ECLI:NL:RBMAA:2010:BL9354

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
29 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-995010-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en verduistering door financieel adviseur met valse beleggingsaanbiedingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 29 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als financieel adviseur en vermogensbemiddelaar opereerde. De verdachte werd beschuldigd van oplichting en verduistering van grote geldbedragen van verschillende benadeelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door middel van valse voorwendselen en een samenweefsel van verdichtsels de benadeelden heeft bewogen tot het overmaken van aanzienlijke bedragen, met de belofte dat deze zouden worden geïnvesteerd in risicoloze beleggingen. Echter, in werkelijkheid werden de gelden niet voor de beloofde investeringen gebruikt, maar voor andere doeleinden, waaronder het voldoen aan verplichtingen aan eerdere investeerders. De rechtbank concludeerde dat de verdachte willens en wetens het risico heeft aanvaard dat hij de bedragen niet zou kunnen terugbetalen, wat duidt op het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en de rechtbank legde een schadevergoedingsmaatregel op ten behoeve van de benadeelden. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk waren in hun vorderingen, gezien het faillissement van de verdachte, en dat zij hun vorderingen bij de curator moesten indienen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/995010-05
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 29 maart 2010
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [woonplaatsgegevens verdachte].
Raadsvrouwe is mr. S. Salvador-Muller, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 26 januari 2009 en 15 maart 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen meerdere personen heeft opgelicht dan wel daaraan opdracht of daartoe feitelijk leiding heeft gegeven dan wel uit hoofde van zijn beroep gelden heeft verduisterd;
Feit 2: samen met anderen uit hoofde van zijn beroep gelden van meerdere personen heeft verduisterd;
Feit 3: opdracht heeft gegeven tot- of feitelijk leiding heeft gegeven aan het samen met anderen opzettelijk bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek aantrekken dan wel dit alleen en uit eigen hoofde heeft gedaan.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat verdachte erop vertrouwde dat de inleggers hun geld terug zouden krijgen. Verdachte achtte zich zeer wel in staat het geld middels investeringen weer terug te verdienen. Bovendien diende tot zekerheid van de ingelegde gelden een geblokkeerde bankrekening en een onroerend goed portefeuille. De raadsvrouwe heeft daarom vrijspraak voor het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit, aangezien verdachte nooit het oogmerk heeft gehad om zichzelf of een derde wederrechtelijk te bevoordelen.
Ten aanzien van inlegger [naam benadeelde partij 1] heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat verdachte geen aandeel heeft gehad in het overmaken van geld door [naam benadeelde partij 1] op de rekening van verdachte en hij deze inlegger daartoe dus ook niet heeft “verleid”. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat hij het geld van [naam benadeelde partij 1] voor “eigen nut” mocht aanwenden, omdat hij geen weet had van de mededelingen die aan [naam benadeelde partij 1] waren gedaan.
Ook ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouwe vrijspraak bepleit. Verdachte dacht immers dat hij het bedrag op het eind van het jaar met rendement aan [naam benadeelde partij 2] zou kunnen terugbetalen, zodat ook in dit geval het oogmerk van bevoordeling ontbreekt
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouwe eveneens vrijspraak bepleit, omdat er geen opvorderbare gelden van het publiek zijn aangetrokken. Alle inleggers waren immers persoonlijke vrienden dan wel relaties van verdachte.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van navolgende omstandigheden. Verdachte was enig aandeelhouder en bestuurder van [NAAM BEDRIJF VERDACHTE]. Deze vennootschap was bestuurder met zelfstandige bevoegdheid van [Naam bedrijf A](voorheen [Naam bedrijf B]). Beide vennootschappen zijn inmiddels failliet verklaard.
Verdachte onderhield zakelijke contacten met [W.A.]. Deze [W.A.] beschikte onder andere over een vennootschap in Liechtenstein met de naam [naam vennootschap W.A.].
Zowel verdachte als de zoon van [W.A.], [R.A.], waren bevoegd om zelfstandig te beschikken over de bankrekening van [naam vennootschap W.A.].
Feit 1. De zaken [S.] en [R.], [H.], [O. Holding] en [O.V. Holding], [C.M.], [H.] en [R.]
Door verschillende aangevers zijn gelden overgemaakt naar verdachte nadat verdachte met deze personen had gesproken over beleggingen. Hij adviseerde hen deze belegging aan te gaan en omschreef deze steeds als risicoloos.
Uit de diverse aangiften blijkt dat naar de rekening van [naam vennootschap W.A.] bij de VP Bank te Liechtenstein is overgemaakt door:
- [S.] en [R.] een bedrag van € 113.450,-;
- [H.] een bedrag van € 100.000,-;
- [O. Holding B.V.]en [O.V. Holding B.V.] een bedrag van € 386.000,-;
Verdachte heeft de inleggers brieven gestuurd waarin hij de volgende waarborgen heeft gedaan:
- dat het geld ter beschikking zou worden gesteld aan een buitenlandse off-shore vennootschap waarvan verdachte vertegenwoordigingsbevoegd was uit hoofde van een algehele volmacht;
- het geld zou worden overgeboekt op een bankrekening waar vanaf het geld niet overgeboekt kon worden zonder de ondertekening van verdachte;
- het geld alleen overgeboekt zou worden op een geblokkeerde rekening voor de looptijd van 1 jaar, waarna het geld zou worden teruggeboekt naar de inlegger;
- het geld op geen enkel tijdstip risicodragend zou zijn.
