RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 1240
[eiser]
wonend te Berg en Terblijt, eiser,
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 12 juni 2009
Kenmerk: 67563855
Eiser heeft tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 maart 2010, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.M. Arets, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministraties BV.
Eiser ontvangt als voormalig ambtenaar sinds 1 december 1998 een wachtgelduitkering op grond van het Rijkswachtgeldbesluit van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Tegen de herziene berekening van het wachtgeld per 1 januari 2007, zoals neergelegd in de betaalspecificatie van 21 augustus 2007 heeft eiser op 24 augustus 2007 bezwaar gemaakt.
Ook tegen de berekening van het wachtgeld per 1 april 2008, zoals vastgelegd in de betaalspecificatie van 21 april 2008, heeft eiser op 29 april 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van 17 juli 2008 heeft verweerder inhoudelijk op dit bezwaar gereageerd.
Eiser is op 28 oktober 2008 op beide bezwaren gehoord.
Verweerder heeft bij het nu bestreden besluit beide bezwaren ongegrond verklaard en heeft hierbij de opbouw van het wachtgeld per 1 januari 2007, per 1 december 2007 en per 1 april 2008 aan de hand van een berekening uiteengezet.
Beroep is ingesteld tegen de in het besluit van 12 juni 2009 opgenomen berekening van het wachtgeld per 1 januari 2007 en per 1 april 2008. Inhoudelijk zijn ook gronden aangevoerd die betrekking hebben op de procentuele eindejaarsuitkering 2006 en de nominale eindejaarsuitkering 2006.
Verder is beroep ingesteld tegen het niet nemen van een besluit op het bezwaarschrift van 30 juli 2007 en tegen het niet nemen van een besluit op het bezwaarschrift van 29 november 2007.
Voor wat betreft het beroep tegen het gestelde niet nemen van een besluit op het bezwaarschrift van 30 juli 2007 overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser heeft in genoemde brief het wachtgeld over de maand juli 2007 berekend op een hoger bedrag dan uitgekeerd en is derhalve - anders dan verweerder - van mening dat in juli niet teveel, maar te weinig is uitbetaald. Hij heeft onder het kopje “VERZOEK” verzocht om een en ander bij de betaling van de maand augustus te herstellen.
Gelet op de inhoud van de brief kan deze naar het oordeel van de rechtbank niet aangemerkt worden als een bezwaarschrift. Verweerder heeft de brief van eiser dan ook terecht beschouwd als een verzoek om inlichtingen.
Bij schrijven van 17 september 2007 heeft verweerder uitleg gegeven over de berekening van het wachtgeld over de maand juli 2007 en is aangegeven dat er wel teveel is betaald.
Eiser heeft ter zitting van de rechtbank echter gesteld de laatstgenoemde brief niet te hebben ontvangen.
Hiervan uitgaande, nu niet is gebleken dat de brief aangetekend is verstuurd, is de rechtbank van oordeel, dat eiser de mogelijkheid had/heeft tegen het niet beslissen op zijn verzoek een rechtsmiddel aan te wenden, edoch niet het instellen van beroep, maar het indienen van een bezwaarschrift.
Voor wat betreft het beroep tegen het gestelde niet nemen van een besluit op het bezwaarschrift van 29 november 2007 overweegt de rechtbank als volgt.
Bij brief van 29 november 2007 heeft eiser onder het kopje “VERZOEK” verzocht hem alsnog de nominale eindejaarsuitkering 2005-2006 uit te betalen alsmede dit pensioengevend te doen zijn. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat eiser over zijn verzoek een afzonderlijke beslissing zal ontvangen.
Ook uit de inhoud van deze brief van eiser blijkt dat wederom geen sprake is van een bezwaarschrift, maar van een verzoek. Tegen het niet beslissen op dit verzoek kan geen beroep worden ingesteld, maar moet eerst bezwaar worden gemaakt.
Het bovenstaande betekent, dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de brieven van eiser van 30 juli 2007 en 29 november 2007. De rechtbank ziet aanleiding – gelet op artikel 6:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht – het beroepschrift, voor zover dit ziet op voornoemde brieven door te zenden aan verweerder ter behandeling als bezwaarschrift.
De rechtbank stelt vast dat uit eisers brief van 24 augustus 2007 evenmin ondubbelzinnig blijkt dat deze als bezwaarschrift is bedoeld. Nu deze brief door verweerder ter hoorzitting van 28 oktober 2008 als bezwaarschrift is aangemerkt, en deze brief ook in het hier bestreden besluit op bezwaar als bezwaarschrift wordt gezien, zal de rechtbank partijen hierin volgen.
