RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 332
[eiseres]
gevestigd te Beek, eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Heerlen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 6 februari 2009
Kenmerk: B&B 111.0043.20W JH
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank P.L.M.A. Wijshoff (hierna: de werknemer) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. De werknemer heeft daarvan gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft op 28 oktober 2009 door de enkelvoudige kamer plaatsgehad. Dit beroep is gevoegd behandeld met het beroep in de zaak met procedurenummer 08 / 1655 AWB. Namens eiseres is verschenen J.P.G.J. Leenders, directeur van eiseres, bijgestaan door A.J.T.J. Meuwissen, advocaat te Maasbracht, gemeente Maasgouw. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door D.E.C. Veugen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De werknemer is niet verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend. De zaken zijn verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Awb bepaald dat de zitting achterwege blijft, aangezien partijen daarvoor schriftelijk toestemming hebben gegeven.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en de zaken gesplitst. Thans doet zij in beide zaken afzonderlijk uitspraak.
Bij besluit van 29 mei 2008 (hierna: het loonsanctiebesluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar re-integratie-inspanningen ten opzichte van de werknemer onvoldoende zijn geweest. Om die reden heeft verweerder besloten om de periode, waarin de werknemer jegens eiseres recht heeft op loon tijdens ziekte in aansluiting op de normale periode van 104 weken, te verlengen met 52 weken. Verder is in het bestreden besluit verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 19 mei 2008. In dit rapport, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, is vermeld dat de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting bekort kan worden als voldaan wordt aan één van de navolgende situaties:
1. de werknemer werkt in werk dat min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden binnen het eigen bedrijf;
2. de werknemer werkt met zijn toestemming buiten het bedrijf;
3. de werknemer werkt in werk met een loonwaarde van tenminste 65% van het oorspronkelijke loon terwijl dit werk structureel is;
4. er is een adequaat re-integratietraject naar ander werk bij een andere werkgever afgerond.
Bij brief van 26 augustus 2008 heeft eiseres verweerder verzocht om de verlengde loonbetalingsplicht van 52 weken met onmiddellijke ingang te beëindigen aangezien zij aan al haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Eiseres heeft daarbij verwezen naar het werkplekonderzoek van G.F.M. Kikken van 2 juli 2008 en het feit dat de werknemer op 4 juli 2008 passende arbeid heeft aanvaard. Voorts heeft eiseres verweerder meegedeeld dat de werknemer zich per 7 juli 2008 weer heeft ziek gemeld. Een spoedcontrole door de bedrijfsarts heeft opgeleverd dat de werknemer per die datum en voorlopig naar de toekomst volledig arbeidsongeschikt is. Ten slotte heeft eiseres nog verwezen naar het arbeidskundig rapport van arbeidsdeskundige Grassi van 8 juli 2008.
Bij besluit van 11 september 2008 heeft verweerder, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 9 september 2008, besloten de loonsanctie niet te bekorten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 6 februari 2009, het bezwaar tegen besluit van 11 september 2008 ongegrond verklaard.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gekeken naar de periode die loopt tot aan het loonsanctiebesluit. Ten onrechte wordt door verweerder uitgegaan van het feit dat hervatting in passend werk in juli 2008 is meegenomen in het besluit dat verweerder heeft genomen op het bezwaar dat eiseres heeft gemaakt tegen het loonsanctiebesluit. Verder is verweerder er ten onrechte van uitgegaan dat de sanctie eerst verkort kan worden als voldaan is aan één van de in het loonsanctiebesluit genoemde vier situaties. Deze oplegging van verplichtingen past niet binnen het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en evenmin binnen het kader van de Wet Verbetering Poortwachter. Verweerder gaat uit van een resultaatsverplichting, terwijl de wetgever is uitgegaan van een inspanningsverplichting. Voorts heeft verweerder de medische adviezen van de bedrijfsarts en het rapport van de arbeidsdeskundige Grassi ten onrechte terzijde geschoven en blijkt uit een door de werknemer ingeschakelde medisch adviseur dat deze het niet eens is met de functionele mogelijkhedenlijst die door een verzekeringsarts van verweerder is opgesteld. Verweerder komt ten onrechte tot de conclusie dat door eiseres onvoldoende is gemotiveerd waarom er geen bevredigend re-integratieresultaat is behaald en waarom activiteiten die in redelijkheid hadden kunnen mogen worden verwacht niet zijn verricht. Verder had verweerder moeten uitgegaan van de volgende feiten:
- eiseres heeft in overleg met verweerder een tijdelijke, en voor de werknemer passende, werkplek in eigen bedrijf gecreëerd;
- de werknemer werkt met zijn toestemming buiten het bedrijf, te weten ten behoeve van de dierenkliniek van zijn partner;
- de werknemer heeft telkenmale de boot naar re-integratie bij een andere werkgever afgehouden;
- de werknemer is niet werkzaam in werk met een loonwaarde van tenminste 65% van het oorspronkelijke loon.
