RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 1767
[eiseres]
wonend te Beek, eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 25 augustus 2009
Kenmerk: 2009/7524
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 22 april 2010 plaatsgevonden. Ter zitting is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door M.C.W.C. van Zon, werkzaam bij AbvaKabo FNV en heeft verweerder zich doen vertegenwoordigen door J.J.M. Eurlings en L. Brugman, werkzaam als gemeentesecretaris respectievelijk P&O-adviseur bij de gemeente Meerssen, bijgestaan door M.J.J. Rutten, advocaat te Den Bosch.
Eiseres was sinds 1 mei 2001 werkzaam als medewerkster Juridische Kwaliteitszorg bij de gemeente Meerssen.
Bij besluit van 19 december 2008 heeft verweerder - voor zover hier van belang - het voornemen kenbaar gemaakt om eiseres ontslag te verlenen, omdat een impasse in de arbeidsrelatie met haar was ontstaan. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om over onder meer het voorgenomen ontslag haar zienswijze naar voren te brengen. Eiseres heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Bij besluit van 18 februari 2009 heeft verweerder - voor zover hier van belang - eiseres ontslag verleend. Tegen dit besluit heeft zij bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de Intergemeentelijke Adviescommissie Bezwaarschriften van 23 juli 2009 - onder meer - het voornoemde bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de verhouding met haar leidinggevende de reden is waarom zij haar werkzaamheden niet meer kon voortzetten. Verweerder heeft onvoldoende gedaan om deze situatie te verbeteren, waardoor de arbeidsverhouding onwerkbaar werd. De problemen zijn ontstaan doordat haar leidinggevende niet in staat was met haar samen te werken. Verweerder heeft onvoldoende aangetoond dat eiseres niet goed functioneert, in die zin dat zij niet in staat zou zijn met haar leidinggevende samen te werken. Ondanks diverse inspanningen van haar kant was de situatie niet te normaliseren. Voorts heeft verweerder onvoldoende gezocht naar een andere passende functie binnen of buiten zijn organisatie. Verweerder heeft haar weliswaar aangeboden om deel te nemen aan een zogeheten werkzekerplan van Loyalis, maar dat betekende dat zij moest instemmen met haar ontslag. Verder zijn er verschillende ambtenaren binnen de organisatie die soortgelijke problemen in hun contacten met afdelingshoofden ervaren. Ten slotte heeft eiseres de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 8:8, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling / Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) kan ontslag plaatsvinden op een bij het ontslagbesluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in de vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, zie onder meer de uitspraak van 21 februari 2008, LJN BC5614, kan aan een ontslaggrond als deze ook toepassing worden gegeven in het geval dat een in de loop der tijden ontstane impasse in de weg staat aan een vruchtbare verdere samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verwacht.
De rechtbank stelt vast dat het functioneren van eiseres in 2008 met ziekte en wrijvingen met haar leidinggevende gepaard is gegaan. Eiseres heeft zelf erkend dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding met het afdelingshoofd. In 2008 hebben er diverse gesprekken plaatsgevonden tussen eiseres enerzijds en het afdelingshoofd en een P&O-adviseur anderzijds. Voor zover deze gesprekken als doel hadden dat eiseres een nieuwe start in haar functie kon maken, zijn deze op niets uitgelopen. In de spreekuurrapportage van 1 oktober 2008 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat eiseres veel stress ervaart in haar functie, waardoor zij gezondheidsklachten ontwikkelt die haar functioneren nadelig beïnvloeden en kunnen leiden tot (recidiverend) ziekteverzuim en gezondheidsschade. Doorgaan op deze weg is volgens de bedrijfsarts heilloos en schadelijk voor beide partijen. Deze conclusie is door beide partijen onderschreven. In de spreekuurrapportage van 23 oktober 2008 komt de bedrijfsarts tot de conclusie dat bij eiseres sprake is van “secundaire ziekte ten gevolge van een arbeidsconflict”. Gezien de voornoemde omstandigheden onderschrijft de rechtbank verweerders standpunt dat ten tijde van het ontslag van eiseres in de tussen partijen bestaande arbeidsrelatie een impasse was opgetreden waarin geen uitzicht meer bestond op het herstel van een vruchtbare samenwerking. Daarmee was de bevoegdheid gegeven om eiseres met toepassing van artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO ontslag te verlenen. De stelling van eiseres dat haar afdelingshoofd de oorzaak is van de ontstane problemen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Nog afgezien van het feit dat eiseres deze stelling niet of nauwelijks heeft onderbouwd, zij heeft enkel verwezen naar door haar verzonden e-mails, kan dit niet afdoen aan de conclusie dat de verhoudingen tussen partijen verstoord waren. Ook haar betoog dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet in staat zou zijn met haar leidinggevende samen te werken, kan om laatstgenoemde reden niet slagen.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de beantwoording van de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Eiseres heeft betoogd dat verweerder onvoldoende heeft gezocht naar een andere passende functie binnen of buiten de organisatie. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet kan slagen. Verweerder heeft namelijk onweersproken gesteld dat eiseres een zodanige positie binnen de organisatie bekleedde dat herplaatsing op een andere afdeling binnen de organisatie niet mogelijk is. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het feit dat de organisatie een zogenaamd organiek functiehuis kent. Dit betekent dat alle functies en de wijze waarop deze functies zijn ingedeeld - en ondergebracht in afdelingen - vooraf, in overleg met de vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties, zijn vastgesteld. Tegen die achtergrond zou het plaatsen van eiseres in haar huidige functie op een andere afdeling een doorkruising betekenen van voornoemd model. Verder heeft verweerder verwezen naar de (beperkte) omvang van de organisatie en het feit dat tot op het moment dat het bestreden besluit werd genomen in ieder geval geen passende functie vacant is geweest. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat de organisatie bestaat uit 92 fte`s en dat slechts een beperkt aantal medewerkers een juridische functie uitoefent. Verder heeft verweerder eiseres een aanbod gedaan om deel te nemen aan het zogenaamde werkzekerplan van Loyalis. Dit is een plan om eiseres te begeleiden van werk naar werk. Na een oriënterend gesprek met een medewerker van Loyalis heeft eiseres aangegeven hieraan niet te willen meewerken. Van verweerder kan in redelijkheid niet worden verlangd dat hij ingaat op het voorstel van eiseres om haar leidinggevende te vervangen. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat het afdelingshoofd bij het aanspreken van eiseres op haar gedrag niet buiten zijn bevoegdheden is getreden en dat hij bovendien zonder soortgelijke problemen als bij eiseres leiding gaf en nog steeds geeft aan een twintigtal andere medewerkers. Voor zover eiseres, onder verwijzing naar een brief van de vakbond van 1 december 2009, in dit kader heeft gesteld dat verschillende ambtenaren binnen de organisatie soortgelijke problemen in hun contacten met afdelingshoofden ervaren, kan deze stelling niet leiden tot het door eiseres gewenste resultaat. Nog daargelaten het feit dat verweerder deze stelling gemotiveerd heeft betwist, ziet de rechtbank in het gestelde in voornoemde brief geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat verweerder in het onderhavige geval niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kon maken.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door M. Hillen als voorzitter, T.E.A. Willemsen en H.J.O. Martens als leden, in tegenwoordigheid van D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2010.
w.g. D. Laeven w.g. M. Hillen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.