ECLI:NL:RBMAA:2010:BM4081

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
9 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-995004-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor onjuiste aangiften omzetbelasting en valsheid in geschrifte

Op 9 april 2010 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting en valsheid in geschrifte. De zaak kwam voort uit een onderzoek door de Belastingdienst/FIOD-ECD, dat zich richtte op niet-bestaande goederenstromen en valse facturen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek niet voldoende bewijs had geleverd om de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De verklaringen van de medeverdachte werden als onbetrouwbaar beschouwd, omdat deze wisselend waren en niet consistent met de feiten. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de onjuiste aangiften en dat hij niet als opdrachtgever of feitelijk leidinggevende kon worden aangemerkt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen zorgvuldig te beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/995004-05
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 april 2010
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. H.P. Ruysink, advocaat te Bunde.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 maart 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
Feit 1: [naam bedrijf 1] met een ander of anderen opzettelijk de aangiften voor de omzetbelasting onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, waardoor er te weinig belasting werd geheven. Verdachte heeft tot het plegen van deze strafbare feiten opdracht gegeven, dan wel aan deze verboden gedragingen feitelijk leiding gegeven;
Feit 2: [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 1] met elkaar en/of met een ander of anderen opzettelijk de aangiften voor de omzetbelasting onjuist en/of onvolledig hebben gedaan, waardoor er te weinig belasting werd geheven. Verdachte heeft tot het plegen van deze strafbare feiten opdracht gegeven, dan wel aan deze verboden gedragingen feitelijk leiding gegeven;
Feit 3: [naam bedrijf 1] met een ander of anderen (een deel van) de (bedrijfs)administratie van voornoemde besloten vennootschap, namelijk een (samenstel van) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, met het oogmerk om die (dat samenstel van) geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken. Verdachte heeft tot het plegen van deze strafbare feiten opdracht gegeven, dan wel aan deze verboden gedragingen feitelijk leiding gegeven.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten wettig en overtuigend bewezen. De ruilhandel van [naam bedrijf 1] is opgezet door verdachte, waarin zijn zonen [naam zoon 1] en [naam zoon 2] participeerden. Medeverdachte [naam medeverdachte 1] maakte verkoopfacturen op aan [naam bedrijf 1] met vermelding van omzetbelasting, welke door het bedrijf van [naam medeverdachte 1] niet werd afgedragen, maar wel door [naam bedrijf 1] werd afgetrokken als ‘voorbelasting’. Ter afdekking van die valse inkoopfacturen werden door [naam bedrijf 1] valse verkoopfacturen opgemaakt. Deze verkoopfacturen werden weer op naam gezet van Belgische bedrijven van [naam medeverdachte 1] en dat tegen het 0%-tarief. Verdachte was degene die feitelijk de touwtjes (mede) in handen had en hij was de initiatiefnemer.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zake de feiten primair tot vrijspraak geconcludeerd en subsidiair tot ontslag van alle rechtsvervolging. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte op de hoogte was van de tenlastegelegde gedragingen en mitsdien nimmer aangemerkt kan worden als de opdrachtgever en/of feitelijk leidinggevende. Ook de vennootschappen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 1] waren er niet mee bekend dat de facturen die door haar zijn ontvangen niet daadwerkelijk afkomstig waren van de desbetreffende ondernemingen. Om die reden kunnen de vennootschappen vanwege het ontbreken van enige wetenschap en opzet niet veroordeeld worden ter zake van de tenlastegelegde feiten. Daarnaast was verdachte niet bevoegd om in te grijpen en indien en voor zover verdachte al bevoegd zou zijn, was verdachte onder de gegeven omstandigheden niet redelijkerwijs gehouden om in te grijpen gelet op de gemaakte taakverdeling binnen [naam bedrijf 1] De verweten gedragingen behoorden immers tot het aandachtsgebied van de bestuurders van deze vennootschap, zijnde de medeverdachten [naam zoon 2] [naam verdachte] en [naam zoon 1]. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook niet dat verdachte hetzij direct, hetzij indirect bekend was met (soortgelijke) strafbare feiten die door de rechtspersonen werden begaan, zodat niet gesteld kan worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen.
