ECLI:NL:RBMAA:2010:BM6640

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
149612/KG ZA 10-147
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte inboedelgoederen en omgangsregeling in kort geding

In deze zaak heeft de vrouw de man gedagvaard in kort geding met als doel de afgifte van inboedelgoederen die de man bij het verlaten van de echtelijke woning heeft meegenomen. De vrouw stelt dat bij beschikking van 11 maart 2010 is bepaald dat zij bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning en de daarbij behorende inboedelgoederen. De man heeft echter een aantal goederen meegenomen zonder toestemming van de vrouw, wat volgens de vrouw een spoedeisend belang voor haar creëert. De man heeft in zijn verweer aangevoerd dat de inboedel niet is beschreven en dat er geen sprake is van spoedeisendheid, aangezien de vrouw over een adequaat ingerichte woning beschikt.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man de inboedelgoederen die hij heeft meegenomen, moet teruggeven aan de vrouw. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de man binnen drie dagen na betekening van het vonnis de goederen aan de vrouw ter hand moet stellen. Daarnaast is de man veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 200,- per dag voor iedere dag dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,-. De vordering van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling met hun minderjarige kind is afgewezen, omdat deze vordering een sterk declaratoir karakter heeft en niet past binnen de context van een kort geding. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat een kort geding zich niet leent voor waarheidsvinding en dat de belangen van het kind voorop staan. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 2 juni 2010
Zaaknummer : 149612 / KG ZA 10-147
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kortgedingvonnis gewezen
inzake
[EISERES],
wonende te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.F.G. Jeurissen,
tegen:
[GEDAAGDE],
wonende te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
verder te noemen: de man,
advocaat mr. S.L.B. Koelman-Duijf.
1.Het verloop van de procedure
De vrouw heeft de man gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 19 mei 2010, heeft zij gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij haar vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten.
De man heeft een eis in reconventie ingediend en aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Vervolgens is het geding voor enige tijd geschorst, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil alsnog in der minne te regelen. Na de hervatting is gebleken dat zij niet tot overeenstemming waren gekomen.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2.De feiten
Partijen zijn in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd en de echtscheidingsprocedure is reeds aanhangig gemaakt bij deze rechtbank onder de zaaknummers 148465 / S RK 10-170 (verzoek tot echtscheiding ingediend door de vrouw) en 149220 / S RK 10-262 (verzoek tot echtscheiding ingediend door de man).
Binnen het huwelijk van partijen is op 28 april 2007 te Sittard-Geleen geboren: [KIND] (hierna: [kind]). Als echtgenoten oefenen partijen op grond van de wet gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [kind].
Bij beschikking van 11 maart 2010, gegeven onder de zaaknummers 148463 / FA RK 10-244 en 148523 / FA RK 10-253, is vooruitlopend op de echtscheidingsprocedure door de rechtbank een aantal voorlopige voorzieningen getroffen.
3.Het geschil
3.1.De vrouw heeft onder sub I van de dagvaarding gevorderd, voor zoveel mogelijk uitvoerbaard bij voorraad, de man te veroordelen, dan wel te bevelen om binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, tegen behoorlijk ontvangstbewijs aan de vrouw ter hand te (doen) stellen de onder punt 4 in het lichaam van de dagvaarding opgesomde inboedelgoederen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel of keer dat de man daarmee in gebreke blijft, of een dwangsom als door de voorzieningenrechter te bepalen. Daarnaast verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten van het in dit kader gelegde conservatoir beslag.
3.2.De vorderingen zoals opgenomen onder sub II en III heeft de vrouw ter zitting ingetrokken, zodat de voorzieningenrechter daar niet meer op kan beslissen.
3.3.Aan haar vordering heeft de vrouw - kort en zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat bij beschikking voorlopige voorzieningen van 11 maart 2010 is bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning, waaronder begrepen is het gebruik van de inboedel, met ingang van 18 maart 2010. De vrouw heeft de echtelijke woning weer op 18 maart 2010 betrokken, maar zij heeft geconstateerd dat de man bij het verlaten van die woning een deel van de inboedelgoederen heeft meegenomen, zonder toestemming van de vrouw. De vrouw heeft deze goederen opgesomd onder punt 4 van de dagvaarding. De man weigert echter de goederen terug te geven en stelt slechts een deel van de onder punt 4 opgesomde goederen te hebben meegenomen. De vrouw heeft een spoedeisend belang, nu zij een belangrijk deel van de goederen dagelijks nodig heeft, ook ten behoeve van de minderjarige zoon van partijen [kind].
