ECLI:NL:RBMAA:2010:BM2066

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
142177 / FA RK 09-965
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van voornamen van minderjarige in het kader van echtscheiding en ouderlijk gezag

In deze zaak verzoekt de vrouw om wijziging van de tweede en derde voornaam van haar zevenjarige dochter. De vrouw wil de voornaam "voornaam 1" wijzigen in "voornaam 2" en "voornaam 3" in "voornaam 4". De rechtbank overweegt dat het wijzigen van de voornamen van de dochter een vergaand ingrijpen is in haar privé-sfeer, vooral omdat zij een deel van haar identiteit ontleent aan haar huidige voornamen. De man, de vader van het kind, verzet zich tegen de wijziging en stelt dat de voornamen in gezamenlijk overleg zijn gekozen. De rechtbank benadrukt dat het kind jonger is dan twaalf jaar en haar belangen nog niet redelijk kan beoordelen, waardoor de belangen van de dochter bij een voornaamswijziging niet duidelijk kunnen worden vastgesteld.

De rechtbank concludeert dat er geen zwaarwichtig belang aanwezig is om het verzoek van de vrouw toe te wijzen. De vrouw heeft niet aangetoond dat de dochter in bijzondere mate lijdt onder het dragen van de huidige voornamen. Bovendien kan de vrouw de naam "voornaam 4" als roepnaam gebruiken, wat zij ook doet. De rechtbank wijst het verzoek af en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is genomen door de enkelvoudige kamer van de rechtbank Maastricht, onder leiding van rechter L.J. Geerits, en is openbaar uitgesproken op 6 april 2010.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 6 april 2010
Zaaknummer: 142177 / FA RK 09-965
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de vrouw],
verzoekster, verder te noemen: de vrouw,
wonende te [adres],
advocaat mr. H.J.M. Stassen,
en:
[de man],
wederpartij, verder te noemen: de man,
wonende te [adres],
advocaat mr. P.M.J. Graus.
1. Verloop van de procedure
De vrouw heeft op 13 juli 2009 een verzoekschrift ingediend tot wijziging van de voornamen van het minderjarige kind [de minderjarige], geboren te [geboortegegevens]
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 25 maart 2010. Van zijde van de man is tijdens de zitting een pleitnota overgelegd.
2. Feiten
Bij beschikking van 26 mei 2004 van deze rechtbank is tussen partijen echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is op 11 juni 2004 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke stand van de gemeente Valkenburg aan de Geul.
Na ontbinding van het huwelijk is de vrouw belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige].
[de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
2. Standpunten van partijen
De vrouw heeft verzocht ten aanzien van bovengenoemde minderjarig kind de voornaam “[voornaam 1]” te wijzigen in “[voornaam 2]” en de voornaam “[voornaam 3]” te wijzigen in “[voornaam 4]”.
Ter ondersteuning van haar verzoek heeft de vrouw gesteld dat er zwaarwegende belangen zijn op grond waarvan het verzoek moet worden toegewezen. Zij voert daartoe het volgende aan.
Ten tijde van de geboorteaangifte was sprake van een turbulente periode tussen de man en de vrouw, waardoor de voornaamskeuze niet in goede harmonie tot stand is gekomen.
De wijziging van [voornaam 1] in [voornaam 2] is ingegeven door een eenvoudige verschrijving. Bij de geboorteaangifte is, in strijd met de wens van de vrouw, verzuimd om in plaats van de thans gehanteerde letter “o”de letter “e” in te voeren. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat de naam [voornaam 1] is afgeleid van de naam van de moeder van de vrouw. Deze grootmoeder heet weliswaar officieel [voornaam 1], maar zij noemt zichzelf in de dagelijkse praktijk [voornaam 2]. De vrouw koestert al zeven jaar de wens om deze voornaam van [de minderjarige] in overeenstemming te brengen met de fonetische werkelijkheid.
Voorts stelt de vrouw dat de voornaam [voornaam 3] is afgeleid van de naam [X], die de moeder van de man draagt. De keuze voor die naam is niet welbewust en ook niet in gezamenlijk overleg tot stand gekomen. Voorafgaand aan de bevalling had de vrouw al de voorkeur voor de naam [voornaam 4] als eerste voornaam en roepnaam, maar zij heeft daarover geen overeenstemming kunnen bereiken met de man. De vrouw gebruikt de naam “[voornaam 4]” al geruime tijd als koosnaam voor [de minderjarige].
Volgens de vrouw heeft de man haar, zelfs gedurende de zwangerschap, mishandeld en misbruikt. Dit blijkt volgens de vrouw uit de door haar overgelegde brief van 6 december 2007 van de hoofdofficier van justitie te Maastricht aan de advocaat-generaal te
’s-Hertogenbosch. In die brief stelt de hoofdofficier dat er wettig en overtuigend bewijs is voor een vervolging van de man voor bedreiging en mishandeling en dat het seponeren van die zaak een verkeerde beslissing is geweest, maar dat een vervolging van de man aangaande die feiten, gelet op het feit dat het “oude” feiten betrof, niet meer opportuun was.
