ECLI:NL:RBMAA:2010:BL9835

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/702570-09
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedenzaken met onvoldoende bewijs en betrouwbaarheid van verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 30 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van drie zedendelicten met betrekking tot twee minderjarige meisjes. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat de verklaringen van de slachtoffers onvoldoende betrouwbaar werden geacht. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de meisjes, die beide onder de twaalf jaar oud waren, niet op eigen initiatief waren gedaan, maar voortkwamen uit gesprekken met volwassenen. Dit leidde tot twijfels over de waarheidsgetrouwe aard van hun verklaringen.

De officier van justitie had betoogd dat de verklaringen van de slachtoffers geloofwaardig waren, ondersteund door medische rapporten en gedragsveranderingen bij de meisjes. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaringen, en dat de medische bevindingen niet eenduidig bewijs voor seksueel misbruik opleverden. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts de verklaringen van het slachtoffer als bewijs beschikbaar zijn, en dat deze verklaringen niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank heeft ook de rol van getuigen in overweging genomen, maar vond dat hun verklaringen niet voldoende steun boden voor de beschuldigingen. De uiteindelijke beslissing was dat de verdachte van alle feiten werd vrijgesproken, en de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs en de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen in zedenzaken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/702570-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [geboortegegevens],
wonende [adresgegevens].
Raadsman is mr. T. Boumans, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 21 september 2009 en 16 maart 2010, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 en feit 2: met twee meisjes handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van de lichamen van die meisjes, terwijl die meisjes nog geen 12 jaar oud waren;
Feit 3: ontucht met een meisje heeft gepleegd, terwijl dat meisje nog geen 16 jaar oud was.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe het volgende naar voren gebracht.
T.a.v. feit 1:
Bij het plaatsvinden van het misbruik waren slechts twee personen aanwezig, te weten verdachte en het slachtoffer [naam slachtoffer 1]. De officier vindt de verklaring van [naam slachtoffer 1] geloofwaardig, omdat zij emotioneel was toen zij aan anderen vertelde wat haar was overkomen en omdat zij telkens min of meer hetzelfde heeft verklaard over wat gebeurd is. Voorts wordt haar verklaring ondersteund door een medische verklaring, waaruit blijkt dat sprake was van irritatie aan haar vagina, hetgeen zou kunnen duiden op mogelijk seksueel misbruik. Het feit dat er twee getuigen zijn, te weten [naam getuige 1] en [naam getuige 2], die ter terechtzitting hebben verklaard van enig misbruik niets te hebben gemerkt, doet aan dit alles volgens de officier niet af. Verdachte dient wel partieel te worden vrijgesproken van de verdenking dat hij zijn penis in de anus van [naam slachtoffer 1] zou hebben gebracht, aangezien hiervoor onvoldoende bewijs is.
T.a.v. de feiten 2 en 3:
Ook hier waren slechts twee personen aanwezig, verdachte en het slachtoffer [naam slachtoffer 2]. Evenals bij feit 1 vindt de officier ook hier de verklaring van het slachtoffer geloofwaardig, gelet op het feit dat zij tijdens het vertellen van haar verhaal emotioneel en oprecht was en zij op eigen initiatief haar verhaal heeft verteld. Daar komt bij dat er een duidelijke aanleiding was voor [naam slachtoffer 2] om haar verhaal te vertellen, namelijk toen verdachte tijdens de kerst, enkele maanden na het misbruik, probeerde onder haar rokje te voelen. De verklaring van [naam slachtoffer 2] wordt bovendien ondersteund door de verklaringen van [naam getuige 3]en [naam getuige 4]. [naam getuige 3]heeft verklaard dat [naam slachtoffer 2] overstuur raakte op het moment dat zij verdachte op straat zag lopen. Hieruit blijkt dat ze het verhaal niet verzonnen heeft. Ze heeft namelijk oprechte emoties getoond. [naam getuige 4] heeft verklaard dat ze vast sliep door het gebruik van medicatie. Zodoende heeft het seksueel misbruik in haar bed kunnen plaatsvinden, zonder dat zij dit merkte.
Ten slotte heeft de officier van justitie nog opgemerkt dat bij beide meisjes gedragsveranderingen zijn geconstateerd in de periode waarin het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Ook dit draagt bij aan haar overtuiging dat er inderdaad misbruik heeft plaatsgevonden. Daarnaast is hier sprake van twee aangiftes van twee verschillende meisjes van zeven en negen jaar. Beide spreken over eenzelfde soort seksueel misbruik, maar de meisjes kennen elkaar niet.
Al deze omstandigheden maken dat de officier van justitie de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen acht.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3.
