijk stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens welke in diagnostische zin als volgt omschreven kunnen worden: onderzochte lijdt aan een gemengde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, narcistische en borderline kenmerken.
(…)
De kans op recidive, indien de hem ten laste gelegde feiten bewezen worden, is als zijnde relatief groot in te schatten omdat het mogelijk is dat onderzochte opnieuw een meisje leert kennen binnen een gelijkaardige context, met name een (seksuele) partner die hij via chatten leert kennen en waarmee hij vervolgens snel afspreekt om elkaar persoonlijk te ontmoeten, en waardoor hij door de aanwezigheid van een onbehandelde gemengde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, narcistische en borderline kenmerken zal decompenseren. Daarbij is echter te verwachten dat een eventuele recidive onder dezelfde dynamiek zal gebeuren, met name onder de invloed van de niet (voldoende) behandelde gemengde persoonlijkheidsstoornis.
Uit bovenstaande rapporten van Zwegers en Dams leidt de rechtbank ondermeer af dat in 2004 zowel door Zwegers als door Dams is vastgesteld dat verdachte lijdende was aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, te weten een gemengde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, narcistische en borderline kenmerken.
Ook concludeert de rechtbank hieruit dat de kans op recidive destijds als relatief groot werd beschouwd, waarbij het in de lijn der verwachting lag dat verdachte zich schuldig zou gaan maken aan belaging, oftewel “stalking”.
Deze verwachting is zeer terecht gebleken, nu verdachte zich na 2004 meermalen heeft schuldig gemaakt aan belaging.
De rechtbank leidt voorts uit het rapport van het PBC af dat verdachte ook tijdens zijn observatie in het PBC, ondanks zijn voortdurende weigering om mee te werken aan het onderzoek, deviant gedrag heeft vertoond en niet of nauwelijks over enig ziekte-inzicht beschikte, hetgeen aansluit op eerdere, door deskundigen getrokken conclusies, het beeld van verdachte dat oprijst uit zijn strafblad en de in deze zaak bewezenverklaarde strafbare feiten.
6.3.4. Voorts is omtrent verdachte door L. Heijnen, psycholoog, en G. Benz, Hoofd Behandeling, beiden verbonden aan Forensisch Psychiatrische Polikliniek De Horst, een brief d.d. 24 juli 2008 opgesteld naar aanleiding van vier gesprekken die met verdachte zijn gevoerd ten behoeve van een nadere analyse van eerder delictgedrag. In de brief wordt onder andere vermeldt -zakelijk weergegeven-:
(…)
In de gesprekken ontkent patiënt de delicten waarvoor hij veroordeeld is grotendeels. Hij spreekt over valse aangiften en heeft sterk de neiging een benadeelde partijrol aan te nemen.
(…)
Hierbij dient opgemerkt te worden dat de ernst van het delictgedrag in combinatie met de ontkenning ons inziens wijst op een uiterst zorgwekkende situatie. Wij zijn van mening dat behandeling noodzakelijk is, echter zien wij hiertoe geen mogelijkheid binnen een ambulante instelling. Wij schatten de kans op recidive hoog in, daar hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en er sprake is van een herhalend patroon.
Op basis van de rapportages van psycholoog Zwegers en psychiater Dams uit 2004, de brief van psycholoog Heijnen en hoofd behandeling Benz van de Forensisch Psychiatrische Polikliniek De Horst uit 2008 alsmede de rapportage van het PBC uit 2010 komt de rechtbank, beschouwend de bewezenverklaarde feiten en het strafblad van verdachte, tot de conclusie dat verdachte moet worden beschouwd als lijdend aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Te meer, nu niet is gebleken dat na de diagnose uit 2004 verdachte zich (met enig resultaat) heeft laten behandelen voor zijn toen vastgestelde ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Nu, zoals opgemerkt door psycholoog Zwegers de persoonlijkheidsstructuur een complex van karaktertrekken is dat ook onder invloed van tijd en wisselende omstandigheden, vormvastheid behoudt, kan het niet anders zijn dan dat deze stoornis/gebrekkige ontwikkeling ook tijdens het begaan van de thans bewezenverklaarde feiten heeft bestaan en dat deze daarop van invloed is geweest, maar dat dan niet in een dergelijke mate dat verdachte als volkomen ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De omstandigheid dat verdachte zich in het recente verleden schuldig heeft gemaakt aan belaging, oplichting en zedendelicten, de door deskundigen in het (recente) verleden getrokken conclusies dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat en dat verdachte niet of nauwelijks over ziekte-inzicht beschikt, alsook het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen, brengen voor de rechtbank met zich mee dat er ernstig rekening mee dient te worden gehouden, dat verdachte - indien behandeling achterwege blijft - zich in de toekomst wederom schuldig zal maken aan het plegen van ernstige strafbare feiten.