De man heeft zich van [de minderjarige] afgekeerd. Met de moeder van de man wil de vrouw niets meer te maken hebben nu zij de man altijd heeft gesteund in zijn wangedrag jegens de vrouw.
De vrouw wil een einde maken aan de associatie met de omgeving van de man, die de voornaam [voornaam 3] met zich brengt. Zij wil alle banden met de man doorsnijden, aangezien zij psychisch en emotioneel is belast door het wangedrag van de man en [de minderjarige] helemaal geen contact heeft met de man, noch met zijn familie. De vrouw heeft er, in de vorm van emotionele en psychische blokkades, last van dat [de minderjarige] een voornaam heeft die is afgeleid van de naam van de moeder van de man. Volgens de vrouw heeft [de minderjarige] geen weet van dit alles, maar als zij, als moeder, zwaar is belast, vormt dat ook een belasting voor het kind. Een wijziging van de voornaam [voornaam 3], die refereert aan de man en aan zijn moeder, zal de gemoedstoestand van de vrouw neutraliseren, hetgeen uiteindelijk ook rust voor [de minderjarige] zal brengen.
[de minderjarige] is op 9 april 2007 voor de Katholieke Kerk gedoopt. Haar doopnamen [de minderjarige] [voornaam 2] [voornaam 4] stemmen overeen met de thans verzochte wijzigingen. Voorts is de wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige] in eerste instantie al toegestaan.
De vrouw kan geen instemmende verklaring van de man overleggen, omdat er al geruime tijd geen communicatie is tussen haar en de man.
De man verzet zich tegen toewijzing van het verzoek. Volgens de man zijn er geen zwaarwichtige redenen om de voornamen van [de minderjarige] te wijzigen.
De man heeft gesteld dat de voornamen van [de minderjarige] in gezamenlijk overleg zijn gekozen. Volgens de man dient als uitgangspunt te gelden dat wat betreft de voornamen van [de minderjarige] een eenmaal gemaakte keuze in stand blijft, totdat [de minderjarige] meerderjarig is geworden en zij zelf anders kan beslissen. De vrouw had met haar verzoek moeten wachten totdat [de minderjarige] gehoord zou kunnen worden of totdat bezien kan worden dat [de minderjarige] in staat is de gevolgen van een dergelijke wijziging te overzien. De vrouw wil door middel van het verzoek een niet verwerkte echtscheiding over de rug van [de minderjarige] uitvechten. De man wilde wel omgang met [de minderjarige] en het gezamenlijk gezag over haar, maar hij heeft, gelet op de ex-partnerstrijd met de vrouw, er in het belang van [de minderjarige] voor gekozen om zijn rechten niet op te eisen.
De man ontkent en betwist dat hij de vrouw heeft mishandeld en misbruikt. De hoofdofficier heeft weliswaar aangegeven dat bepaalde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen, maar dat betekent volgens de man niet dat een rechter diezelfde mening zal zijn toegedaan. Bovendien heeft het openbaar ministerie de stellingen aangaande de mishandelingen en het misbruik onderzocht in verband met de politieke carrière van de man, maar de uitkomst daarvan was telkens dat er geen bewijs voorhanden is.
De man en de vrouw hebben er eertijds voor gekozen om als doopnamen van [de minderjarige] de voornamen van beide grootmoeders van [de minderjarige] te laten terugkeren. De man heeft de geboorteaangifte mede namens de vrouw gedaan en daarbij zijn de juiste voornamen gehanteerd.
Aangaande de voornaam [voornaam 1] is geen sprake van een verschrijving of vergissing. Zoals vermeld in de huwelijksakte van partijen heet de moeder van de vrouw [voornaam 1] en geen [voornaam 2]. Bovendien is het fonetische verschil tussen [voornaam 2] en [voornaam 1] gering.
De voornaam [voornaam 3] ziet op de voornaam van de moeder van de man die [X] heet. Dat de vrouw de koosnaam “[voornaam 4]” hanteert voor [de minderjarige] staat haar vrij, maar een koosnaam is iets anders dan een doopnaam. Koosnamen kunnen los van voornamen of doopnamen worden gebruikt. De vrouw kan voor [de minderjarige] de koosnaam of roepnaam gebruiken die zij wenst. Het is daarvoor niet nodig dat de voornamen van [de minderjarige] worden gewijzigd. Zowel [de minderjarige] als de vrouw hebben geen (zwaarwichtig) belang om de bewust gekozen voornaam [voornaam 3] te laten vervangen door de koosnaam [voornaam 4].