T.a.v. feit 1:
Hij heeft aangevoerd dat [naam slachtoffer 1] geen spontane verklaring heeft afgelegd. Zij heeft over het vermeende seksuele misbruik pas verklaard op het moment dat haar moeder haar vroeg of verdachte ergens ‘aan gezeten’ had. Niet valt uit te sluiten dat [naam slachtoffer 1] op aandringen van haar moeder is gaan verklaren. Dit wordt onderbouwd door de verklaring die [naam getuige 4] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Zij heeft hier immers verklaard dat [naam slachtoffer 1] op de vraag van haar moeder of er iets gebeurd was in eerste instantie ontkend zou hebben dat er seksueel misbruik had plaatsgevonden. [naam slachtoffer 1] heeft vervolgens wel een verklaring afgelegd bij de politie. Gelet op haar verstandelijke beperkingen moet echter extra voorzichtigheid worden betracht bij de waardering van haar relaas. Verder zijn er geen getuigen die ten tijde van het beweerde misbruik hierbij aanwezig waren. De enige die wel in de buurt was, was de getuige [naam getuige 1]. Die heeft echter niets gehoord of gezien. In tegendeel, hem is ook niets bijzonders opgevallen aan het gedrag van [naam slachtoffer 1]. Bij dit alles komt dat uit de medische verklaring slechts blijkt dat er mogelijk sprake is van seksueel misbruik. Het is echter niet komen vast te staan dat er daadwerkelijk seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. De vastgestelde irritatie van het hymen is bovendien geen bewijs voor penetratie.
T.a.v. de feiten 2 en 3:
De raadsman heeft aangevoerd dat ook de verklaringen van [naam slachtoffer 2] zeer terughoudend benaderd moeten worden. Niet alleen is er sprake van een kind met beperkte cognitieve capaciteiten en een emotionele achterstand, ook is er sprake van een kind dat al op jonge leeftijd alcohol drinkt. Niet valt uit te sluiten dat hetgeen zij verklaard heeft niet of niet geheel met de feiten strookt.
Daarnaast zou het misbruik hebben plaatsgevonden in aanwezigheid van [naam getuige 4]. Die heeft echter niets gemerkt, zodat de verklaring van [naam slachtoffer 2] ook in dat opzicht ongeloofwaardig is.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Algemene overweging
Aan verdachte zijn drie feiten van seksueel misbruik ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de vermeende seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in deze zaak is dit het geval. Bij een ontkennende verdachte, zoals hier aan de orde, brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van één getuige (het slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat een bepaalde mate van steunbewijs, in combinatie met de verklaring van het slachtoffer, wel voldoende wettig bewijs kan opleveren. In het verleden werd in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs veelal voldoende geacht voor een veroordeling. Onlangs heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen waarin expliciet wordt ingegaan op het voor een veroordeling vereiste bewijsminimum. In de arresten van 30 juli 2009 en 26 januari 2010 (LJN: BG 7746 en BK 2094) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het overig gebezigde bewijsmateriaal voldoende steun dient te geven aan de verklaringen van het slachtoffer. Op grond van laatstgenoemde uitspraak volgt nog dat er geen te ver verwijderd verband mag bestaan tussen de getuigenverklaring - in dit geval de verklaring van aangever - en het overige gebezigde bewijsmateriaal. De vraag of aan het vereiste bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, aldus de Hoge Raad.
T.a.v. feit 1
De rechtbank heeft vastgesteld dat het dossier weliswaar verschillende verklaringen bevat over het vermeende seksuele misbruik van [naam slachtoffer 1] door verdachte, maar dat alle verklaringen terug te voeren zijn op één bron, te weten [naam slachtoffer 1]. Om de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam slachtoffer 1] te kunnen beoordelen, dient naar de oorsprong van de verklaring te worden gekeken. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [naam slachtoffer 1] niet op eigen initiatief met haar verklaring naar voren is gekomen. Er is dus geen sprake van een spontane verklaring. [naam slachtoffer 1] heeft pas een belastende verklaring afgelegd nadat haar moeder en haar tante aan haar gevraagd hadden of verdachte iets met haar gedaan had. Hierdoor kan niet met zekerheid worden vastgesteld of de verklaring van [naam slachtoffer 1] op waarheid berust, of dat deze verklaring is ingegeven door het gesprek met haar moeder en tante. Dat [naam slachtoffer 1] tijdens de studioverhoren in eenzelfde lijn verklaart of dat zij huilde bij het vertellen van het verhaal, maakt dat niet anders. Hier komt nog bij dat [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat het misbruik zou hebben plaatsgevonden in een kleedhokje in een zwembad. Over hetgeen daar gebeurd zou zijn heeft zij onder andere verklaard dat ze in het kleedhokje heeft gekropen en vervolgens heeft geschreeuwd: “Laat me los. Denk om de buurt dat ik dat niet wil.” (pagina 38 van het dossier). Dit komt de rechtbank vreemd voor. Dit alles tezamen brengt mee dat volgens de rechtbank niet meer te achterhalen is in hoeverre de verklaring van [naam slachtoffer 1] op waarheid berust of door anderen is ingegeven en (mede als gevolg daarvan) aan haar eigen fantasie is ontsproten. De rechtbank neemt daarbij ook in overweging dat de getuige [naam getuige 1], die zich ten tijde van het beweerde misbruik in het kleedhokje naast [naam slachtoffer 1] en verdachte bevond, niets heeft gemerkt van enig misbruik, noch van enig geschreeuw.