Uit de diverse aangiften blijkt dat naar de rekening van verdachte bij de SNS Bank te Maastricht is overgemaakt door:
- R.M. B.V.] een bedrag van € 50.000,-;
- [H.] een bedrag van € 25.000,-;
- [R.] een bedrag € 25.000,-.
Ook deze inleggers hebben brieven ontvangen waarin gesproken wordt over:
? een investeringsprogramma;
? kapitaal afgedekt als risicoloos;
? rente 10%;
? geïnvesteerd kapitaal afgedekt door een geblokkeerde bankrekening.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de voornoemde bedragen van de bovengenoemde personen heeft ontvangen.
De aangevers hebben verklaard dat ze door deze waarborgen besloten hebben geld in te leggen. Zonder deze waarborgen zouden ze dat nooit hebben gedaan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de gelden van de inleggers steeds voor andere zaken zijn gebruikt dan voor investeringen. Voor wat betreft de inleggers R.M. B.V.], [H.] en [R.] heeft verdachte bij de politie verklaard dat het hem zonder dat “verkooppraatje” waarschijnlijk niet gelukt was om geld los te krijgen. De aangevers hebben hun inleg nooit terugontvangen.
De overwegingen van de rechtbank.
De aangevers hebben de in de dagvaarding genoemde bedragen naar verdachte, althans een bankrekening waarover hij kon beschikken, overgemaakt. Zij hebben dat gedaan omdat zij dachten dat verdachte het geld voor hen zou investeren in een risicoloze belegging. Verdachte had hen immers - zakelijk weergegeven - voorgespiegeld dat alleen hij over het geld zou kunnen beschikken en/of de investering afgedekt zou zijn door een geblokkeerde bankrekening. De aangevers hebben ook aangegeven, dat zij zonder die waarborgen niet tot de inleg zouden zijn overgegaan. Die waarborgen bleken echter niet te bestaan. Het geld is niet overgemaakt op een rekening waarover alleen verdachte kon beschikken en evenmin bleek er een zekerheid te bestaan in de vorm van een geblokkeerde bankrekening. Althans, verdachte bleek niet over die geblokkeerde rekening te kunnen beschikken en het saldo is ook niet ten gunste van de aangevers aangewend. De ingelegde gelden zijn voor heel andere doelen gebruikt dan waarvoor zij door de aangevers waren bedoeld en zijn niet meer terugbetaald aan de aangevers.
Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte door een samenweefsel van verdichtsels de aangevers heeft bewogen tot de afgifte van genoemde bedragen.
De verdediging heeft aangevoerd dat hierbij echter het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling bij verdachte ontbrak. In dat verband noemt zij de verwachting bij verdachte dat hij binnen de looptijd van de investeringen van één jaar het benodigde bedrag altijd zou kunnen terugverdienen middels investeringen, de geblokkeerde bankrekening waaruit de investeringen zonodig zouden kunnen worden terugbetaald en een onroerend goed portefeuille die tot zekerheid zou kunnen dienen.
Dit verweer snijdt echter geen hout. De verwachting dat verdachte de aangewende gelden door middel van investeringen zou kunnen terugverdienen is niet realistisch. De rechtbank volstaat met te verwijzen naar de belangrijkste aanwending van de gelden, namelijk het terugbetalen aan eerdere investeerders van hun inleg. Die investeringen waren blijkbaar mislukt en daarom moest verdachte geld aantrekken van nieuwe beleggers om de oude te kunnen terugbetalen. Daarnaast moesten kosten betaald worden die blijkbaar ook niet uit andere middelen voldaan konden worden. In dat licht kon verdachte er niet op vertrouwen dat hij de gelden van de aangevers wel zou kunnen terugverdienen.
Over de geblokkeerde rekening kon verdachte niet beschikken, ook niet nadat de blokkade was opgeheven. Het is dan ook volkomen onlogisch om aan het bestaan van deze bankrekening het vertrouwen te ontlenen dat het geld terug betaald zou kunnen worden.
Ten slotte noemt verdachte een onroerend goed portefeuille waaruit de investeringen eventueel terugbetaald zouden kunnen worden. Tot deze portefeuille was verdachte echter evenmin gerechtigd. Bovendien wist verdachte dat het eigen vermogen van de vennootschap waarin het onroerend goed was ondergebracht een negatief eigen vermogen had van ruim
€ 3 miljoen en dat de aandeelhouder/bestuurder [W.A.] al tijden vruchteloos bezig was de panden te verkopen.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte bij het aantrekken van de gelden van de aangevers en het besteden daarvan willens en wetens het aanmerkelijke risico heeft aanvaard dat hij deze bedragen niet meer terug zou kunnen betalen en dat derhalve in die zin het oogmerk op bevoordeling van hemzelf vanaf het begin aanwezig is geweest.
De verdediging heeft ook aangevoerd dat van bevoordeling geen sprake zou zijn geweest. De gelden zouden immers niet ten bate van verdachte zijn aangewend. Ook dit verweer treft geen doel. De gelden zijn immers in overwegende mate gebruikt voor het voldoen van verplichtingen die op verdachte rustten. Ofwel doordat andere investeerders die anders een vordering op hem of zijn vennootschap zouden hebben werden afgelost, danwel doordat kosten van hem of zijn onderneming werden voldaan.