Het doel van de vrouw om de man te schaden, door hem en zijn familie uit het leven te houden en snijden van [de minderjarige], is niet geoorloofd. De man stelt dat de vrouw daarmee misbruik maakt van haar positie en rechten.
Voor de geslachtsnaamswijziging van [de minderjarige] in die van de vrouw is in eerste instantie toestemming gegeven, de man is daartegen in beroep gegaan en die beroepsprocedure loopt nog, zodat er thans nog geen sprake is van een geslachtsnaamswijziging.
De man stelt dat een tweede of derde naam in de praktijk of het maatschappelijk verkeer niet actief wordt gebruikt. Dat in tegenstelling tot roep- en koosnamen, die in het maatschappelijk verkeer wel worden gebruikt. Volgens de man gebruikt de vrouw de tweede en derde voornaam van [de minderjarige] niet, maar de koosnaam [voornaam 4] wel. Hij stelt dat de vrouw en [de minderjarige] geen directe last ondervinden van de destijds gemaakte keuze voor de voornamen [voornaam 1] en [voornaam 3].
Volgens de man heeft de vrouw geen zwaarwichtig belang bij toewijzing van haar verzoek. De vrouw streeft enkel haar eigen belang na en niet het belang van [de minderjarige]. De vrouw toont niet aan dat [de minderjarige] in bijzondere mate lijdt onder het dragen van de voornamen [voornaam 1] en [voornaam 3].
Er is volgens de man geen sprake van bijzondere omstandigheden waarbij alle kinderen uit het geslacht een bepaalde voornaam dragen.
De omstandigheid dat de naam [voornaam 3] naar de familie van de man verwijst is geen grond voor wijziging van deze voornaam. Gelet op de uitdrukkelijke keuze van de man en de vrouw is er, om biologische, historische, feitelijke en familierechtelijke redenen, een zwaarwichtig belang om de huidige voornamen van [de minderjarige] onveranderd te laten.
3. Beoordeling
Artikel 1:4 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek geeft de rechter de (discretionaire) bevoegdheid de voornamen van een persoon op diens verzoek of van zijn wettelijke vertegenwoordiger te wijzigen.
De rechtbank overweegt dat voornamen een middel zijn om personen binnen hun familie en in het maatschappelijk verkeer te identificeren. In die zin zijn voornamen een middel van persoonlijke en emotionele identificatie en hebben daarmee betrekking op ieders privé-leven en familie- en gezinsleven. Voornamen spelen ook een belangrijke rol in het maatschappelijk verkeer met betrekking tot de identiteit van personen.
De gang van zaken rond en na de echtscheiding van de man en vrouw heeft ertoe geleid dat [de minderjarige] nooit contact met haar vader heeft gehad. Onweersproken staat vast dat de vrouw na het uiteengaan van partijen een zeer moeilijke periode heeft doorgemaakt. De vrouw maakt de man ernstige verwijten. Nu de verwijten zien op de relatie tussen de vrouw en de man en niet direct betrekking hebben op [de minderjarige], acht de rechtbank de juistheid van die verwijten niet relevant voor de beoordeling van het verzoek. De man ontkent in elk geval de gegrondheid van die verwijten.
Gelet op het feit dat:
- het wijzigen van de voornamen van [de minderjarige] en de onderliggende doelstelling van de vrouw, om de banden van [de minderjarige] met de man door te snijden, vergaand ingrijpen in de privé-sfeer van [de minderjarige] en zij een deel van haar identiteit ontleent aan haar huidige voornamen;
- het feit dat de man zich tegen de verzochte voornaamswijziging verzet;
- het gaat om een kind dat jonger is dan twaalf jaar dat wordt geacht haar belangen nog niet redelijk te kunnen beoordelen en daarom de belangen van [de minderjarige] bij een voornaamswijziging niet duidelijk kunnen worden vastgesteld;
dient naar het oordeel van de rechtbank terughoudend met de verzochte voornaamswijzigingen te worden omgegaan.
Gezien de verstrekkendheid van het verzoek kan het enkel worden toegewezen indien [de minderjarige] een daartoe strekkend zwaarwegend belang heeft. Nu:
- de rechtbank niet is gebleken dat [de minderjarige] in bijzondere mate lijdt onder het dragen van de voornamen [voornaam 1] en [voornaam 3];
- niets de vrouw belet om de naam ‘[voornaam 4]’ als roepnaam te gebruiken voor [de minderjarige], hetgeen zij ook doet;
- het hier een tweede en derde naam betreft, welke namen in het maatschappelijk verkeer meestal niet actief gebruikt worden, zodat de vrouw alsook [de minderjarige] hiervan geen directe last ondervindt;
acht de rechtbank geen zwaarwichtig belang aanwezig om het verzoek van de vrouw toe te wijzen.
De proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze, nu partijen gewezen echtelieden zijn.
4. Beslissing
De rechtbank:
Wijst het verzoek af.
Compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Geerits, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.