Daarom kan niet worden uitgesloten dat verdachte een potentieel gevaar zal blijven voor de samenleving.
De rechtbank zal verdachte ter beschikking stellen nu de door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en, voor zover het de belagingen betreft, het misdrijven zijn als genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen de ernst van de begane feiten
en de reeks hieraan voorafgegane veroordelingen wegens het plegen van strafbare feiten.
7 de benadeelde partijen
7.1 De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 105,- ter zake van feit 1 (03/703751-09).
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu de schade die [benadeelde partij 1] heeft geleden is ontstaan naar aanleiding van een civiele procedure jegens verdachte.
De raadsman is van mening dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien verdachte van het feit behoort te worden vrijgesproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het bewezen verklaarde feit 1 (03/703751-09) rechtstreeks materiële schade is toegebracht ter hoogte van € 105,- ter zake van advocaatkosten. Het betreft naar het oordeel van de rechtbank kosten die zijn gemaakt in een civiele procedure. Om die reden zal zij bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het benadeelde partij zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam benadeelde partij 5] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
7.2 De benadeelde partij [naam benadeelde partij 5] vordert een schadevergoeding van €1.100,- ter zake van feit 1 (03/610004-09).
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van €1.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman is van mening dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien verdachte van het feit behoort te worden vrijgesproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 5] door het bewezen verklaarde feit 1 (03/610004-09) rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, acht de rechtbank, bezien in het licht van hetgeen verdachte [naam benadeelde partij 5] heeft aangedaan, het redelijk en billijk de vordering tot het bedrag van €750,- toe te wijzen. Voor het overige verklaart de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het benadeelde partij zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam benadeelde partij 5] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
7.3 De benadeelde partij [naam benadeelde partij 3] vordert een schadevergoeding van €2.122,- ter zake van feit 03/700429-08.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van €1.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman is van mening dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien verdachte van het feit behoort te worden vrijgesproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 3] door het bewezen verklaarde feit 03/700429-08 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, acht de rechtbank, bezien in het licht van hetgeen verdachte [naam benadeelde partij 3] heeft aangedaan, het redelijk en billijk de vordering tot het bedrag van € 750,- toe te wijzen. Voor het overige verklaart de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het benadeelde partij zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam benadeelde partij 3] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een gevangenisstraf van 6 maanden, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer te Maastricht d.d. 26 september 2007, gewezen onder parketnummer 03/703056-06. De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte door hetgeen nu bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten en dus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De rechtbank acht de gevorderde tenuitvoerlegging dan ook geheel toewijsbaar.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de tenuitvoerlegging gelasten.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 57, 225, 285b en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van
het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Maastricht d.d. 26 september 2007 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 6 maanden;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1], [adres benadeelde partij 1], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 5], [adres benadeelde partij 5] van een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2008;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 5] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging, nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het benadeelde partij [naam benadeelde partij 5] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de
betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 5] vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 3], [adres benadeelde partij 3] te betalen een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2008;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 3] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging, nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het benadeelde partij [naam benadeelde partij 3] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de
betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 3] vervalt
en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en
mr. R.H.J.G. Borger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C. Smeets, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 juni 2010.
mr. R.H.J.G. Borger is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 juli 2009
in het arrondissement Maastricht,
tezamen en in vereniging met een ander (ene [P.]), althans alleen, met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of
meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van (meermalen) een geldbedrag, in elk
geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk
en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
zich voorgedaan als ambtenaar van de politie Sittard, teneinde een schikking
en/of een schadevergoedings-overeenkomst te regelen tussen die [benadeelde partij 1] en
verdachte
en/of (vervolgens) in de hoedanigheid van politieman die [benadeelde partij 1] heeft
overtuigd een overeenkomst met (verdachte) [verdachte] te sluiten tot
betaling van een schadevergoeding (inclusief kosten) van 2700 euro, (te
voldoen in maandelijkse termijnen van 150 euro)
en/of (vervolgens) in de hoedanigheid van advocaat Mr. [R.] die [benadeelde partij 1]
(via email) een "Overeenkomst Betaling" heeft doen toekomen,
waardoor die [benadeelde partij 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2009 tot en met 15 mei 2009
in het arrondissement Maastricht,
een "Overeenkomst Betaling" - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte valselijk (in de hoedanigheid van advocaat Mr.
