RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Zaak/repnr: 364413 EJ VERZ 10-212
Beschikking ex artikel 7: 685 BW van de kantonrechter d.d. 2 april 2010
de Stichting Wonen Zuid,
gevestigd te Roermond, mede zaakdoende te Heerlen,
verzoeker,
gemachtigde: mr. H. Nieuwenhuizen te Eindhoven,
[verweerder],
wonende te [adres],
verweerder,
gemachtigde: mr. F.H.I. Hundscheid te Heerlen.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 18 januari 2010 is ter griffie een verzoek ontvangen om de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden.
1.2. Daarop is op 22 februari 2010 een verweerschrift ontvangen.
1.3. Op 24 februari 2010 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden, waarna partijen nog over en weer een schriftelijke reactie hebben ingezonden, verzoeker (Wonen Zuid) op 5 maart 2010 en verweerder ([verweerder]) op 12 maart 2010.
1.4. De afsluitende behandeling van het verzoekschrift heeft op 17 maart 2010 plaatsgevonden, van welke stukken c.q. proceshandelingen de inhoud wordt geacht hier te zijn herhaald en ingelast.
1.5. De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.
2.1. Verweerder ([verweerder]), geboren op 9 januari 1961, is per 1 augustus 2000 bij verzoeker (Wonen Zuid) in dienst getreden, in de functie van wijkmeester. Het laatstgenoten salaris bedraagt € 2.912,94 bruto per maand.
2.2. Omstreeks 21 juni 2008 heeft verzoeker een huurovereenkomst gesloten met de dochter van verweerder. De dochter ging per 1 september 2008 bedrijfsruimte huren ten behoeve van haar kapsalon, aan de [adres]. Voor aanvang van de verhuur zouden er nog werkzaamheden aan de bedrijfsruimte verricht moeten worden.
2.3. Rayonmanager van verweerder was toen de heer [rayonmanager]. Onder de rayonmanagers ressorteerden de heren [medewerker] en [medewerker] als technische beheerders. Verweerder bekleedde een positie onderaan in de organisatie.
2.4. De werkzaamheden zijn uitgevoerd in de periode juli/augustus 2008, door een vaste aannemer van verzoeker, exploitatiebedrijf [exploitatiebedrijf], onder toezicht van genoemde [medewerker]. In verband met de vakantie van [medewerker] in de periode van 23 juli 2008 tot en met 20 augustus 2008 zijn de werkzaamheden toen uitgevoerd onder toezicht van verweerder.
2.5. In punt 11 van het verzoekschrift stelt verzoeker dat voor zover bij haar bekend “er enkele zeer geringe aanpassingen aan de bedrijfsruimte waren verricht, er werd een boiler geplaatst, en er zou een afvoer worden gerepareerd.”
2.6. In punt 12 van het verzoekschrift stelt verzoeker dat [medewerker] in november 2009 plotsklaps een groot aantal rekeningen van [exploitatiebedrijf] ontving voor werkzaamheden aan bedoeld pand, te weten:
a) rekening 29007513 (€ 8.263,99);
b) rekening 29007514 (€ 6.697,78);
c) rekening 29007515 (€ 8.249,30);
d) rekening 29007516 (€ 3.058,58);
e) rekening 29007517 (€ 16.296,21);
f) rekening 29007518 (€ 2.333,13);
g) rekening 29007519 (€ 8.298,52.
2.7. In totaal ging het dus om € 53.197,51 excl. BTW.
2.8. Omdat, aldus verzoeker, op dat moment niet duidelijk was wie de opdracht had gegeven voor de uitgevoerde werkzaamheden en waarom de kosten zo hoog waren opgelopen, heeft verzoeker besloten om door het Bedrijfsrecherche- en Beveiligingsbureau Sûreté Nederland BV een onderzoek te laten instellen.