3.4.De man heeft tegen de eis in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. Nu de inboedel voorafgaand aan het vertrek van de vrouw uit de woning niet is beschreven c.q. verzegeld, is het onmogelijk te bepalen of de goederen die de vrouw thans vordert toebehoren aan de gemeenschap van partijen. Er is geen sprake van spoedeisendheid. De vrouw heeft de beschikking over een adequaat ingerichte woning. De vrouw beschikt over alle goederen die zij nodig heeft voor haar dagelijks gebruik. Er is derhalve geen noodzaak die noopt tot het treffen van een onmiddellijke voorziening. De man heeft enkel de goederen meegenomen die volgens hem lijfsgoederen betreffen, en enkele persoonlijke spullen en goederen ten behoeve van zijn werk. De vordering van de vrouw strekt in feite tot een boedeltoedeling, maar partijen zijn nog gehuwd en bovendien is er niet voldoende zicht op de omvang van de boedel. Een en ander leent zich niet voor een kort geding. Er kan wel een regeling worden getroffen over het gebruiksrecht van de goederen, welk recht aan elk van partijen toekomt. Met een dergelijke verdeling wordt niet op de boedelverdeling vooruitgelopen. De wederzijdse belangen dienen in dit kader te worden afgewogen.
3.5.Als eis in reconventie heeft de man verzocht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, een omgangsregeling vast te stellen, zulks op verbeurte van een dwangsom als door de voorzieningenrechter te bepalen, voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft om aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen:
-primair: dat de man minimaal en voorlopig eenmaal per veertien dagen van donderdagavond 19.00 uur tot zondagavond 18.30 uur [kind] bij zich heeft;
-subsidiair: een zodanige omgangsregeling vast te stellen als door de voorzieningenrechter te bepalen;
met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
3.6.Aan zijn eis in reconventie heeft de man - kort weergegeven - ten grondslag gelegd dat bij beschikking voorlopige voorzieningen [kind] voorlopig is toevertrouwd aan de vrouw en de rechtbank een spoedonderzoek door de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) heeft gelast met betrekking tot de voorlopige toevertrouwing van [kind], met het verzoek tevens te onderzoeken welke verblijfsregeling bij de andere ouder in het belang van [kind] is. Er is geen omgangsregeling vastgesteld. De vrouw beweert dat de man [kind] seksueel heeft misbruikt, maar de man betwist dit ten stelligste. Het kwaad is door deze valse beschuldiging al geschied: omgang is voor lange tijd onmogelijk gemaakt, omdat de vrouw [kind] al sinds 12 februari 2010 bij de man weghoudt. De raad heeft de man te verstaan gegeven dat zij geen omgangsregeling kunnen vaststellen. De man wordt van het kastje naar de muur gestuurd en wijst erop dat het in het belang van [kind] is dat er contact plaatsvindt tussen de man en [kind].
4.De beoordeling
4.1.De vordering van de vrouw tot afgifte van de onder punt 4 van het lichaam van de dagvaarding gerubriceerde goederen, steunt op de stelling dat de man die goederen bij zijn vertrek uit de echtelijke woning heeft meegenomen terwijl bij beschikking voorlopige voorzieningen van 11 maart 2010 was bepaald dat de vrouw voorlopig bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning, waaronder begrepen het gebruik van de inboedel. Een dergelijke beslissing is een ordemaatregel voor de duur van het geding en loopt in niets vooruit op de beslissing van de rechtbank in de bodemprocedure. Een rechtsmiddel daartegen staat om die reden dan ook niet open.
4.2.Nu de rechtbank bij haar beschikking voorlopige voorzieningen van 11 maart 2010 kennelijk aanleiding heeft gevonden te bepalen dat de vrouw en [kind] hangende de echtscheidingsprocedure ongestoord hun woongenot in de echtelijke woning kunnen voortzetten met gebruikmaking van de daarbij behorende inboedelgoederen, staat het de man niet vrij desondanks een aantal van die inboedelgoederen uit die woning mee te nemen.
Naar de man ter zitting zelf heeft toegegeven, heeft hij dat met een aantal inboedelgoederen toch gedaan. Daarmee staat vast dat de man in zoverre in strijd heeft gehandeld met de beschikking van 11 maart 2010. Op zichzelf schuilt daarin reeds een voldoende spoedeisend belang voor de vrouw bij de door haar onder I van het petitum geformuleerde vordering.
4.3. De man kan in dit kort geding, mede gelet op de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank van 11 maart 2010, alleen worden veroordeeld die goederen aan de vrouw ter hand te stellen die (1) als inboedelgoederen zijn aan te merken, en (2) waarvan vaststaat dat de man die heeft meegenomen, en (3) die bij de vader van de man, waarbij de man zijn intrek heeft genomen, door de deurwaarder zijn aangetroffen bij het op instigatie van de vrouw gelegde conservatoir maritaal beslag. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de man veroordelen om de volgende door de deurwaarder aangetroffen inboedelgoederen, waarvan de man ter zitting heeft erkend dat hij die heeft meegenomen, ter hand te (doen) stellen aan de vrouw:
-alle foto’s van partijen minderjarig kind [kind];
-Auping boxspring 2-persoonsbed;
-dekbed (220 x 240 centimeter)
-twee (witte) nachtkastjes;
-bureau;
-Samsung lcd/plasma tv;
-Samsung laptop.
