ECLI:NL:RBMAA:2010:BM5301

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
17 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 1594
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning in strijd met bestemmingsplan en rechtswege

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 17 mei 2010 uitspraak gedaan over de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Onderbanken. De eiser had op 6 februari 2007 een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor een interne wijziging van bijgebouwen en de realisatie van een keermuur. De rechtbank constateert dat het verbindingsportaal, dat onderdeel uitmaakte van de aanvraag, in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Dit leidt tot de conclusie dat de beslistermijn voor de aanvraag niet van toepassing is, waardoor er geen bouwvergunning van rechtswege kan worden verleend. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om tijdig bezwaar te maken tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank behandelt de gronden van de eiser, die aanvoert dat de besluitvorming te lang heeft geduurd en dat er geen gemotiveerde beslissing is gegeven over de weigering van de vrijstelling van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom de vrijstelling niet kon worden verleend en dat de weigering van de bouwvergunning terecht was. De rechtbank concludeert dat de gronden van de eiser niet slagen en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 1594
Uitspraak
in het geding tussen
[naam eiser],
wonend te [plaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Onderbanken,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 19 augustus 2008
Kenmerk: ITEU/2008/0001
1. Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder zijn besluit van 23 maart 2007 tot het buiten behandeling laten van een door eiser ingediende, hieronder nader te duiden aanvraag herroepen, deze aanvraag alsnog in behandeling genomen en vervolgens afgewezen.
Eiser heeft tijdig en gemotiveerd beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingesteld tegen het besluit van 19 augustus 2008.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
De stukken uit de procedures bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 04/798 en AWB 07/1318 zijn ad informandum gevoegd bij de stukken die op het onderhavige geding betrekking hebben; hiervan is ter zitting mededeling gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2010, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde J.W. Pieters, advocaat te Geleen, en met medebrenging van [naam getuige], die ter zitting als getuige is gehoord.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door G.E.G. Hoen en D.R.C. Metsemakers, beiden werkzaam bij de gemeente Onderbanken.
2. Overwegingen
Eiser heeft op 6 februari 2007 bij verweerder een aanvraag om reguliere bouwvergunning ingediend voor een interne wijziging van de indeling van bijgebouwen en het realiseren van een keermuur op het perceel [adres] te [plaats].
Bij het in rubriek 1 genoemde besluit van 23 maart 2007 heeft verweerder besloten deze aanvraag buiten behandeling te laten omdat deze niet voldoet aan de voorschriften van het Besluit indieningvereisten aanvraag bouwvergunning en eiser, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft nagelaten (voldoende) aanvullende gegevens te overleggen.
Eisers bezwaren tegen dit besluit heeft verweerder bij besluit van 9 juli 2007 ongegrond verklaard. Laatstgenoemd besluit is, naar aanleiding van het hiertegen door eiser ingestelde beroep, door deze rechtbank bij uitspraak van 11 maart 2008 vernietigd.
Ter uitvoering van de in voormelde uitspraak gegeven opdracht een nieuw besluit te nemen, heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen, welk besluit de facto strekt tot weigering van de door eiser gevraagde bouwvergunning. Verweerder heeft daartoe, mede onder verwijzing naar het advies van de gemeentelijke commissie bezwaarschriften van 30 juni 2008, overwogen dat eiser met zijn aanvraag niet alleen heeft beoogd een bouwvergunning te verkrijgen voor de keermuur, maar ook voor de illegaal gebouwde verbinding tussen de woning en de garage (verder te noemen: het verbindingsportaal). Het verbindingsportaal is niet legaliseerbaar middels het verlenen van een vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), dan wel op grond van enig ander artikel van deze wet. Door dit portaal onderdeel te laten uitmaken van de aanvraag van 6 februari 2007, dient afwijzend op deze aanvraag te worden beslist nu gedeeltelijke weigering of verlening van een bouwvergunning ingevolge artikel 40 van de Woningwet niet mogelijk is. Het feit dat het verbindingsportaal inmiddels door toepassing van bestuursdwang is afgebroken, maakt dit niet anders, aldus verweerder.
Eiser heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld. In zijn beroepschrift heeft eiser aangevoerd dat verweerder bij het nemen van een beslissing op de aanvraag van 6 februari 2007 de (beslis)termijnen genoemd in artikel 46 van de Woningwet heeft overschreden. Voorts heeft verweerder nagelaten te motiveren waarom met betrekking tot deze aanvraag geen vrijstelling kon worden verleend, dan wel is gesteld dat verweerder dienaangaande geen (expliciet) besluit heeft genomen. In aanvulling op deze gronden heeft eiser ter zitting nog betoogd dat verweerder met betrekking tot de besluitvorming op voormelde aanvraag vooringenomen heeft gehandeld.