2.9. De onderzoeksopdracht was de volgende, blijkens het rapport van Sûreté van 14 december 2009: “Stel een onderzoek in naar de gefactureerde kosten door exploitatiebedrijf [exploitatiebedrijf] betreffende verbouwingswerkzaamheden aan het pand [adres], welke in geen verhouding staan tot de gegeven schriftelijke opdrachten door Stichting Wonen Zuid.“
2.10. Onderzoekers van Sûreté hebben, mede aan de hand van administratie van verzoeker, [medewerker], [rayonmanager], [medewerker] en verweerder geïnterviewd, alsmede de heer [uitvoerder], uitvoerder van [exploitatiebedrijf]. Op pagina 27 van het rapport concludeert Sûreté bij wijze van resumé:
- “Naar aanleiding van de gehouden interviews met betrokkenen is gebleken dat er verantwoordelijkheden met betrekking tot verbouwingswerkzaamheden aan een verhuurde commerciële ruimte zijn gedelegeerd door technisch beheerder [medewerker]. Aangezien deze met vakantie zou gaan heeft hij dit gedelegeerd aan wijkmeester [verweerder] terwijl hij wist dat deze ruimte gehuurd werd door de dochter van [verweerder]. Technisch beheerder [medewerker] heeft hierover niet vooraf en ook niet achteraf gecommuniceerd of overlegd met zijn direct leidinggevende rayonmanager [rayonmanager] of collega technisch beheerders. Volgens de interne regels had [medewerker] zijn verantwoordelijkheden over moeten dragen aan een collega technisch beheerder die niet op vakantie zou zijn. Ook voorafgaande aan zijn vakantie en daarna heeft [medewerker] zijn verantwoordelijkheid bij de aanvang en einde van de werkzaamheden begin juli eind augustus 2008 niet op zich genomen. De omschrijving van “mutatie werkzaamheden” op een schriftelijke opdrachtbon kan vele werkzaamheden omvatten en is niet duidelijk. Door zijn handelen heeft hij de mogelijkheid geschapen dat er werkzaamheden zijn uitgevoerd op kosten van Wonen Zuid waarvoor hij geen schriftelijke opdracht gegeven had. Gelet op het beleid met betrekking tot integriteit had [verweerder] de verantwoordelijkheid niet op zich mogen nemen aangezien het werkzaamheden aan een ruimte betrof die door zijn dochter gehuurd was en waar hij privé ook werkzaamheden zou gaan verrichten. Hierdoor heeft hij zichzelf in diskrediet gebracht. Ook collega technisch beheerder [medewerker] gaat in deze niet geheel vrijuit. Uit het ingestelde onderzoek blijkt dat hij tijdens de verbouwing aanwezig is geweest en mondelinge opdrachten heeft gegeven. [medewerker] heeft echter verzuimd wijkmeester [verweerder] en/of uitvoerder [uitvoerder] aan te spreken over de verbouwing. Ook heeft hij zijn leidinggevende rayonmanager [rayonmanager] hiervan niet op de hoogte gebracht. Uit het onderzoek blijkt ook dat er geen duidelijke schriftelijke afspraken met de uitvoerende aannemer zijn gemaakt. Doordat de aannemer c.q. uitvoerder zich beroept op gegeven mondelinge opdrachten is het moeilijk te achterhalen wat er zich daadwerkelijk heeft afgespeeld bij het wel of niet verstrekken van opdrachten. Deze uitvoerder wist echter dat voor de schriftelijke opdrachtbonnen maar tot € 5.000,00 aan werkzaamheden uitgevoerd mochten worden. Hij beroept zich er echter op dat in het verleden het met regelmaat voorkwam dat de hoogte van schriftelijke opdrachten overschreden werd. Niet duidelijk is geworden of dit ook inderdaad zo is. Of de aannemer zich hierop beroepen kan is onduidelijk. (….) Voor de late verzending van de facturen, ongeveer 14 maanden na afloop van de werkzaamheden, heeft de aannemer geen duidelijke redenen aan kunnen voeren. Hij had verwacht dat deze facturen zonder meer afgetekend en betaalbaar gesteld zouden worden. Door de late inzending van de facturen en het ontbreken van schriftelijke opdrachten is de aannemer bereid om een creditfactuur van € 38.000,00 op te maken omdat hij vindt dat hij in deze niet geheel vrij uitgaat en de relatie met de Stichting Wonen Zuid hierdoor niet verloren wil laten gaan. (….). Het verdient overigens aanbeveling om de binnenkomende facturen van Wiertz in de toekomst nauwkeuriger te controleren op onjuistheden.
2.11. Sûreté geeft dan, tot slot van het rapport, de volgende verbeterpunten/aandachtvelden:
- betere en adequate voorlichting aan eigen personeel met betrekking tot omgaan met integriteit;
- schriftelijke interne vastlegging van mondeling gegeven opdrachten;
- duidelijk aangeven in de schriftelijke opdrachten aan de aannemer waaruit de werkzaamheden bestaan;
- vooraf duidelijke afspraken maken tussen de technisch beheerder en aannemer over de uit te voeren werkzaamheden en de hoogte van de te maken kosten bij werkzaamheden;
- duidelijke afspraken maken hoe te handelen bij kostenoverschrijding of uitbreiding van werkzaamheden;
- duidelijke afspraken met aannemers over tijdpad tot wanneer facturen ingezonden kunnen worden na afloop van werkzaamheden;
- controle op kostenposten en juistheid van ontvangen facturen.