Voor zover verplichtingen van zijn vennootschap werden voldaan wijst de rechtbank er volledigheidshalve op dat de schuldenpositie van de vennootschap uiteraard van belang is voor de waarde van die vennootschap en daarmee voor de waarde die de vennootschap vertegenwoordigt voor verdachte.
Feit 1. De zaak [naam benadeelde partij 1]
Aangever [naam benadeelde partij 1] heeft een bedrag van € 180.000,- op een rekening van verdachte laten storten. Aanleiding was een investeringsplan dat was bedacht door [W.A.]. De betaling is door een notaris gedaan onder vermelding van “investment”.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het geld binnen kwam op de rekening van [[naam vennootschap W.A.]NAAM VENNOOTSCHAP W.A.]Volgens verdachte heeft [W.A.] hem gezegd dat het geld voor [naam vennootschap W.A.]was. Verdachte heeft daarop tegen [W.A.] gezegd dat hij het bedrag niet ging overboeken, omdat er nog betalingen gedaan moesten worden. Vervolgens is hij het geld gaan gebruiken voor meerdere betalingen. Naar zijn zeggen wist verdachte pas dat het geld van [naam benadeelde partij 1] was toen hij daarover op een later tijdstip een telefoontje kreeg. Ook dit geld is nooit terugbetaald.
De overwegingen van de rechtbank
Uit de feitelijke gang van zaken volgt niet dat verdachte of een van zijn vennootschappen [naam benadeelde partij 1] heeft bewogen het geld naar zijn bankrekening over te maken. Anderen hebben immers de investeringsvoorstellen aan [naam benadeelde partij 1] gedaan en hem gezegd dat hij daarvoor het geld naar een rekening van verdachte moest overmaken. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte daartoe valse voorstellingen tegenover [naam benadeelde partij 1] heeft gemaakt. Daarom dient verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht echter wel bewezen dat verdachte het geldbedrag in zijn hoedanigheid van financieel adviseur en/of vermogensbemiddelaar onder zich gekregen heeft en zich vervolgens dit bedrag heeft toegeëigend.
Wat betreft het verweer van verdachte, dat van opzet op wederrechtelijke toe-eigening geen sprake was omdat verdachte altijd heeft gedacht dat hij het geld terug kon betalen, verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover bij de hiervoor besproken aangevers is overwogen.
Feit 2
Het echtpaar [W.] is ingegaan op een beleggingsaanbod van de heren [R.] en [F.]. In het kader van de uitvoering van de belegging is aan [W.] verteld dat een bedrag van € 1.000.000,- moest worden overgemaakt naar een rekening van de SNS bank in Maastricht. De bedoeling van [W.] was dat het bedrag overgemaakt zou worden naar een eigen rekening. Het bedrag werd echter, door toedoen van die [R.], overgeboekt op de SNS rekening van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij een telefoontje kreeg van een tussenpersoon inzake financiële transacties, mevrouw [M.], waarin werd gevraagd een investeringsvoorstel te doen voor een relatie van haar. Het ging om een bedrag van € 1.000.000,-. Verdachte heeft tijdens dat telefoongesprek zijn bankrekeningnummer doorgegeven. Een paar weken later kreeg verdachte een telefoontje van [M.] waarin werd aangegeven dat het bedrag was overgemaakt. Dit was nog voordat verdachte een investeringsvoorstel had gedaan.
Verdachte heeft toen als investering € 200.000,- overgeboekt naar een zekere [R.]. Dit bedrag is echter nooit teruggekomen en evenmin zijn hieruit rendementen behaald. De rest van het bedrag heeft verdachte besteed aan terugbetalingen aan andere inleggers en het voldoen van kosten. De gelden heeft hij nooit aan [W.] terugbetaald.
De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft het geldbedrag onder zich gekregen uit hoofde van zijn functie van financieel adviseur en/of vermogensbemiddelaar. In plaats van het bedrag te beleggen heeft hij er allerlei andere uitgaven mee bekostigd. Uiteraard was dit niet in overeenstemming met de wensen en bedoeling van de eigenaar. Daaruit volgt dat verdachte zich het geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Wat betreft het verweer van verdachte, dat van opzet op wederrechtelijke toeëigening geen sprake was omdat verdachte altijd heeft gedacht dat hij het geld terug kon betalen, verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover onder feit 1 bij de daar besproken aangevers is overwogen.
Feit 3
Wat betreft het feitencomplex verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is genoemd en overwogen. Om te kunnen komen tot een veroordeling terzake dit feit dient de rechtbank vast te stellen dat verdachte opzettelijk op bedrijfsmatige wijze opvorderbare gelden ter beschikking heeft gekregen van het publiek.
“Opvorderbare gelden” zijn gelden die op enig moment terugbetaald moeten worden en waarvan op voorhand duidelijk is welk nominaal bedrag terugbetaald moet worden. Indien rente verschuldigd is, moet op voorhand duidelijk zijn op welke wijze de vergoeding wordt berekend. Nu op voorhand duidelijk was dat het ingelegde bedrag terugbetaald moest worden en een rentevergoeding was overeengekomen, voldoen de ingelegde gelden aan dit criterium.