De raadsman heeft erop gewezen dat de verklaringen van de verdachte [naam medeverdachte 1] steeds afwijkend zijn. [naam medeverdachte 1] heeft eerst verklaard dat er een goederenstroom was en daarna heeft hij dat ontkend. Vervolgens heeft [naam medeverdachte 1] bij brief laten weten dat hij gelogen heeft en er wel een goederenstroom was en ten slotte heeft hij aangegeven dat er toch geen goederenstroom was. Onder die omstandigheden kunnen de verklaringen van [naam medeverdachte 1] niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Omdat er verder onvoldoende bewijs is, moet vrijspraak volgen.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Tijdens een door de Belastingdienst/FIOD-ECD te Roermond ingesteld onderzoek is de verdenking ontstaan dat vermoedelijk door of namens de verdachte [naam medeverdachte 1] facturen werden opgemaakt betreffende leveringen van goederen aan [naam bedrijf 1], het bedrijf van zijn twee zonen [naam zoon 1] en [naam zoon 2], bij welk bedrijf verdachte in dienst was. Deze facturen vermeldden een bedrag aan omzetbelasting. Deze omzetbelasting werd door de verkopers niet afgedragen, maar door [naam bedrijf 1] wel verrekend als zogenaamde ‘voorbelasting’ en aangegeven op haar periodieke aangiften omzetbelasting. Het vermoeden bestond dat er door de verkopers feitelijk geen goederen aan [naam bedrijf 1] werden geleverd, maar dat er enkel sprake was van een facturenstroom.
Vervolgens werden door [naam bedrijf 1] vermoedelijk valse verkoopfacturen opgemaakt ter zake van leveringen van goederen op naam van bedrijven in België, onder vermelding van 0% omzetbelasting. Met deze vermoedelijk valse verkoopfacturen werden de eveneens vermoede valse inkoopfacturen verrekend, of werd voorgewend dat er inkomsten waren om de inkoopfacturen te ‘betalen’.
Tijdens voornoemd onderzoek is medeverdachte [naam medeverdachte 1] diverse keren door ambtenaren van de Belastingdienst/FIOD-ECD verhoord. Uit deze verklaringen is de rechtbank gebleken dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] wisselende verklaringen heeft afgelegd over het al dan niet bestaan van een goederenstroom.
Over bijvoorbeeld factuur nr. 46 van [S.] (D/197) met betrekking tot een partij briefomslagen, heeft [naam medeverdachte 1] op 25 januari 2006 verklaard dat de hele partij uit ongeveer 33 pallets bestond en in een vrachtwagen werd vervoerd vanuit België naar [naam bedrijf 1] in Eijsden. Op 1 februari 2006 heeft [naam medeverdachte 1] over deze briefomslagen echter verklaard dat deze partij nooit is geleverd.
Ook heeft [naam medeverdachte 1] met name over [naam verdachte] wisselend verklaard. Zo heeft [naam medeverdachte 1] onder meer verklaard dat hij in opdracht van [naam verdachte] valse facturen heeft opgemaakt vanaf 2002 tot en met september 2005. De reden hiervoor was dat [naam bedrijf 1] op deze manier BTW in aftrek kon brengen.
Op 11 september 2009 is [naam medeverdachte 1] als getuige gehoord bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken. [naam medeverdachte 1] heeft toen onder meer verklaard dat de verklaringen die hij bij de FIOD heeft afgelegd kloppen. De rechter-commissaris heeft [naam medeverdachte 1] vervolgens geconfronteerd met de inhoud van een briefje aan de FIOD, waarin [naam medeverdachte 1] schrijft dat alles wat hij over [naam verdachte] heeft verklaard gelogen is. [naam medeverdachte 1] had belastend over [naam verdachte] verklaard omdat hij van de FIOD af wilde zijn. Er zou alleen sprake zijn geweest van inkoop, verkoop en ruilhandel. [naam medeverdachte 1] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij het bewuste briefje heeft geschreven en dat de inhoud van het briefje niet klopt. [naam medeverdachte 1] wilde niet zeggen waarom hij het briefje had geschreven en hij was niet onder druk gezet om het briefje te schrijven.
Gelet op de door [naam medeverdachte 1] wisselend afgelegde verklaringen over het al of niet bestaan van een goederenstroom en de rol van met name [naam verdachte] en omdat [naam medeverdachte 1] bovendien geen acceptabele verklaring heeft gegeven waarom hij wisselend heeft verklaard, is de rechtbank het eens met de verdediging dat deze verklaringen van [naam medeverdachte 1] onbetrouwbaar zijn en van het bewijs uitgesloten moeten worden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er verder geen bewijsmiddelen voorhanden waaruit blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten wisten dat de facturen in kwestie vals waren en dat zij wisten dat er op basis van deze facturen onjuiste en/of onvolledige aangiften van omzetbelasting is gedaan. Ook zijn er geen andere bewijsmiddelen voorhanden die de verklaring van [naam medeverdachte 1] ondersteunen.