Centraal in dit beroep staat vervolgens de vraag of verweerder de berekening van het wachtgeld per 1 januari 2007 en per 1 april 2008, zoals neergelegd in de betaalspecificatie van respectievelijk 21 augustus 2007 en 21 april 2008 juist heeft uitgevoerd.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2007-2010 is vastgelegd dat de nominale eindejaarsuitkering met ingang van 1 december 2006 komt te vervallen. In de plaats daarvan worden de salarisbedragen met ingang van 1 januari 2007 verhoogd met € 91,25 en vervolgens met 2,3%. Het bedrag van € 91,25 is vastgesteld door het bestaande bedrag van de nominale eindejaarsuitkering van € 1.100,- te verhogen tot € 1.200,- en vervolgens terug te rekenen tot een maandelijkse salarisverhoging. Bepaald is dat deze structurele verhoging van het salaris en de eindejaarsuitkering doorwerken naar al ingegane uitkeringen, zoals wachtgelden op basis van het Rijkswachtgeldbesluit..
Verweerder is van mening dat alleen een verhoging van de nominale eindejaarsuitkering van € 650,- doorwerkt naar de al ingegane wachtgelden. Een bedrag van € 550,- betreft alleen de actieven die recht hebben op de totale nominale eindejaarsuitkering van € 1.200,-.
Dit standpunt baseert verweerder op de Arbeidsvoorwaarden en andere personeelsaangelegenheden in de sector Rijk 2001-2002 waarin is bepaald dat de nominale eindejaarsuitkering niet wordt toegekend aan het gewezen burgerlijk rijkspersoneel, dat als zodanig een wachtgeld of een daarmee overeenkomende betaling geniet. Verder is hierin bepaald dat diegene die vóór 31 december 2000 met ontslag gaat, geen nominale eindejaarsuitkering ontvangt. Wel zal deze nominale eindejaarsuitkering worden opgenomen in de berekeningsbasis voor toekomstige wachtgelden en overeenkomende uitkeringen. Verweerder is verder van mening dat alleen de latere verhoging van de nominale eindejaarsuitkering doorwerkt naar de al ingegane wachtgelden en wijst daarvoor naar het bepaalde in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomsten sector Rijk 2005-2006.
Verweerder heeft aangevoerd dat eiser vóór 31 december 2000 met ontslag is gegaan, zodat hij alleen recht heeft op de doorwerking van de latere verhoging van de nominale eindejaaruitkering naar het wachtgeld.
De rechtbank is van oordeel dat in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2007-2010 geen beperking is gesteld aan de doorwerking van de omzetting van de nominale eindejaarsuitkering in een structurele maandelijkse salarisverhoging. Dat een dergelijke beperking wel aan de orde was bij de arbeidsvoorwaarden die van toepassing waren tot 1 januari 2007 maakt dit niet anders. Verweerder had dan ook de omzetting van de nominale eindejaarsuitkering in een maandelijkse salarisverhoging met ingang van 1 januari 2007 voor eiser volledig dienen toe te passen.
Het beroep is in zoverre gegrond.
Het beroep van eiser heeft ook betrekking op de doorwerking van de nominale eindejaarsuitkering 2005-2006 op de wachtgelduitkering en het feit dat het jaar 2006 inzake de uitbetaling van de procentuele eindejaarsuitkering een overgangsjaar betreft. Eiser heeft verweerder hierover brieven gestuurd op 29 november 2007 respectievelijk 30 december 2007. De rechtbank stelt vast dat noch de primaire besluiten noch het bestreden besluit op deze aangelegenheden betrekking hebben, zodat deze geen onderdeel van het beroep kunnen uitmaken.
Dit laat onverlet dat verweerder alsnog een reactie dient te geven op eisers brieven. De rechtbank wijst eiser er op dat voor hem, conform hoofdstuk 9 van de Awb, ook de mogelijkheid openstaat tot het indienen van een klacht bij verweerder indien een reactie mocht uitblijven.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de reiskosten van eiser wegens het bijwonen van de zitting wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit proces¬kosten bestuursrecht en artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit tarieven in straf¬zaken 2003 door de rechtbank vastgesteld op € 5,10, dat zijn de reiskosten per openbaar middel van vervoer.
1.verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de verzoeken van eiser van 30 juli 2007 en 29 november 2007;
2.verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit van 12 juni 2009 en vernietigt het bestreden besluit;
3.draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
4.bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,- wordt vergoed door verweerder;
5.veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 5,10 wegens reiskosten, te vergoeden door verweerder aan eiser.
Aldus gedaan door M.A.H. Span-Henkens in tegenwoordigheid van F.A.W. van Gils als waarnemend griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2010.
w.g. F.A.W. van Gils w.g. M. Span-Henkens
Voor eensluidend afschrift,
de waarnemend griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.