Dat verdachte deze gelden ter beschikking heeft gekregen blijkt uit zijn verklaringen zoals de rechtbank die hiervoor, bij de feiten 1 en 2, heeft besproken.
Dat een en ander bedrijfsmatig is gebeurd vloeit voort uit het feit dat verdachte de gelden heeft aangetrokken in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfsactiviteiten als financieel adviseur en/of vermogensbemiddelaar.
Door de verdediging is aangevoerd dat niet is voldaan aan het criterium dat de gelden moeten zijn aangetrokken bij het “publiek”. Verdachte heeft immers steeds vrienden en/of relaties benaderd voor het aantrekken van de gelden. Er is niet “openbaar” aangetrokken en dus is deze bepaling niet overtreden.
Het begrip “publiek” is door de Hoge Raad in het arrest van 17 december 1996 (NJ 1998,21) uitgelegd als zijnde “niet besloten kring”. Met andere woorden, zijn de gelden aangetrokken uit een besloten kring, dan is van aantrekken bij het publiek geen sprake en is niet voldaan aan één van de criteria van de Wet toezicht kredietwezen.
De Nederlandsche Bank heeft in de beleidsregel Kernbegrippen markttoetreding en handhaving Wtk 1992 voorwaarden genoemd waaraan de “besloten kring” moet voldoen:
? de kring van personen is nauwkeurig omschreven;
? de toetredingscriteria voor die kring van personen moeten vooraf zijn bepaald, toetsbaar zijn en moeten resulteren in het niet op eenvoudige wijze toetreden van een niet tot de kring behorende onderneming of persoon;
? de personen die deel uitmaken van de kring hebben ieder een vergelijkbare en specifieke relatie met degene die aantrekt waaruit additioneel inzicht voortvloeit in de financiële toestand van degene die de gelden aantrekt.
Het begrip “besloten kring” en de daarbij behorende uitleg zoals hiervoor genoemd is inmiddels ook overgenomen door de Wetgever in de nieuwe Wet op het financieel toezicht
(art. 3:5) welke wet in de plaats is getreden van de Wet toezicht kredietwezen. Gelet daarop betrekt de rechtbank bij de uitleg van het begrip “publiek” in de Wet toezicht kredietwezen eveneens de criteria die door De Nederlandsche Bank zijn geformuleerd in genoemde beleidsregel.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat van een nauwkeurig omschreven kring van personen waarbij verdachte het geld heeft aangetrokken geen sprake is en dat er evenmin vooraf toetsbare toetredingscriteria zijn bepaald. Dit is al voldoende om vast te stellen dat geen sprake is van een “besloten kring” zodat de rechtbank tot de conclusie komt dat het geld is aangetrokken bij “publiek” zoals bedoeld in de Wet toezicht kredietwezen.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat opzettelijk opvorderbare gelden bedrijfsmatig ter beschikking zijn gekregen.
De officier van justitie heeft verdachte primair verweten dat hij leiding heeft gegeven aan het ter beschikking krijgen van die gelden door één of meer vennootschappen. De rechtbank acht echter op grond van de onder feit 1 en 2 genoemde omstandigheden niet bewezen dat de in de dagvaarding genoemde vennootschappen hierin een strafrechtelijk relevante rol hebben gespeeld. Dit betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 3 primair ten laste gelegde. Het onder 3 subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank wel bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1 primair
hij op tijdstippen in de periode vanaf de maand juli 2001 tot en met de maand januari 2003 in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
* [S.]en [R.] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 113.450,- euro en
* [H.] en [H.-H.]en [M.H.H.]heeft bewogen tot de afgiften van bedragen aan geld tot een totaalbedrag groot 100.000,- euro en
* [L.P. O. Holding B.V.] en [O-V Holding B.V.]heeft bewogen tot de afgiften van bedragen aan geld tot een totaalbedrag groot 386.000,- euro en
* R.M. B.V.] heeft bewogen tot de afgifte van bedragen aan geld tot een totaalbedrag groot 50.000,- euro en
* [H2] en [H.-L.] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 25.000,- euro en
* [R.] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 25.000,- euro,
hierin bestaande dat verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een beleggingsaanbod heeft gedaan met een looptijd van een jaar en met waarborgen voor de veiligstelling van de inleg en met de garantie dat verdachte vertegenwoordigingsbevoegd zou zijn uit hoofde van een algehele volmacht binnen de vennootschap die de investering zou aangaan en dat voornoemde personen na afloop van de looptijd de inleg altijd zouden terugkrijgen en dat de investering op geen enkel tijdstip risicodragend zou zijn en/of dat de investering alleen zou worden overgeboekt naar een geblokkeerde rekening waartoe enkel verdachte gemachtigd zou zijn en/of dat de investering een gegarandeerd rendement zou opleveren, waardoor die personen voornoemd werden bewogen tot bovenomschreven afgiften;
1 meer subsidiair
hij op tijdstippen in de periode vanaf de maand januari 2002 tot en met de maand januari 2003 in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland opzettelijk
* een bedrag aan geld groot 180.000,- euro toebehorende aan [S.], welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur en/of vermogensbemiddelaar onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2
hij op een tijdstip in de maand februari 2003 in de gemeente Maastricht, opzettelijk een bedrag aan geld groot 999.931,94 euro toebehorende aan [G.W.] en [G.W. echtgenote van G.W.]en welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur en/of vermogensbemiddelaar onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3 subsidiair
hij op tijdstippen in de periode vanaf de maand juli 2001 tot en met de maand januari 2003 in Nederland, opzettelijk bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het (hierna te noemen) publiek, ter beschikking heeft gekregen en ter beschikking heeft gehad, te weten van
* [S.]en/of [R.] een bedrag aan geld groot 113.450,- euro en
* [H.] en [H.-H.]en [M.H.H.]een totaalbedrag groot 100.000,- euro en
* [L.P. O. Holding B.V.] en [O-V Holding B.V.]een totaalbedrag groot 386.000,- euro en
* R.M. B.V.] een totaalbedrag groot 50.000,- euro en
* [H2] en [H.-L.] een bedrag aan geld groot 25.000,- euro en
* [R.] een bedrag aan geld groot 25.000,- euro en
* [S2.] een bedrag aan geld groot 180.000,- euro.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
oplichting, meermalen gepleegd
feit 1 meer subsidiair:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft
feit 2:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft
feit 3 subsidiair:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (oud), opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft bepleit om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Volgens de raadsvrouwe heeft verdachte zich nooit persoonlijk verrijkt. Daarbij is verdachte persoonlijk failliet verklaard, waardoor hij zijn vrienden is kwijtgeraakt en van weinig geld moet leven. Indien verdachte een gevangenisstraf moet ondergaan, kan hij helemaal geen geld meer verdienen, waardoor er nog minder baten zijn ten behoeve van het faillissement.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat het navolgende in het bijzonder in aanmerking genomen.
