ECLI:NL:RBMAA:2010:BM2952

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700596-09
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal door veelpleger met eerdere ISD-maatregel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 21 april 2010, is de verdachte aangeklaagd voor winkeldiefstal. De verdachte was eerder veroordeeld tot de ISD-maatregel, maar deze was nog niet onherroepelijk omdat er hoger beroep was ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de ISD-maatregel in deze zaak niet kan worden opgelegd, gezien de omstandigheden van de eerdere veroordeling. De verdachte werd op 27 oktober 2009 aangehouden met gestolen goederen, waaronder mutsen en sokken, die hij kort na de diefstal in zijn bezit had. De rechtbank acht de diefstal bewezen, mede op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdediging betwist de bewijsvoering, maar de rechtbank concludeert dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de diefstal. De verdachte wordt vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 70 dagen op, met aftrek van voorarrest, en motiveert deze straf aan de hand van de oriëntatiepunten van het LOVS voor veelplegers. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700596-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 april 2010
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren [geboortegegevens],
ingeschreven [adresgegevens].
Raadsman is mr. H.P. Ruysink, advocaat te Bunde.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 april 2010, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: een winkeldiefstal heeft gepleegd bij [naam winkel], dan wel goederen heeft geheeld;
Feit 2: een winkeldiefstal heeft gepleegd bij [naam supermarkt].
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht feit 1 primair, de winkeldiefstal bij [een winkel], wettig en overtuigend bewezen.
Hij stelt dat verdachte heeft verklaard dat hij niet bij de [NAAM WINKEL] te Heerlen is geweest, terwijl dat aantoonbaar gelogen is. Ter onderbouwing hiervan verwijst de officier van justitie naar de vier bij het dossier gevoegde afbeeldingen die op 27 oktober 2009 zijn gemaakt door cameratoezicht Heerlen. Op deze afbeeldingen is een persoon te zien nabij een ingang van de [NAAM WINKEL]. Op grond van de kenmerken van verdachtes jas, zoals deze blijken uit de drie foto’s die van verdachte zijn gemaakt bij zijn inverzekeringstelling, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het verdachte is geweest die zich bij de [NAAM WINKEL] te Heerlen heeft bevonden. Die kenmerken betreffen het witte vignet op de capuchon van de jas en een beschadiging van de jas waardoor de wattering naar buiten komt. Deze beschadiging bevindt zich op de achterzijde van de jas in het derde vak van onder.
Korte tijd later werd verdachte aangetroffen met de goederen die werden gestolen bij de [NAAM WINKEL]. Ten tijde van de diefstal lagen deze goederen in een rek vlakbij de ingang van de winkel. Daar werden ook de kaartjes van enkele van de goederen aangetroffen.
Verdachte verklaarde dat hij niet bij de [NAAM WINKEL] is geweest. Bij het slaaphuis wilde hij niet zeggen waar de spullen vandaan kwamen. Bij de politie verklaarde hij dat hij de goederen had gekregen van een bekende van hem.
Zijn verklaring dat hij niet bij de [NAAM WINKEL] is geweest, is zelfs als kennelijk leugenachtig aan te merken, nu hij op een cruciaal punt heeft gelogen, aantoonbaar met het doel de waarheid te bemantelen. Deze leugenachtige verklaring mag voor het bewijs worden gebruikt, maar ook zonder gebruik van deze verklaring is er voldoende wettig en overtuigend bewijs, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de bij verdachte aangetroffen goederen afkomstig zijn van de [NAAM WINKEL]. Evenmin is er wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de goederen heeft gestolen.
Overigens ontkent verdachte niet dat hij de persoon is die te zien is op de camerabeelden.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging meent dat dit feit kan worden bewezen.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op 27 oktober 2009 omstreeks 11.40 uur werd verdachte aangehouden. Verdachte had een muts van het merk [T.] in zijn handen met daarin drie verpakkingen met daarin elk drie sokken van het merk [P.]. Verder droeg verdachte een muts op zijn hoofd. Ook het merk van die muts was [T.].
De verpakkingen van de sokken waren voorzien van een prijssticker. De mutsen waren niet voorzien van een prijssticker. In de winkel [naam winkel] aan de [P.straat] te Heerlen stond op de begane grond een rek met daarin exact dezelfde verpakkingen met sokken van het merk [P.]. Ook de prijsstickers op deze verpakkingen en het cijfertype op die stickers kwamen exact overeen met de prijsstickers op de verpakkingen die bij verdachte werden aangetroffen.