[R.]) een overeenkomst tussen [naam verdachte] en [benadeelde partij 1]
opgesteld tot betaling van een schadevergoeding (inclusief kosten) van 2700
euro en/of (per email) aan die [benadeelde partij 1] gestuurd
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken;
3.
hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 2009 tot en met 17 november
2009 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van [naam benadeelde partij 2], in elk geval van een ander, met het
oogmerk die [naam benadeelde partij 2], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te
doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
immers heeft hij, verdachte, tegen haar wil, die [naam benadeelde partij 2] (met haar
dochtertje) achtervolgd althans gevolgd en/of meerdere malen contact gezocht
met die [naam benadeelde partij 2] middels telefoon en/of sms-berichten en/of middels
aanbellen/-kloppen aan het woonadres van die [naam benadeelde partij 2] ;
Tenlastelegging bij gevoegde verdachte met parketnummer: 810156-10
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 december 2009 tot en met 11 mei 2010
in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of
in de gemeente 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement
's-Hertogenbosch
(meermalen) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste brief
van ProRail, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig
feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat
gebruikmaken (telkens) hierin
dat hij, verdachte, in genoemde periode meermalen ter terechtzitting van de
Rechtbank te Maastricht en/of bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch
(telkens) opzettelijk een brief aan de rechter(s) heeft doen overleggen,
waarin [M.L.] verklaart, dat hij, verdachte, met ProRail een
arbeidsovereenkomst heeft, die momenteel "bevroren" is maar die weer
"ontdooid" wordt op het moment dat hij, verdachte, in vrijheid wordt gesteld
en/of bestaande die valsheid en /of vervalsing hierin dat deze brief niet
afkomstig is van ProRail en/of bij ProRail de naam van [M.L.] onbekend
is en/of verdachte geen arbeidsovereenkomst meer heeft bij ProRail nu hij
sinds december 2009 ontslagen is,
terwijl hij, verdachte, (telkens) weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat
dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik;
Tenlastelegging bij gevoegde verdachte met parketnummer: 610004-09
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 april 2008 tot en met 4 juni 2008
in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van [naam benadeelde partij 4], in elk geval van een
ander, met het oogmerk die [naam getuige 3], in elk geval die ander te dwingen iets
te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij,
verdachte, (telkens) tegen de wil van die [naam getuige 3] in genoemde periode
meermalen althans eenmaal die [naam getuige 3] (rijdend in zijn personenauto
(donkerkleurige BMW)) achtervolgd en/of (langzaam) langs het huisadres en/of
het werkadres van die [naam getuige 3] gereden en/of het huisadres en/of het
werkadres van die [naam getuige 3] (in zijn personenauto) heeft staan wachten;
Tenlastelegging bij gevoegde verdachte met parketnummer: 610004-09
2.
parketnummer 510030/09
hij in of omstreeks de periode van 29 december 2007 tot en met 7 juli 2008 in
het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van [naam benadeelde partij 5] en/of [naam benadeelde partij 6], in elk geval van
een ander of anderen, met het oogmerk die [naam benadeelde partij 5] en/of die [benadeelde partij 6], in elk
geval die ander(en) te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of
vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tegen de wil van
[naam benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] in genoemde periode meermalen telefonisch contact
opgenomen/gezocht en/of zich meermalen in de directe omgeving van die [naam benadeelde partij 5]
en/of [benadeelde partij 6] opgehouden;
Tenlastelegging bij gevoegde verdachte met parketnummer: 700429-08
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 22 juni 2008,
in de gemeente Stein, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig
opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [Naam benadeelde partij 3], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [naam benadeelde partij 3], in elk geval
die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te
jagen, immers heeft hij, verdachte,
- meerdere malen in een kort tijdbestek herhaaldelijk telefonisch contact
gezocht/opgenomen met die [naam benadeelde partij 3] en/of
- die [naam benadeelde partij 3] een sms gestuurd met de tekst: "Ik maak je af" en/of
- tegen die [naam benadeelde partij 3] gezegd: "je moet maar altijd achter je blijven kijken,
want ik zal je een keer krijgen. Is het niet vandaag, dan is het morgen";
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/703751-09
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 9 juni 2010 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de / het PI Limburg Zuid - De Geerhorst te
Sittard.
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 26 mei 2010 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman/vrouwe mr. C.W.J. Faber, advocaat te Maastricht.