Verdachte heeft meerdere personen onder valse voorwendselen bewogen tot afgifte van grote geldbedragen. In plaats van deze bedragen te investeren in de hen voorgespiegelde risicoloze belegging werd het geld door verdachte gebruikt om aan zijn eigen verplichtingen aan anderen te voldoen of kosten van zichzelf of zijn bedrijf te betalen. Daarnaast heeft verdachte gelden waarover hij de beschikking kreeg uit hoofde van zijn beroep als vermogensbemiddelaar aangewend voor een ander doel dan het plegen van beleggingen, namelijk eveneens om te voldoen aan zijn eigen verplichtingen tegenover derden.
Op enkele kleine terugbetalingen na hebben de benadeelden niets teruggezien van de door hen gestorte gelden. De schade die verdachte daardoor aan deze benadeelden heeft berokkend beloopt om en nabij € 1.8 miljoen onverminderd de beleggingsresultaten die deze benadeelden hadden kunnen behalen als zij het geld hadden behouden en via een bonafide instantie hadden belegd.
Verder valt op dat hier geen sprake is van een incident – verdachte ziet geen uitweg en redt zich één keer met een dergelijke fraude – maar van een vast patroon van handelen. Keer op keer misbruikt verdachte gelden van niets vermoedende vrienden en/of relaties om zichzelf te redden. Op geen enkele wijze is gebleken van de intentie van verdachte om hiermee te stoppen. Uiteindelijk is verdachte failliet verklaard – de wal heeft het schip gekeerd – maar dat hij vóór dat moment uit zich zelf zou hebben willen stoppen met deze praktijken is niet gebleken
Dat zijn vrienden en/of relaties hierdoor zeer grote schade lijden die in sommige gevallen ook niet meer goed te maken is, laat hem ogenschijnlijk koud. Verdachte voert wel aan dat hij dacht dat hij de schade weer goed zou kunnen maken door een succesvolle belegging of doordat er zekerheden voor de ontvangen gelden waren, maar de rechtbank hecht aan die beweringen geen geloof.
Immers, van enige succesvolle belegging blijkt in dit dossier niet. Als verdachte al een geldbedrag belegt, zoals in de zaak [W.], dan gaat ook dat bedrag zonder verklaring geheel verloren. Waarop verdachte dan het gerechtvaardigde vertrouwen stoelt dat hij het geld “wel even terug zou verdienen” ontgaat de rechtbank volledig.
Over de zogenaamde zekerheden had hij geen zeggenschap zodat, los van de vraag wat die zekerheden feitelijk waard waren, verdachte nooit de gerechtvaardigde verwachting gehad kan hebben dat hij daarmee de schade zou kunnen vergoeden.
Daarom kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat hij voor de schade die hij bij anderen heeft aangericht in het geheel geen oog heeft gehad, althans dat die schade in ieder geval geheel ondergeschikt was aan zijn eigen belang. Uit de houding van verdachte ter zitting heeft de rechtbank evenmin kunnen opmaken dat verdachte nu gebukt gaat onder enige wroeging ten opzichte van de slachtoffers.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij tot zijn daden is gekomen omdat hij door een boze klant, wiens geld verloren was gegaan, onder grote druk zou zijn gezet. Hij heeft geen andere uitweg gezien dan het geld van andere relaties te misbruiken. De rechtbank hecht aan dit verhaal geen geloof. Allereerst is door verdachte hiervan nimmer aangifte gedaan bij de politie. Verdachte zegt wel dat hij dat niet durfde, maar ook dat overtuigt niet. De rechtbank heeft ter zitting verdachte uitvoerig de gelegenheid gegeven te beschrijven hoe deze druk werd uitgeoefend en waarom hij daar zo bang voor was. Verdachte heeft echter geen concrete voorbeelden kunnen noemen en zeker geen antwoorden gegeven waardoor die druk voor de rechtbank invoelbaar is geworden.