Voorts stond op de begane grond een rek met mutsen van het merk [T.]. De mutsen kwamen exact overeen met de mutsen die bij verdachte werden aangetroffen. Op de grond bij het rek waar de mutsen hingen, lagen losgemaakte prijskaartjes. Een van de kaartjes hoorde bij een zwarte muts van het merk [T.]. De verbalisant vergeleek dit kaartje met een kaartje van een zwarte muts in het rek die exact overeenkwam met de zwarte muts die bij verdachte werd aangetroffen. De kaartjes kwamen exact met elkaar overeen.
Op 28 oktober 2009 deed [naam aangever] aangifte van winkeldiefstal, gepleegd op 27 oktober 2009 bij [naam winkel] te Heerlen.
Hij verklaarde dat de negen paar sokken en de twee mutsen die de aangehouden persoon bij zich had, afkomstig waren van [naam winkel].
Verdachte was op 27 oktober 2009 omstreeks 11.06 uur aanwezig bij de ingang van [naam winkel] te Heerlen.
Zijn de goederen gestolen bij [naam winkel] te Heerlen?
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van voornoemd proces-verbaal van bevindingen (voetnoten 3 en 4) in combinatie met de inhoud van het proces-verbaal aangifte (voetnoot 5), zoals hierboven weergegeven, vaststaat dat de bij verdachte aangetroffen goederen gestolen zijn bij [naam winkel] te Heerlen.
Heeft verdachte de goederen gestolen?
Vooropgesteld moet worden dat aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat degene die deze voorhanden heeft, ze ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte korte tijd na de diefstal van de sokken en mutsen over deze goederen beschikte. Gelet op het korte tijdsverloop tussen de diefstal en het voorhanden hebben van de gestolen goederen, wordt het ervoor gehouden dat verdachte de goederen zelf heeft gestolen, tenzij hij voor de aanwezigheid van die goederen onder hem een aannemelijke verklaring heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van verdachte voor het voorhanden hebben van de goederen niet aannemelijk. De rechtbank hecht namelijk geen geloof aan zijn verklaring dat hij de spullen heeft gekregen van ene [R.] uit Meezenbroek, nu verdachte hierover verschillende verklaringen heeft afgelegd:
- Bij zijn aanhouding deelde verdachte de verbalisanten mede dat hij de sokken en muts van ene [R.] had gekregen. Hij zou onderweg zijn naar de [B.M.straat] om [R.] te vragen naar het bonnetje. Verdachte kon echter niet aangeven waar [R.] woonde.
- Bij zijn inverzekeringstelling verklaarde verdachte dat hij de goederen van een hem onbekende man had gekregen.
- Vervolgens weigerde verdachte een verklaring af te leggen.
- Ten slotte verklaarde verdachte (bij de politie, bij gelegenheid van de vordering tot inbewaringstelling en ter terechtzitting d.d. 7 april 2010) weer dat hij de spullen van [R.] uit Meezenbroek had gekregen.
Gelet op deze omstandigheden, aangevuld met het feit dat verdachte op 27 oktober 2009 omstreeks 11.06 uur bij de ingang van de [NAAM WINKEL] te Heerlen is geweest, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor feit 1.
Ten aanzien van feit 2
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte namens [naam supermarkt];
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 7 april 2010.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 primair
op 27 oktober 2009 in de gemeente Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee mutsen en negen paar sokken, toebehorende aan [naam winkel].
Feit 2
op 19 oktober 2009 in de gemeente Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee pakjes biefstuk en een blikje frisdrank en een paar sokken, toebehorende aan [naam supermarkt].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair en 2 telkens:
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna aangeduid als ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
Hiertoe voert hij aan dat aan verdachte op 8 oktober 2009 ook de ISD-maatregel werd opgelegd. Tegen dit vonnis werd door verdachte hoger beroep ingesteld op 12 oktober 2009. Vervolgens pleegde verdachte op 19 oktober 2009 en op 27 oktober 2009 wederom diefstallen. Indien de rechtbank de noodzaak van het opleggen van de ISD-maatregel inzag in oktober 2009, dan bestaat daartoe ook nu de noodzaak, aldus de officier van justitie.