In het dossier bevindt zich wel nog een medische verklaring, welke is opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek aan de vagina van [naam slachtoffer 1]. Hieruit volgt slechts dat er mogelijk sprake is van seksueel misbruik. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen eenduidige vaststelling. De verklaring laat namelijk de mogelijkheid open dat de vaginale irritaties zijn ontstaan door andere oorzaken dan seksueel misbruik.
Alles overwegende acht de rechtbank de verklaring van [naam slachtoffer 1] onvoldoende betrouwbaar en acht zij onvoldoende steunbewijs aanwezig. Zij acht feit 1 daarom niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
T.a.v de feiten 2 en 3
Ook ten aanzien van deze feiten heeft de rechtbank geconcludeerd dat alle verklaringen die over het daadwerkelijke misbruik zijn afgelegd terug te voeren zijn naar één bron, te weten [naam slachtoffer 2]. Ook hier dient dus naar de geloofwaardigheid van de verklaring van [naam slachtoffer 2] gekeken te worden. Op grond van het dossier is niet geheel duidelijk geworden hoe [naam slachtoffer 2] haar verhaal naar buiten heeft gebracht. De verklaringen van [naam getuige 5], [naam getuige 4] en [naam getuige 6] met betrekking tot de vraag aan wie [naam slachtoffer 2] haar verhaal in eerste instantie verteld heeft, lopen erg uiteen. Zo is niet duidelijk of zij haar verhaal zelf als eerste aan haar moeder heeft verteld, of dat zij eerst met [naam getuige 4]heeft gesproken. De rechtbank acht dit van belang omdat [naam getuige 4]een vriendin van verdachte is die - zo blijkt uit het dossier - een ietwat dubbele rol lijkt te spelen. Zo verklaart zij volgens getuigen soms te pas en te onpas dat verdachte vaker aan (andere) kinderen zit, terwijl zij dit daarna in alle toonaarden ontkent. Nu de kans bestaat dat [naam slachtoffer 2] eerst met [naam getuige 4]heeft gesproken en pas daarna over het misbruik door verdachte is gaan verklaren, roept dit bij de rechtbank twijfels op over de geloofwaardigheid van de verklaring van [naam slachtoffer 2]. Daar komt bij dat blijkens de schoolgegevens van [naam slachtoffer 2] weliswaar een verandering in haar gedrag heeft plaatsgevonden en dat [naam slachtoffer 2] volgens haar moeder “last van onderen had en dat ze schraal was”, maar dit is waargenomen in november 2006, dus ongeveer vijf maanden na het vermeende seksuele misbruik in juli 2006. Ten slotte is nog sprake geweest van seksuele handelingen van [naam slachtoffer 2] bij een ander meisje. Dit zou zich echter hebben afgespeeld in juni 2007, dus een jaar na het vermeende misbruik, en bovendien wordt in de beschrijving van deze gebeurtenis ook gemeld dat [naam slachtoffer 2] en dat andere meisje met twee mannen waren meegegaan. In hoeverre het beschreven gedrag met het vermeende misbruik van [naam slachtoffer 2] door verdachte in verband gebracht zou kunnen worden, is dan ook niet vast te stellen.
Alles overwegende acht de rechtbank de verklaring van [naam slachtoffer 2] onvoldoende betrouwbaar en acht zij onvoldoende steunbewijs voor die verklaring aanwezig. Zij acht de feiten 2 en 3 daarom evenmin wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
4 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam slachtoffer 1] heeft een schadevergoeding van € 1.500,- terzake van feit 1 gevorderd. Nu verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], [adresgegevens], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. I. Dautzenberg en
mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 maart 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 augustus 2008 te Gulpen, in de gemeente Gulpen-Wittem en/of in de gemeente Heerlen meermalen, althans eenmaal (telkens) met [naam slachtoffer 1] ([geboortegegevens]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 1], hebbende verdachte (telkens) een of meer van zijn verdachtes vingers in de vagina van die [naam slachtoffer 1]
geduwd/gebracht en/of zijn verdachtes penis in de anus van die [naam slachtoffer 1] geduwd/gebracht;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 juli 2006 in de gemeente Kerkrade, met [naam slachtoffer 2]([geboortegegevens]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 2], hebbende verdachte een of meer vingers in de vagina van die [naam slachtoffer 2]geduwd/gebracht en/of zijn, verdachtes, tong in de vagina van die [naam slachtoffer 2]geduwd/gebracht;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 juli 2006 in de gemeente Kerkrade, met [naam slachtoffer 2]([geboortegegevens]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het likken aan/van de vagina van die [naam slachtoffer 2].