De raadsvrouwe heeft gewezen op de grote maatschappelijke schade die verdachte zelf heeft geleden. Van succesvol adviseur met een grote klantenkring is hij, zoals zijn raadsvrouwe stelt, een paria geworden. Dat verdachte van zijn voetstuk is gevallen neemt de rechtbank graag aan en ook dat hij daarvan enige last ondervindt. Maar de schade die hij heeft berokkend is zo groot en verdachte heeft zo weinig blijk gegeven dat hij zich het lot van de benadeelden ter harte heeft genomen, dat deze omstandigheid voor de rechtbank geen wezenlijk gewicht in de schaal legt.
Wel zal de rechtbank, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, een korting van zes maanden op de straf toepassen in verband met het lange tijdsverloop sinds deze feiten hebben plaatsgevonden en de lange duur van het onderzoek.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een aanzienlijke gevangenisstraf noodzakelijk is om verdachte het verkeerde van zijn handelen te doen inzien. De rechtbank zal dan ook in overeenstemming met de eis van de officier van justitie een gevangenisstraf van 30 maanden opleggen. Een deel daarvan, groot 6 maanden, zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte hopelijk ervan te weerhouden in de toekomst nog eens strafbare feiten te plegen. De proeftijd zal de rechtbank vaststellen op twee jaren.
6 De benadeelde partijen
Ter zake van feit 1 wordt door de volgende benadeelde partijen de na te noemen bedragen gevorderd:
? [S.]een bedrag van € 113.450,-;
? [H.H.] een bedrag van € 76.000,-;
? [H.] en [echtgenote van H.H.] een bedrag van € 76.000,-;
? [L.P.O. Holding BV]& [O.V. Holding B.V.] een bedrag van
€ 398.555,80;
? R.M. B.V.] een bedrag van € 56.000,-;
? [H2] een bedrag van € 45.000,-;
? [R.] een bedrag van € 25.000,-;
? [S2.] een bedrag van € 180.000,-.
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen voor het bedrag van de bruto inleg minus de feitelijk ontvangen rentebedragen.
De raadsvrouwe van verdachte heeft aangevoerd dat indien het tot een bewezenverklaring komt rekening moet worden gehouden met het faillissement van verdachte. In een faillissement dienen de benadeelden hun vordering ter verificatie bij de curator in te dienen. Indien de rechtbank de vorderingen zou toewijzen, wordt er een inbreuk gemaakt op de regeling van de Faillissementswet.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de tekst van- en de wetsgeschiedenis bij artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering blijkt dat de wetgever beoogd heeft de positie van slachtoffers van strafbare feiten te verbeteren door slachtoffers op een eenvoudige, goedkope en snelle manier de gelegenheid te bieden hun civiele vordering te innen. Bij de beoordeling van de gegrondheid van de vordering is uitgangspunt dat de strafrechter het civiele aansprakelijkheidsrecht toepast, met inachtneming van enkele strafvorderlijke bijzonderheden die met name tot doel hebben de strafzaak niet te zeer op te houden met debatten over ingewikkelde civielrechtelijke (bewijs)aangelegenheden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld dienen te worden naar civiel recht. Dat strekt zich ook uit naar eventuele vragen omtrent de ontvankelijkheid van de vordering. In het civiele recht zijn de vorderingen in een procedure niet-ontvankelijk door het persoonlijke faillissement van verdachte en moeten de benadeelden zich wenden tot de curator om hun vordering ter verificatie aan te melden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat alle benadeelde partijen in hun vorderingen in dit strafproces niet-ontvankelijk zijn. Zij kunnen hun vorderingen slechts bij de curator indienen ter verificatie.
Van een andere aard is echter de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht). De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde persoon te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag om de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel als mogelijk is uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat). Het faillissement van de verdachte staat niet aan het opleggen van deze maatregel in de weg (vgl. Hof Den Bosch 24 december 2009, parketnr. 20/001526-09). Nu verdachte ten aanzien van de eerder genoemde benadeelde partijen aansprakelijk is voor de schade die door die strafbare feiten is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel besloten.
De rechtbank is met de officier van justitie van mening dat ten aanzien van de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel alleen de ingelegde bedragen minus de door de slachtoffers feitelijk ontvangen rentebedragen in aanmerking komen. Verdachte is over deze bedragen eveneens verschuldigd de wettelijke rente, te betalen vanaf de datum van inleg.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 321, 322 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de Wet op de economische delicten (oud) en artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (oud), zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 1 subsidiair (onder de zaak [naam benadeelde partij 1]) en 3 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de hierna te noemen benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen:
* [S.], wonende [adres S.];
* [H.H.] (gemachtigde [H.], [adres H.H..]);
* [H.] en [echtgenote van H.H.], wonende [adres H.H..];
* [L.P.O. Holding BV]& [O.V. Holding B.V.], [adres O. Holding B.V.];
* R.M. B.V.] [adres R.M. B.V.];
* [H.2], wonende [adres H.];
* [R.], wonende te [adres R.];
* [S.2] ([adres S.]);
- veroordeelt de hierboven genoemde benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inleg, bij gebreke van betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
* [S.] € 113.450,- 50 dagen hechtenis;
* [H.H.] € 36.000,- 16 dagen hechtenis;
* [H.] en [echtgenote van H.H.] € 36.000,- 16 dagen hechtenis;
* [L.P. O. Holding B.V.] & [O.V. Holding B.V.]