Anders dan de vrouw vordert, zal de voorzieningenrechter de man daarvoor wel meer tijd gunnen dan de vierentwintig uur die zijzelf in gedachte had. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet afgifte van de goederen binnen een periode van maximaal drie dagen na betekening van het vonnis aan de man haalbaar zijn.
4.4.De voorzieningenrechter kan de man niet verplichten de overige op de onder punt 4 van de dagvaarding genoemde goederen aan de vrouw af te geven. De vrouw heeft ook niet gesteld op welke grond, anders dan uit hoofde van de beschikking voorlopige voorzieningen, de man daartoe gehouden kan worden geacht. In de eerste plaats gaat het immers om goederen die op voorhand niet zijn aan te merken als inboedelgoederen, zoals 'de dikke koi’s uit de vijver van om en nabij acht stuks' en daarnaast om goederen, waarvan de man heeft ontkend dat hij deze heeft meegenomen ofwel waarvan de man heeft beaamd dat hij deze heeft meegenomen, maar die vervolgens niet door de deurwaarder bij de beslaglegging zijn aangetroffen. Daarmee is overigens niet gezegd dat de man die goederen niet of niet meer heeft. Een procedure als deze leent zich echter niet voor bewijslevering of voor het opmaken van een boedelbeschrijving.
4.5.De door de vrouw gevorderde dwangsom ligt als prikkel voor de man om gevolg te geven aan voornoemde veroordeling eveneens voor toewijzing gereed. Wel zal de voor¬zieningenrechter de dwangsom matigen tot een bedrag van € 200,- per dag, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000,-.
4.6.Wat dan rest is de eis in reconventie, maar die zal de voorzieningenrechter aanstonds afwijzen. De reconventionele vordering strekt ertoe een omgangsregeling tussen de man en [kind] bindend vast te stellen. Daarmee heeft deze vordering een sterk declaratoir karakter, waarop toewijsbaarheid van de vordering reeds moet afstuiten. Bovendien heeft de rechtbank in haar beschikking voorlopige voorzieningen van 11 maart 2010 een spoedonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast. In dat kader is de Raad de opdracht meegegeven te bezien welke verblijfsregeling bij de andere ouder in het belang is van [kind]. De in zaken als deze te betrachten zorgvuldigheid brengt dan mee, mede in verband met de aard en ernst van de verwijten die de vrouw aan het adres van de man maakt, dat het niet reëel is van de voorzieningenrechter te verwachten dat hij op voorhand een beslissing over de mogelijkheden tot omgang tussen de man en [kind] neemt zonder de resultaten van het door de Raad te verrichten onderzoek hierbij te kunnen betrekken. De belangen van [kind] zouden zich daar ook faliekant tegen verzetten. Dat betekent onvermijdelijk dat de man nog enige tijd in het ongewisse moet blijven omtrent de mogelijkheden tot omgang met [kind]. In het voortduren van die ongewisheid 'sec' kan echter nooit aanleiding worden gevonden de belangen die zijn gediend met een zorgvuldig Raadsonderzoek, zo maar te doorkruisen.
4.7.Daarmee wil niet zijn gezegd dat de voorzieningenrechter geen oog heeft voor de frustraties van de man. Daar waar de man stelt dat de vrouw hem valselijk beschuldigt van seksueel misbruik van [kind], is dat een ernstige aantijging. Vanuit menselijk oogpunt is dan ook te begrijpen dat de man, om zijn eigen woorden te gebruiken, "niets liever wil dan de waarheid zo snel mogelijk op tafel". Dat laatste geldt te meer omdat de vrouw aan het hem gemaakte verwijt de conclusie heeft verbonden dat [kind] zijn vader dan maar een tijdje niet moet zien. Of dat verwijt terecht is, is tot dusver niet gebleken. Meer valt daar thans ook niet over te zeggen. De wens van de man loopt stuk op de beperkte mogelijkheden van een kort geding. Een kort geding leent zich nu eenmaal niet voor waarheidsvinding en daar zal ook de man zich bij moeten neerleggen.
4.8.Aangezien partijen echtelieden zijn, zal de voorzieningenrechter de proceskosten tussen hen compenseren.
5.De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.Veroordeelt de man om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de navolgende inboedelgoederen aan de vrouw ter hand te (doen) stellen:
-alle foto’s van partijen minderjarig kind [kind];
-Auping boxspring 2-persoonsbed;
-dekbed (220 x 240 centimeter)
-twee (witte) nachtkastjes;
-bureau;
-Samsung lcd/plasma tv;
-Samsung laptop.
5.2.Bepaalt dat de man een dwangsom zal verbeuren van € 200,- voor iedere dag na de hiervoor genoemde drie dagen dat hij in gebreke blijft om aan voormelde veroordeling te voldoen, dit met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 5.000,-.
5.3.Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.Wijst af de meer of anders gevorderde voorzieningen.
5.5.Compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L.G. Geisel, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
JPW