ECLI:NL:RBMAA:2010:BM2323
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verjaring van vordering uit hoofde van de huurovereenkomst
In deze zaak vorderde de eiser, een huurder, een verklaring voor recht dat hij gedurende de periode van 1 april 1999 tot en met 1 april 2008 een te hoge huurprijs heeft betaald vanwege ernstige gebreken aan het gehuurde pand. Daarnaast vorderde hij een schadevergoeding van EUR 50.149,11 ter compensatie van de te veel betaalde huurpenningen en veroordeling van de gedaagde in de proceskosten. De huurovereenkomst was aangegaan op 15 maart 1998 en de huurprijs bedroeg laatstelijk EUR 1.460,20 per maand. De gedaagde verhuurde een bedrijfshal aan de eiser, die deze gebruikte voor zijn meubelspuiterij.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde een beroep deed op verjaring van de vordering. De kantonrechter overwoog dat rechtsvorderingen tot vergoeding van schade verjaren na vijf jaar, te rekenen vanaf de dag volgend op de dag waarop de benadeelde zowel met de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. In dit geval was de eiser op de hoogte van de gebreken en de schade al vóór de verjaringstermijn van vijf jaar, waardoor de vordering verjaard was. De kantonrechter concludeerde dat er geen stuiting van de verjaring had plaatsgevonden en dat de vorderingen van de eiser derhalve verjaard waren.
De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, die tot op heden waren begroot op EUR 1.200,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis werd uitgesproken op 7 april 2010.