Doordat de werknemer op 7 juli 2008 is uitgevallen, is eiseres in een nieuwe situatie terechtgekomen. Ten onrechte heeft verweerder geconcludeerd dat de werknemer op termijn weer belastbaar is. Daar komt bij dat de werknemer niet wenst mee te werken aan de re-integratie. Ten slotte heeft eiseres de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Voor de relevante artikelen van de Wet WIA en de van belang zijnde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) verwijst de rechtbank naar de uitspraak met het procedurenummer 08 / 1655 AWB. Ook voor zover eiseres in dit beroep soortgelijke argumenten heeft aangevoerd als in vorenbedoeld beroep, verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover in de voornoemde uitspraak is overwogen.
Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of eiseres haar tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen op 26 augustus 2008 voldoende heeft hersteld. Gelet op het bepaalde in artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA ligt het op de weg van eiseres om aan te tonen dat zij deze tekortkomingen heeft hersteld. Daarvan is in ieder geval sprake als zij heeft voldaan aan één van de vier in het loonsanctiebesluit genoemde situaties. Verweerder heeft deze situaties gebaseerd op het bepaalde in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (hierna: de Beleidsregels). Het in de Beleidsregels neergelegde beoordelingskader komt, volgens vaste jurisprudentie van de CRvB, in beginsel niet in strijd met een juiste uitleg van de artikelen 65 en 25, negende lid, van de Wet WIA. Derhalve ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor het oordeel dat de Beleidsregels niet passen binnen het kader van de Wet Verbetering Poortwachter. Voorts onderschrijft de rechtbank niet het standpunt van eiseres dat verweerder uitgaat van een resultaatsverplichting. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 18 november 2009, LJN BK3717, waarin deze heeft geoordeeld dat verweerders stelling dat sprake moet zijn van een afgerond re-integratietraject niet inhoudt dat verweerder uitgaat van een resultaatsverplichting. Voor zover eiseres heeft betoogd dat verweerder ten onrechte enkel heeft gekeken naar de periode die loopt tot aan het loonsanctiebesluit, overweegt de rechtbank dat uit de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 6 februari 2009 blijkt, zij het summier, dat rekening is gehouden met de feiten zoals die golden ten tijde van de datum in geding.
Vast staat dat eiseres begin juli 2008 weliswaar passend werk binnen het eigen bedrijf heeft gecreëerd, maar dit werk was slechts van tijdelijke duur. Van werkhervatting met een structureel karakter binnen het eigen bedrijf was dan ook geen sprake. Evenmin heeft eiseres de werknemer met diens toestemming buiten het eigen bedrijf geplaatst. De werknemer werkt weliswaar incidenteel voor het bedrijf van zijn partner, in die zin dat hij voor haar af en toe de telefoon beantwoordt, maar dit werk kan niet worden gezien als werk bij een andere werkgever in de zin van de Beleidsregels. Bovendien verrichtte de werknemer “deze werkzaamheden” ook al naast zijn werk bij eiseres in de periode vóórdat hij ziek werd. De rechtbank is voorts niet gebleken van een afgerond adequaat re-integratietraject naar ander werk bij een andere werkgever, waartoe zij als volgt overweegt. Op verzoek van eiseres heeft arbeidsdeskundige Grassi een re-integratieonderzoek uitgevoerd. Uit diens rapport van 8 juli 2008 blijkt dat voor de werknemer vanaf juni 2008 hulp en begeleiding bij het vinden van een andere werkplek is gestart. Deze begeleiding is, gezien onder meer de medische situatie van de werknemer, tijdelijk in de ijskast gezet. Uit dit rapport blijkt voorts dat de werknemer op termijn arbeidgeschikt is voor ander werk bij een andere werkgever. Gezien de vorenstaande feiten onderschrijft de rechtbank het standpunt van verweerder dat eiseres zich te veel heeft laten leiden door de klachten van de werknemer in plaats van te zoeken naar mogelijkheden zoals mediation, training, scholing en de mogelijkheid tot zelfstandige vestiging. Het enkel laten verrichten van re-integratieonderzoek acht de rechtbank onvoldoende om te spreken van een afgerond re-integratietraject.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres haar tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen niet voldoende heeft hersteld. Dat de werknemer zich op 7 juli 2008 ziek heeft gemeld, kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit de brief van de bedrijfsarts van Maetis van 10 juli 2008 blijkt weliswaar dat de werknemer op dat moment volledig arbeidsongeschikt was, maar daarin is niet vermeld dat de werknemer (in de toekomst) geen arbeidmogelijkheden meer heeft of dat geen herstel meer is te verwachten. Voor zover eiseres heeft verwezen naar een rapport van een door de werknemer ingeschakelde medisch adviseur Neuhaus van 30 november 2008, stelt de rechtbank vast dat uit dit rapport blijkt dat de werknemer op 28 november 2008 beschikte over duurzaam benutbare mogelijkheden. Overigens heeft dit rapport geen betrekking op de medische situatie van de werknemer rond de datum in geding.
Al het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Om die reden dient het verzoek van eiseres om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten te worden afgewezen.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door M. Hillen als voorzitter, en J.N.F. Sleddens en M.A.H. Span-Henkens als leden, in tegenwoordigheid van R.G. Willems-Cremers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2010.
w.g. R.G. Willems-Cremers w.g. M. Hillen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.