€ 368.000,- 160 dagen hechtenis;
* R.M. B.V.] € 50.000,- 22 dagen hechtenis;
* [H.2] € 25.000,- 11 dagen hechtenis;
* [R.] € 25.000,- 11 dagen hechtenis;
* [S.2] € 180.000,- 79 dagen hechtenis;
- met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij voornoemd vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. S.V. Pelsser en
mr. R.H.J.G. Borger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Koonen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand juli 2001 tot en met de maand januari 2003, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de/het ja(ar)r(en) 2001 en/of 2002 en/of 2003 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland en/of in Luxemburg, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
* [S.]en/of [R.] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 113.450,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [H.] en/of [H.-H.] en/of [M.H.H.]heeft bewogen tot (de) afgifte(n) van (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 100.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [L.P. O. Holding B.V.] en/of [O-V Holding B.V.]heeft bewogen tot (de) afgifte(n) van (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 386.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* R.M. B.V.] heeft bewogen tot (de) afgifte(n) van (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 50.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [H.2] en/of [H.-L.] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [R.]heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [S.2] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 180.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 3),
in elk geval voornoemde en/of een of meer (andere) perso(o)n(en) (telkens) heeft bewogen tot afgifte(n) van een of meer bedrag(en) aan geld, in elk geval van enig goed, hierin bestaande dat verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- (telkens) opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) voornoemd(e) perso(o)n(en), (telkens) al dan niet namens [naam bedrijf B](vanaf 29 juli 2003 genaamd [naam bedrijf A]) en/of [naam vennootschap W.A.] en/of [NAAM BEDRIJF VERDACHTE].,
(telkens) (een) beleggingsaanbod/beleggingsaanbiedingen heeft gedaan met (een) looptijd(en) van een jaar en/of met waarborgen voor de veiligstelling van de inleg(gen) en/of
met de garantie dat verdachte, althans [naam bedrijf B]en/of [naam vennootschap W.A.] en/of [NAAM BEDRIJF VERDACHTE]. de investering(en) zou(den) begeleiden en/of dat verdachte, althans [naam bedrijf B]en/of [naam vennootschap W.A.] en/of [NAAM BEDRIJF VERDACHTE]. vertegenwoordigingsbevoegd zou(den) zijn uit hoofde van een algehele volmacht binnen de vennootschap die de investering(en) zou aangaan en/of dat voornoemd(e) perso(o)n(en) na afloop van de looptijd de inleg(gen) altijd zou(den) terugkrijgen en/of dat de investering(en) op geen enkel tijdstip risicodragend zou(den) zijn en/of dat de investering(en) alleen zou(den) worden overgeboekt naar een geblokkeerde rekening en/of dat de investering(en) (een) gegarandeerd(e) rendement(en) zou(den) opleveren en/of (een) rendement(en) zoud(en) opleveren tot 80% per jaar, waardoor die perso(o)n(en) voornoemd (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[Naam bedrijf A](ten tijde van de delictsperiode genaamd [naam bedrijf B]) en/of [naam vennootschap W.A.] en/of [NAAM BEDRIJF VERDACHTE]., verder te noemen 'de B.V('s)', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand juli 2001 tot en met de maand januari 2003, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de/het ja(ar)r(en) 2001 en/of 2002 en/of 2003 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland en/of in Luxemburg, (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar en/of met anderen of een ander,
althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
* [S.]en/of [R.] hebben/heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 113.450,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [H.] en/of [H.-H.] en/of [M.H.H.]hebben/heeft bewogen tot (de) afgifte(n) van (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 100.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [L.P. O. Holding B.V.] en/of [O-V Holding B.V.]hebben/heeft bewogen tot (de) afgifte(n) van (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 386.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* R.M. B.V.] hebben/heeft bewogen tot (de) afgifte(n) van (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 50.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [H.2] en/of [H.-L.] hebben/heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [R.]hebben/heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [S.2] hebben/heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 180.000,- euro, althans 155.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 3),
in elk geval voornoemde en/of een of meer (andere) perso(o)n(en) (telkens) hebben/heeft bewogen tot afgifte(n) van een of meer bedrag(en) aan geld, in elk geval van enig goed, hierin bestaande dat de B.V.('s), (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar en/of met anderen of een ander, althans alleen, met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- (telkens) opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) voornoemd(e) perso(o)n(en) (een) beleggingsaanbod/beleggingsaanbiedingen hebben/heeft gedaan met (een) looptijd(en) van een jaar en/of met waarborgen voor de veiligstelling van de inleg(gen) en/of met de garantie dat de B.V.('s) de investering(en) zou(den) begeleiden en/of dat de B.V.('s) vertegenwoordigingsbevoegd zou(den) zijn uit hoofde van een algehele volmacht binnen de vennootschap die de investering(en) zou aangaan en/of dat voornoemd(e) perso(o)n(en) na afloop van de looptijd de inleg(gen) altijd zou(den) terugkrijgen en/of dat de investering(en) op geen enkel tijdstip risicodragend zou(den) zijn en/of dat de investering(en) alleen zou(den) worden overgeboekt naar een geblokkeerde rekening en/of dat de investering(en) (een) gegarandeerd(e) rendement(en) zou(den) opleveren en/of (een) rendement(en) zoud(en) opleveren tot 80% per jaar, waardoor die perso(o)n(en) voornoemd (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n), hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