In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder bij het thans bestreden besluit de gevraagde bouwvergunning terecht en op goede gronden heeft geweigerd. Bij de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank (ambtshalve) voorop dat een inhoudelijk besluit na herroeping van een primair besluit waarbij een aanvraag buiten behandeling is gesteld, deel uitmaakt van het besluit op bezwaar. Voorts overweegt zij als volgt.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zoals dit artikel ten tijde hier in geding luidde, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 44, eerste lid van de Woningwet, zoals dit artikel ten tijde hier in geding luidde mag en moet de reguliere bouwvergunning slechts worden geweigerd, indien:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120 van deze wet;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van deze wet;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, van deze wet, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, zoals dit artikel ten tijde hier geding luidde, beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de WRO. Een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de WRO wordt geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet is de bouwvergunning van rechtswege verleend indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid.
De rechtbank stelt vast, mede onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2005 (LJN AU5000), dat feitelijk niet in geschil is dat het verbindingsportaal in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat zich met betrekking tot de aanvraag van 6 februari 2007 de situatie als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Woningwet voordoet, weshalve de beslistermijn genoemd in het eerste lid van deze bepaling niet van toepassing is en evenmin sprake kan zijn van een ingevolge het vierde lid van deze bepaling van rechtswege verleende bouwvergunning. De omstandigheid dat, met eiser, moet worden vastgesteld dat de besluitvorming op voormelde aanvraag geruime tijd in beslag heeft genomen, kan hier niet aan afdoen, temeer nu eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om op de voet van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb op te komen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Voor zover door eiser is betoogd dat het bestreden besluit geen kenbare beslissing bevat op het in de aanvraag van 6 februari 2007 besloten liggende verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, overweegt de rechtbank allereerst dat verweerder in het bestreden besluit (p. 10/11) expliciet heeft vermeld dat het verbindingsportaal niet kan worden gelegaliseerd door het verlenen van een vrijstelling. Voorts is in het door verweerder overgenomen advies van de commissie bezwaarschriften uitdrukkelijk geadviseerd “de gevraagde bouwvergunning en vrijstelling te weigeren”, zodat het eiser reeds hierom duidelijk had dienen te zijn dat het bestreden besluit ook tot weigering van de vrijstelling strekte. Ook deze grief van eiser kan daarom niet slagen.
Met betrekking tot eisers stelling dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom geen vrijstelling ten behoeve van het bouwplan kan worden verleend, overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit uitvoerig is ingegaan op de voorgeschiedenis die tot het bestreden besluit heeft geleid, in welk kader verweerder heeft verwezen naar eerdere correspondentie en besluiten waaruit naar voren komt dat verweerder geen vrijstelling wenste te verlenen vanwege de ongewenst geachte verdichting van het gebied die instandhouding van het verbindingsportaal tot gevolg zou hebben, alsook de ongewenste precedentwerking die daarvan zou uitgaan. De rechtbank verwijst in dit kader met name naar verweerders besluit van 13 mei 2003, waarover door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de hiervoor genoemde uitspraak van 26 oktober 2005 reeds is geoordeeld dat verweerders standpunt met betrekking tot het niet willen meewerken aan legalisering van het verbindingsportaal niet op voorhand onaanvaardbaar is. De rechtbank ziet in hetgeen eiser thans heeft aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen.
Nu verweerder in redelijkheid de vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen weigeren, doet zich ter zake van de aanvraag van 6 februari 2007 de weigeringsgrond genoemd in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet voor, zodat verweerder gehouden was de bouwvergunning te weigeren, gelijk hij ook heeft gedaan.
Voor zover door eiser ter zitting is betoogd dat van de zijde van verweerder sprake is (geweest) van vooringenomenheid, gelet op bepaalde uitlatingen die door een wethouder zouden zijn gedaan, overweegt de rechtbank dat - wat er verder ook van deze uitlatingen zij - daaraan niet het gewicht kan worden toegekend dat eiser daaraan toegekend wenst te zien, nu eiser wist, althans behoorde te weten, dat het niet aan deze wethouder, maar aan verweerder is om een besluit op zijn aanvraag te nemen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder in dezen gehandeld heeft in strijd met het bepaalde in artikel 2:4 van de Awb.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond is te achten. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt daarom als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door R.M.M. Kleijkers, in tegenwoordigheid van A.G.P.M. Zweipfenning, als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2010. De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.