2.12. [medewerker] en [rayonmanager] hebben vervolgens een formele waarschuwing gekregen. Ook is bij wijze van disciplinaire maatregel hun loon voor een jaar “bevroren”. Kennelijk is [medewerker] daarbij “buiten schot” gebleven.
2.13. Verzoeker wil jegens verweerder verder gaan. “Een belangrijk verschil met [verweerder] is uiteraard dat zij ([medewerker] en [rayonmanager]) noch hun familie persoonlijk voordeel van de gang van zaken hebben gehad, en zij niet zelf opdrachten aan een aannemer hebben gegeven” (zie punt 24 verzoekschrift). Verzoeker wil van verweerder af.
2.14. In deze procedure verzoekt zij aan de kantonrechter daarom om de arbeidsovereenkomst met verweerder te ontbinden.
Uit het rapport van Sûreté blijkt volgens haar:
- dat verweerder op eigen initiatief, en zonder enige bevoegdheid, terwijl hij zelf voor zijn dochter werkzaamheden verrichtte aan het aan haar verhuurde pand, expliciet of impliciet vergaande opdrachten aan [exploitatiebedrijf] heeft gegeven. Over beperkte opdrachten voor werkzaamheden was overleg gevoerd met [medewerker], te weten het vervangen van de winkelpui door dubbel glas, het plaatsen van een boiler en enkele kleine onderhoudswerkzaamheden; voor de andere werkzaamheden heeft geen enkel overleg met [medewerker] of een andere bevoegde persoon plaatsgevonden (punt 17 van het verzoekschrift);
- dat verweerder wist dat hij niet bevoegd was om dergelijke opdrachten te geven (punt 18 verzoekschrift);
- dat [medewerker] weliswaar tijdelijk bevoegdheden aan verweerder had gedelegeerd, maar dat [medewerker] uitdrukkelijk aan verweerder heeft gezegd dat het maximaal € 5.000,00 mocht kosten, meer niet (punt 20 verzoekschrift));
- dat verweerder aldus handelend zijn dochter heeft bevoordeeld ten nadele van verzoeker (punt 22 verzoekschrift).
2.15. Primair wordt verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens dringende redenen - zeg maar: redenen die ook al goed waren geweest voor ontslag op staande voet - in de zin van artikel 7:678 BW (in ernstige mate de geschiktheid missen; zich schuldig maken aan misdrijven waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, zie punt 25 verzoekschrift).
2.16. Subsidiair wordt verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewijzigde omstandigheden. Verzoeker heeft geen enkel vertrouwen meer in een correcte functie uitoefening door verweerder (punt 26 verzoekschrift). Bij nadere reactie heeft verzoeker aangevuld dat áls verweerder al geen expliciete opdracht heeft gegeven, maar naïef heeft gedacht dat het wel goed zou komen met [exploitatiebedrijf] - lees: dat [exploitatiebedrijf] geen of een lagere rekening zou sturen - verweerder zich afhankelijk en kwetsbaar heeft gemaakt voor oneigenlijke druk van een aannemer waar verzoeker regelmatig zaken mee doet (punt 18 van de nadere reactie van verzoeker).
2.17. Verweerder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en tegen de stellingen die verzoeker aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd. Op dat verweer wordt - voor zover relevant - hieronder nader ingegaan. Verweerder heeft aangegeven dat hij graag zijn werk wil behouden bij verzoeker.
3.1. De kantonrechter moet altijd eerst nagaan of bij een ontbindingsverzoek een opzegverbod aan de orde is. In zo’n geval zou hij aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek verder niet toekomen. Zoiets speelt hier echter niet. Het verzoek ligt dus in volle omvang ter beoordeling voor.
3.2. De kantonrechter vindt - met verweerder, wiens argumentatie over all veel overtuigender is dan die van verzoeker- dat de verwijten aan het adres van verweerder voldoende feitelijke onderbouwing missen althans in elk geval niet althans onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt. De kantonrechter vindt dat die verwijten geen althans onvoldoende reden zijn om een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen. Het verzoek zal dus worden afgewezen. Ter nadere motivering daarvan dient het navolgende.