art. 326 jo 51 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand januari 2002 tot en met de maand januari 2003, althans in of omstreeks het/de ja(a)r(en) 2001 en/of 2002 en/of 2003 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland en/of in Luxemburg, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
* een bedrag aan geld groot 113.450,- euro of daaromtrent, geheel of ten dele
toebehorende aan [S.]en/of [R.] (zaakdossier 1) en/of
* (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 100.000,- euro of daaromtrent, geheel of ten dele toebehorende aan [H.] en/of [H.-H.] en/of [M.H.H.](zaakdossier 1) en/of
* (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 386.000,- euro of daaromtrent, geheel of ten dele toebehorende aan [L.P. O. Holding B.V.] en/of [O-V Holding B.V.](zaakdossier 1)
* (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 50.000,- euro of daaromtrent, geheel of ten dele toebehorende aan R.M. B.V.] (zaakdossier 2)
* een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent, geheel of ten dele toebehorende aan [H.2] en/of [H.-L.] (zaakdossier 2) en/of
* een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent, geheel of ten dele toebehorende aan [R.](zaakdossier 2) en/of
* een bedrag aan geld groot 180.000,- euro of daaromtrent, althans 155.000,- of daaromtrent, geheel of ten dele toebehorende aan [S.2] (zaakdossier 3),
in elk geval (telkens) een of meer bedrag(en) aan geld, althans enig goed die/dat (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) uit hoofde van hun/zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of hun/zijn beroep van/als financieel adviseur(s) en/of vermogensbemiddelaar(s), (telkens) al dan niet als directeur, althans werknemer en/of gevolmachtigde van [Naam bedrijf A](ten tijde van de delictsperiode genaamd [naam bedrijf B]) en/of [naam vennootschap W.A.] en/of [NAAM BEDRIJF VERDACHTE]., in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich hebben/heeft toegeëigend;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand februari 2003 tot en met de maand maart 2003, althans in of omstreeks het jaar 2003 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 999.931,94 euro of daaromtrent, in elk geval (telkens) een of meer bedrag(en) aan geld, althans enig goed , (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [G.W.] en/of [G.W. echtgenote van G.W.](zaakdossier 4), althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) uit hoofde van hun/zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of hun/zijn beroep van/als financieel adviseur(s) en/of vermogensbemiddelaar(s), (telkens) al dan niet als directeur, althans werknemer en/of gevolmachtigde van [Naam bedrijf A](ten tijde van de delictsperiode genaamd [naam bedrijf B]) en/of [naam vennootschap W.A.] en/of [NAAM BEDRIJF VERDACHTE]., in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich hebben/heeft toegeëigend;
3.
[Naam bedrijf A](ten tijde van de delictsperiode genaamd [naam bedrijf B]) en/of [naam vennootschap W.A.] en/of [NAAM BEDRIJF VERDACHTE]., op een of meer tijdstip(pen) in om omstreeks de periode vanaf de maand juli 2001 tot en met de maand januari 2003, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de/het ja(ar(en) 2001 en/of 2002 en/of 2003 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar en/of met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig (hierna te noemen) al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het (hierna te noemen) publiek hebben/heeft aangetrokken, ter beschikking hebben/heeft gekregen en/of ter beschikking hebben/heeft gehad, dan wel in enigerlei vorm hebben/heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het (hierna te noemen) publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van (hierna te noemen) al dan niet op termijn opvorderbare gelden, te weten van
* [S.]en/of [R.] een bedrag aan geld groot 113.450,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [H.] en/of [H.-H.] en/of [M.H.H.](een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 100.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [L.P. O. Holding B.V.] en/of [O-V Holding B.V.](een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 386.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* R.M. B.V.] (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 50.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [H.2] en/of [H.-L.] een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [R.]een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [S.2] een bedrag aan geld groot 180.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 3),
in elk geval van voornoemde en/of een of meer andere perso(o)n(en) (telkens) een of meer bedrag(en) aan geld, hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
art. 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992 jo art. 51 Wetboek van Strafrecht
(zaakdossier 5)
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in om omstreeks de periode vanaf de maand juli 2001 tot en met de maand januari 2003, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de/het ja(ar(en) 2001 en/of 2002 en/of 2003 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig (hierna te noemen) al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het (hierna te noemen) publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en/of ter beschikking heeft gehad, dan wel in enigerlei vorm heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het (hierna te noemen) publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van (hierna te noemen) al dan niet op termijn opvorderbare gelden, te weten van
* [S.]en/of [R.] een bedrag aan geld groot 113.450,- euro of
daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [H.] en/of [H.-H.] en/of [M.H.H.](een)
bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 100.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [L.P. O. Holding B.V.] en/of [O-V Holding B.V.](een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 386.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* R.M. B.V.] (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 50.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [H.2] en/of [H.-L.] een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [R.]een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [S.2] een bedrag aan geld groot 180.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 3),
in elk geval van voornoemde en/of een of meer andere perso(o)n(en) (telkens) een of meer bedrag(en) aan geld;