Als aan verdachte voor deze zaak de ISD-maatregel wordt opgelegd, dan zal het gerechtshof daarmee rekening houden bij de behandeling van de vorige zaak naar aanleiding waarvan de ISD-maatregel werd opgelegd. Mocht het geval zich voordoen dat aan verdachte uiteindelijk twee ISD-maatregelen worden opgelegd, dan zullen deze in elkaar opgaan.
Voorts stelt de officier van justitie dat het oude reclasseringsrapport actueel blijft, ook al spreekt het nieuwe rapport over mogelijke nieuwe opties. Het opleggen van reclasseringstoezicht is niet aangewezen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de ISD-maatregel niet kan worden opgelegd, omdat verdachte al in oktober 2009 is veroordeeld tot de ISD-maatregel. Hoewel dit laatste vonnis nog niet onherroepelijk is, bestaat de kans dat het in stand blijft waardoor er uiteindelijk sprake is van twee te executeren ISD-vonnissen en verdachte dus vier jaren ISD moet ondergaan.
Bovendien wordt er heel gemakkelijk gedaan over het opleggen van de ISD-maatregel, terwijl het kan betekenen dat iemand voor een relatief licht vergrijp jaren gedetineerd is.
Daarnaast wijst de verdediging op de strafzaak met ressortsparketnummer 20-[xxxxxx-xx]uit 2007. In die zaak legde de rechtbank aan verdachte ook al een ISD-maatregel op, terwijl het gerechtshof in hoger beroep slechts acht maanden gevangenisstraf oplegde. In de tussentijd had verdachte wel al zestien maanden in voorarrest gezeten. Voor de acht maanden die verdachte achteraf bezien ten onrechte gedetineerd is geweest, kan hij geen genoegdoening krijgen. De verdediging verzoekt de rechtbank daarmee rekening te houden.
De verdediging meent dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht voldoende is als straf voor deze feiten.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Op 8 oktober jongstleden werd verdachte door deze rechtbank veroordeeld tot de ISD maatregel voor de duur van twee jaren. Dit vonnis is niet onherroepelijk, nu verdachte daartegen hoger beroep heeft ingesteld. Dit leidt tot twee mogelijke gevolgen.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch kan het vonnis bevestigen, althans in ieder geval ook ISD opleggen. In dat geval acht de rechtbank het opleggen van een nieuwe ISD voor de feiten waarover nu geoordeeld moet worden geen passende maatregel meer.
Indien het gerechtshof het vonnis van 8 oktober jongstleden niet bevestigt, in die zin dat de ISD-maatregel niet wordt opgelegd, dan acht het gerechtshof de noodzaak daartoe blijkbaar niet aanwezig. Mocht dat geval zich voordoen, dan acht de rechtbank de kans dat het gerechtshof in de onderhavige zaak wel aanleiding zal zien om ISD op te leggen bijzonder klein nu deze zaak feitelijk niet afwijkt van de zaak waarover het gerechtshof in appel dient te oordelen.
Gelet hierop zal de rechtbank niet de ISD-maatregel opleggen.
De rechtbank zoekt bij de strafoplegging aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS. Volgens deze oriëntatiepunten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken (oftewel 28 dagen) passend bij een winkeldiefstal, gepleegd door een veelpleger. Nu verdachte als veelpleger aangemerkt dient te worden en het in deze zaak gaat om twee winkeldiefstallen is in beginsel een gevangenisstraf van acht weken (oftewel 56 dagen) op zijn plaats. Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte korte tijd na zijn vorige veroordeling opnieuw tot tweemaal toe in de fout is gegaan.
Gelet hierop zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 70 dagen, met aftrek van voorarrest.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 70 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. I. Becker-Hartenhof en mr. R.A.J. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 april 2010.
Buiten staat
Mr. I. Becker-Hartenhof is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2009 in de gemeente Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, althans een of meer muts(en) en/of negen, althans een of meer paar sokken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 27 oktober 2009 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, twee, althans een of meer muts(en) en/of negen, althans een of meer paar sokken heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die muts(en) en/of sokken wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2009 in de gemeente Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee in elk geval een pakje(s) biefstuk en/of een blikje frisdrank en/of een paar sokken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam supermarkt], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.