3.3. Allereerst is niet aannemelijk gemaakt en ook anderszins uit het rapport van Sûreté niet aannemelijk geworden dat verweerder enige opdracht voor de aan de orde zijnde werkzaamheden heeft gegeven. De enige die in dat opzicht een voor verweerder belastende verklaring heeft afgelegd, is [uitvoerder], die tot tweemaal toe is geïnterviewd door Sûreté. De kantonrechter vindt echter dat er alle reden is om weinig waarde te hechten aan die verklaringen van die [uitvoerder], gelet:
- op wat [rayonmanager] over [uitvoerder] vertelt - [medewerker] zakelijke negatieve ervaringen met [uitvoerder] - in het rapport van Sûreté;
- op de enorm opvallende “draai” van [uitvoerder] halverwege diens tweede verklaring, wanneer hij opeens zegt dat hij nu zal zeggen hoe het echt is gegaan - merkwaardig: heeft hij daarvoor dan alles gelogen? Waarom? En waarom zou dat wat komt, dan wel waar zijn? - en dat alle opdrachten door verweerder zijn gegeven, terwijl hij in zijn eerste verklaring (ook) [medewerker] en [medewerker] als opdrachtgevers noemde;
- op het feit dat [uitvoerder] in zijn tweede verklaring onder meer zegt dat hij voor het plaatsen van de radiatoren opdracht heeft gekregen van verweerder, waar uit werkopdrachtbon 328282 - zie hieronder - duidelijk blijkt dat [medewerker] de opdrachtgever was.
3.4. Verzoeker gaat naar het oordeel van de kantonrechter ook wel erg gemakkelijk voorbij aan het feit - zie ook het rapport van Sûreté daarover - dat 6 van de 7 rekeningen van [exploitatiebedrijf]
- alleen de rekening met nummer 29007516 niet - zijn gebaseerd op de heel ruime en hiervoor vermelde werkopdrachtbon van [medewerker] zelf (met nummer 328282), waarmee het allemaal begon en die luidde:
[exploitatiebedrijf] mutatie werkzaamheden
werkzaamheden conform afspraak in winkel waaronder:
vloer vervangen tegelwerk
wand keuken omzetten inc. deuren vervangen
vensterbank aanpassen
plafond vervangen, radiatoren omplaatsen
e.e.a. in afspraak met [verweerder] en [medewerker]
3.5. Niet aannemelijk is trouwens geworden dat [medewerker] tegen verweerder zou hebben gezegd dat de werkzaamheden niet meer dan € 5.000,00 mochten kosten. [medewerker] zegt dat wél, maar verweerder ontkent dat, en voor nader feitenonderzoek, bijvoorbeeld via getuigenverhoren o.i.d., om uit te zoeken wie gelijk heeft, leent zich deze ontbindingsprocedure niet.
3.6. En zijn de rekeningen überhaupt reëel, is sowieso niet “met een vork geschreven” door [exploitatiebedrijf]? Dat is voor wie het dossier heeft gelezen geen vreemde vraag in dit verband. De medewerkers van Sûreté hebben al tijdens hun onderzoek - overigens vrij eenvoudig - diverse kleine en grote fouten in de rekeningen - alle fouten door [exploitatiebedrijf] gemaakt ten nadele van verzoeker - gehaald en er is geen andere plausibele verklaring voor het feit dat [exploitatiebedrijf] uiteindelijk alle rekeningen heeft gecrediteerd voor maar liefst € 38.000,00 (ongeveer 70% van het totaal in rekening gebrachte!) dan dat ook het bedrijf zelf heeft willen erkennen dat er van haar kant grote fouten zijn gemaakt en dat de oorspronkelijk in rekening gebrachte bedragen bij lange na niet reëel waren.
3.7. De kantonrechter gaat dan verder maar niet in op het feit dat uit een en ander ook blijkt dat verzoeker zelf op het gebied van (vastlegging en) controle ook grote steken heeft laten vallen. Niet voor niets is dit - “betere controle” - één van de verbeterpunten die Sûreté aangeeft in zijn rapport.
3.8. Hoe moet de rol van verweerder dan worden geduid in het geheel?
3.9. “Gelet op het beleid met betrekking tot integriteit had [verweerder] de verantwoordelijkheid niet op zich mogen nemen aangezien het werkzaamheden aan een ruimte betrof die door zijn dochter gehuurd was en waar hij privé ook werkzaamheden zou gaan verrichten. Hierdoor heeft hij zichzelf in diskrediet gebracht”, schrijft Sûreté in zijn rapport.