Het onderzoek door de Belastingdienst/FIOD-ECD heeft zich voornamelijk toegespitst op een onderzoek naar niet bestaande goederenstromen en valse facturen, gebaseerd op verklaringen van [naam medeverdachte 1]. Het onderzoek ontbeert echter de vaststelling of de beweerdelijk niet bestaande goederenstromen ook daadwerkelijk niet hebben bestaan.
Gelet op het hiervoor overwogene is, de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en dat verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
4 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W. Oosterman, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 april 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
[naam bedrijf 1], verder te noemen 'de B.V.' op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 januari 2003 tot en met 19 april 2005 in de gemeente(n) Eijsden en/of Maastricht, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de/het aangiftetijdvak(ken) januari 2003 en/of maart 2003 en/of september 2003 en/of januari 2004 en/of februari 2004 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft voornoemde BV, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Maastricht ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over
- het aangiftetijdvak januari 2003 (D/291 in zaak 3), een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 5.869,- euro vermeld, althans doen of laten vermelden en/of
- het aangiftetijdvak maart 2003 (D/293 in zaak 3), een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 21.585,- euro vermeld, althans doen of laten vermelden en/of
- het aangiftetijdvak september 2003 (D/295 in zaak 4), een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 35.002,- euro vermeld, althans doen of laten vermelden en/of
- het aangiftetijdvak januari 2004 (D/299 in zaak 4), een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 36.696,- euro vermeld, althans doen of laten vermelden en/of
- het aangiftetijdvak februari 2004 (D/300 in zaak 4), een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 2.145,- euro vermeld, althans doen of laten vermelden en/of
- het aangiftetijdvak september 2004 (D/288 in zaak 5), een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 1.560,- euro vermeld, althans doen of laten vermelden,
- het aangiftetijdvak november 2004 (D/303 in zaak 5 en 7), een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 11.544,- euro vermeld, althans doen of laten vermelden en/of
- het aangiftetijdvak maart 2005 (D/663 in zaak 7), een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 2.165,- euro vermeld, althans doen of laten vermelden, terwijl die / dat bedrag(en) in werkelijkheid (telkens) hoger waren / was dan op die aangifte(n) voornoemd waren / was vermeld, althans (telkens) op die / dat aangiftebiljet(ten) omzetbelasting voornoemd een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe
strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 1] en/of, verder te noemen 'de B.V.('s)' op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 juni 2005 tot en met 31 augustus 2005 in de gemeente(n) Eijsden en/of Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te
weten een aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak juni 2005 ten name van de Fiscale eenheid [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 1] onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, immers heeft/hebben voornoemde BV('s), tezamen en in vereniging met elkaar en/of met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Maastricht ingeleverde aangifte
omzetbelasting over
- het aangiftetijdvak juni 2005 (D/666 in zaak 8), een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 24.138,- euro vermeld, althans doen of laten vermelden, terwijl dat bedrag in werkelijkheid hoger was dan op die aangifte voornoemd was vermeld, althans op die aangifte omzetbelasting voornoemd een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[naam bedrijf 1], verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand oktober 2002 tot en met de maand november 2004, althans in of omstreeks de ja(a)r(en) 2002 en/of 2003 en/of 2004 in de gemeente Eijsden, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een deel van ) de (bedrijfs)administratie van de B.V., - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs)administratie (telkens) een (samenstel van)
geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, immers heeft de B.V. toen en daar (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk valselijk en/of in
strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs)admistratie opgenomen, althans doen of laten opnemen:
* een inkoopfactuur (D/157 in zaak 1), volgens factuuropdruk afkomstig van [H.], gericht aan de B.V. en/of
* een inkoopfactuur (D/152 in zaak 2), volgens factuuropdruk afkomstig van [I.S.T.], gericht aan de B.V. en/of
* drie, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en) (D/197, 199 en 202 in zaak 3), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [S.]- export, gericht aan de B.V. en/of
* zeven, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en) (D/231, 233, 235, 238, 240, 242 en 243 in zaak 4), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [R.]., gericht aan de B.V. en/of
* twee, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en) (D/288 en 368 in zaak 5), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [H.]., gericht aan de B.V.,
(telkens) terzake levering van goederen en/of verrichten van diensten tegen de op die factu(ur(en) vermelde prijzen / prijs, zulks terwijl de levering van goederen en /of het verrichten van diensten zoals op die factu(ur(en) vermeld en/of tegen de op die factu(u)r(en)
vermelde bedragen in werkelijkheid (telkens) niet hebben / heeft plaatsgevonden, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/995004-05
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 9 april 2010 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. H.P. Ruysink, advocaat te Bunde.