vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Parketnummer: 03.061133.10
Datum uitspraak: 25 mei 2010
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2010 bij verstek gewezen door de politierechter in de zaak tegen
[verdachte],
geboren [geboortegegevens],
wonende [adresgegevens].
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 15 september 2009, in de gemeente Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een potje gezichtscrème ([merk G.]), in elke geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De politierechter is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Ambtshalve overwegingen met betrekking tot de gang van zaken en het bewijs
Verdachte is op 15 september 2009 in Heerlen door de, latere, aangever op heterdaad aangehouden terzake diefstal. Vervolgens is verdachte overgedragen aan de politie en is hij naar het politiebureau gebracht om daar te worden voorgeleid aan de hulpofficier van justitie.
Op pagina 3 van het betreffende proces-verbaal van politie is te lezen dat de staande gehouden verdachte, na het ontvangen van de cautie, heeft verklaard dat hij een potje gezichtscrème heeft gestolen. Deze verklaring is overigens niet uitgewerkt in een proces-verbaal van verhoor.
Uit het betreffende proces-verbaal is niet gebleken dat verdachte is gewezen op zijn recht om voorafgaande aan zijn eerste verhoor een raadsman te consulteren zoals dat volgt uit het EVRM en de zogenoemde Salduz jurisprudentie (zie onder meer NJ 2009, 214).
Ter zitting heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat de verdachte in de onderhavige zaak niet op voornoemd recht behoefde te worden gewezen nu het hier geen aangehouden verdachte betrof maar een staande gehouden verdachte.
De politierechter kan de officier van justitie niet volgen in dit standpunt.
De door een niet-opsporingsambtenaar op heterdaad aangehouden verdachte dient op grond van artikel 53 lid 4 Wetboek van Strafvordering onverwijld te worden overgedragen aan een opsporingsambtenaar. Deze, overnemende, opsporingsambtenaar dient vervolgens te handelen overeenkomstig de bepalingen van artikel 53 lid 3 Wetboek van Strafvordering. Uit de bewoordingen van deze twee leden volgt dat de opsporingsambtenaar een reeds aangehouden verdachte niet opnieuw aanhoudt maar deze aanhouding overneemt en vervolgens handelt als ware de aanhouding door de opsporingsambtenaar verricht.
Dit brengt met zich dat ook de overgenomen verdachte dient te worden gewezen op diens recht om voor het eerste verhoor een raadsman te consulteren.
Een inbreuk op dit consultatierecht is een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering en zou er naar het oordeel van de politierechter in beginsel toe leiden dat de bekennende verklaring van verdachte in welke vorm dan ook door de politie uitgewerkt, uitgesloten moet worden van het bewijs.
In de onderhavige strafzaak zal dat echter niet volgen nu er niet door of namens verdachte verweer is gevoerd ten aanzien van dit consultatierecht. Gelet hierop zal de politierechter voornoemde verklaring van verdachte voor het bewijs gebruiken.
Op basis van deze verklaring en de aangifte acht de politierechter het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
op 15 september 2009 in de gemeente Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een potje gezichtscrème toebehorende aan [benadeelde partij].
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezen verklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt:
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake het feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 20 uren.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de politierechter in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft de politierechter ook rekening gehouden met het feit dat verdachte reeds eerder meermalen voor diefstal is veroordeeld.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezen verklaarde tot een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. Goessen, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Huijskens, griffier,
en is uitgesproken op 25 mei 2010.