3.10. De kantonrechter heeft geen aanwijzing in het dossier gevonden dat verweerder welbewust, willens en wetens, ten voordele van zijn dochter en ten nadele van zijn werkgever, [uitvoerder] opdracht heeft gegeven/ertoe heeft bewogen om de uiteindelijk gefactureerde werkzaamheden te verrichten. Het is ook niet aannemelijk dat iemand in de positie van verweerder dat zou doen, zelfs als hij zijn dochter al zou wíllen bevoordelen, nu hij immers ook in zo’n geval zeker weet dat het feit dat die werkzaamheden zijn verricht altijd uit zal komen als de rekening - hoog of laag - eenmaal wordt gepresenteerd aan verzoeker.
3.11. Verweerder heeft, in alle openheid, voor zijn dochter, privé werkzaamheden verricht in het gehuurde. Dat was bekend bij verzoeker. Verweerder heeft voorts niet stiekem de uitvoering van een - ruim gegeven - opdracht van [medewerker] aan [exploitatiebedrijf] gevolgd, maar slechts na delegatie van [medewerker]. Het thema van strijd met het beleid van integriteit is bij een en ander niet aan de orde geweest of aan de orde gesteld, door niemand - voor zover dat beleid er al was voor zaken als deze en voor zover dat al voldoende duidelijk was, want niet voor niets is het eerste verbeterpunt/aandachtsveld dat Sûreté aangeeft: betere en adequate voorlichting aan eigen personeel met betrekking tot omgaan met integriteit.
3.12. Niet valt ook in te zien dat verweerder zich afhankelijk en kwetsbaar heeft gemaakt voor oneigenlijke druk van een aannemer waarmee verzoeker regelmatig zaken doet, zoals verzoeker stelt. Terecht heeft de gemachtigde van verweerder erop gewezen dat verweerder als wijkmeester helemaal geen zaken dóet met een aannemer. Onverstandig was het wél van verweerder om in deze zaak waarin het ging om zijn dochter als nieuwe huurster van verzoeker, zich te bemoeien met de zakelijke uitvoering van de werkzaamheden van de aannemer aan het gehuurde en naïef was de wijze waarop verweerder - als gedelegeerde van [medewerker] - de werkzaamheden volgde, zonder voldoende oog te hebben voor de kosten- en controlekant van de werkzaamheden.
3.13. Er is veel misgelopen in deze zaak en verzoeker heeft terecht besloten om een en ander goed uit te zoeken. Maar het geheel overziend moet dan vervolgens na onderzoek worden vastgesteld - en de teneur van het resumé van Sûreté, zie hiervoor, gaat ook in die richting - dat in dit geval vele personen steken hebben laten vallen en dat verweerder daar slechts één van is geweest. Zijn aandeel in het geheel is niet significant groter, zwaarder dan dat van andere medewerkers van verzoeker en zijn verantwoordelijkheid evenmin. Tegen die achtergrond is het disproportioneel van verzoeker om te besluiten dat ten aanzien van [medewerker] en [rayonmanager] - die ook nog eens hoger in de organisatie functioneren en dus meer verantwoordelijkheid dragen en voorbeeldgedrag moeten tonen - kan worden volstaan met een waarschuwing maar dat ten aanzien van verweerder moet worden overgegaan tot beëindiging van het dienstverband.
3.14. Van dringende redenen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden - de primaire grondslag van het verzoek - is niet (voldoende) gebleken. De subsidiaire grondslag kan het verzoek ook niet (voldoende) dragen. De arbeidsrelatie is verstoord, het vertrouwen van verzoeker in verweerder is weg, de kantonrechter ziet dat wel en hij heeft nog overwogen om de arbeidsovereenkomst dan toch maar te ontbinden, maar dan met toekenning van een hoge vergoeding aan verweerder, maar uiteindelijk heeft de kantonrechter toch besloten om het verzoek af te wijzen. Enerzijds omdat verweerder zelf daar uitdrukkelijk en allereerst om vroeg, anderzijds omdat de kantonrechter van een professionele directie als die van verzoeker verwacht dat zij erin slaagt om de verhouding met verweerder die - verzoeker heeft dat ook erkend - altijd uitstekend en met volle inzet heeft gewerkt, weer te normaliseren, al dan niet met het alsnog treffen van een disciplinaire maatregel, soortgelijk aan die is genomen ten aanzien van [medewerker] of [rayonmanager].
3.15. Partijen moeten dus met elkaar verder. Dat is de uitkomst van de procedure. Als de in het ongelijk gestelde partij zal verzoeker in de proceskosten worden veroordeeld.
Veroordeelt Wonen Zuid in de kosten van deze procedure aan de zijde van [verweerder] gerezen en tot op heden begroot op € 400,00 terzake salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
JS