ECLI:NL:RBMAA:2010:BL8984

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
146295 / OT RK 09-2047 en 146296 / OT RK 09-2048
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in pleeggezin

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 maart 2010 uitspraak gedaan over het verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSSJJ) tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor verlenging niet zozeer liggen in de situatie van de moeder, maar in de langdurige verblijf van de kinderen in het pleeggezin. Tijdens de zitting is gebleken dat de WSSJJ niet voldoende heeft aangetoond dat zij heeft geprobeerd de band tussen de moeder en de kinderen te verbeteren. De kinderrechter heeft benadrukt dat de beslissing in het belang van de kinderen moet zijn, waarbij zowel het recht van de kinderen om hun moeder te kennen als het belang van hun huidige verblijf in het pleeggezin in overweging zijn genomen.

De kinderrechter heeft besloten dat er een onderzoek noodzakelijk is om te bepalen of de moeder in staat is om de kinderen de benodigde opvoeding en verzorging te bieden, en of het in het belang van de kinderen is om bij de moeder thuis geplaatst te worden of dat zij in het pleeggezin moeten blijven. De WSSJJ is verzocht om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door het Ambulatorium, waarbij de resultaten van dit onderzoek van groot belang zijn voor de toekomstige beslissingen omtrent de uithuisplaatsing en de omgangsregeling.

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 31 januari 2011, met de verwachting dat de kinderen voorlopig in het pleeggezin blijven wonen. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de omgangsregeling met de moeder moet worden uitgebreid, zodat zij meer betrokken kan worden bij de opvoeding van de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een termijn gesteld voor het indienen van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 23 maart 2010
Zaaknummers: 146295 / OT RK 09-2047 en 146296 / OT RK 09-2048
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarigen:
[minderjarige 1] geboren te [geboortgegevens],
[minderjarige 2] geboren te [geboortegegevens]
kinderen van:
[de moeder], wonende te [adres],
advocaat mr. P.M.J. Graus,
Belanghebbenden:
- [de biologische vader], wonende te [adres],
- [pleegouders]
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook een door de kinderrechter gegeven en op
26 januari 2010 uitgesproken beschikking.
1. Verder verloop van de procedure
De zaak is behandeld ter zitting van 2 maart 2010.
2. Verdere beoordeling
De kinderrechter verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.
De kinderrechter heeft bij voormelde beschikking de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar en de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot en met 19 maart 2010 onder aanhouding van het verzoek machtiging uithuisplaatsing voor de resterende termijn teneinde de gezinsvoogd in de gelegenheid te stellen het verzoek nader toe te lichten.
De plaatsvervangster van de gezinsvoogd heeft ter zitting verklaard dat de gezinsvoogd Botermans langdurig ziek is.
De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSSJJ) stelt dat het perspectief van beide kinderen in het huidige pleeggezin ligt en dat de vroegere gezinsvoogd dit ook zo met moeder heeft besproken.
[minderjarige 2] heeft het grootste gedeelte van zijn leven in het pleeggezin gewoond. [minderjarige 2] moet steeds de bevestiging krijgen dat hij in het pleeggezin kan blijven wonen. [minderjarige 2] voelt plaatsing bij zijn moeder als een uithuisplaatsing.
[minderjarige 1] heeft de eerste drie en een half jaar van haar leven bij de moeder gewoond en is daarna in het pleeggezin geplaatst. [minderjarige 1] heeft een hechtingsprobleem, maar geeft aan in het pleeggezin te willen blijven wonen. Het gedrag van [minderjarige 1] is erg bewerkelijk voor de pleegouders. De hulp die zij thans krijgt is onvoldoende. Ook voor [minderjarige 1] moet het duidelijk zijn dat zij in het pleeggezin kan blijven wonen. De WSSJJ wil de omgang met de moeder uitbreiden tot eenmaal per maand, waarvan driemaal per jaar een onbegeleid bezoek zonder overnachting bij de moeder thuis, zodat de moeder meer betrokken kan worden bij de opvoeding van de kinderen. Ook zou de moeder in het pleeggezin op bezoek kunnen komen en vier keer per jaar deelnemen aan overleg met het pleeggezin. Afhankelijk van deze vorm van contact kan bekeken worden of overnachtingen in het belang van de kinderen is.
Desgevraagd heeft de plaatsvervangend gezinsvoogdes ter zitting verklaard dat, indien een bezoek om wat voor reden niet kan doorgaan, dit bezoek in de daaropvolgende maand wordt gecompenseerd.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting ontkend dat met moeder is besproken dat de kinderen in het pleeggezin zullen blijven wonen. Hoezeer de inzet van de pleegouders ook wordt gewaardeerd, het blijven kinderen van deze moeder en deze moeder is niet meer de moeder die zij was ten tijde van de uithuisplaatsing. De moeder is in positieve zin veranderd en thans kan niet gesteld worden dat, omdat de kinderen al enkele jaren in het pleeggezin wonen en daar gehecht zijn, de kansen voor de moeder om haar kinderen op te voeden verkeken zijn. De hulp die de kinderen nodig hebben kan ook bij de moeder verleend worden. De advocaat verzoekt het verzoek af te wijzen, danwel een nader onderzoek te gelasten door een onafhankelijk derde over een mogelijke terugkeer van de kinderen naar de moeder.
De moeder heeft verklaard te beseffen dat het niet in het belang van de kinderen is als zij nu meteen naar huis komen. Zij meent dat uithuisplaatsing niet nodig was geweest als zij de hulp waarom zij vroeg toen ook gekregen had.
De ter zitting aanwezige begeleidster van Wonen Plus heeft onbetwist gesteld dat zij samen met moeder al meer dan een jaar geleden steeds bij de gezinsvoogd heeft aangedrongen op uitbreiding van de omgang zodat moeder een kans kan krijgen dat de kinderen weer thuis geplaatst worden.
De pleegvader heeft uitvoerig verteld hoe het met de kinderen gaat en hoe de contacten tussen moeder en de kinderen verlopen. Hij heeft zijn zorg uitgesproken over enerzijds de situatie dat de kinderen een lange weg hebben bewandeld om gewend te raken in het pleeggezin en om zich daar thuis voelen en anderzijds de situatie dat nu gesproken wordt over thuisplaatsing. De pleegvader heeft ook gesteld dat vader een heel andere rol speelt dan moeder en dat voorheen de vader de reden was voor het zoeken naar een veilig adres voor de kinderen. Bij uitbreiding van omgang moet zeker gekeken worden welke rol vader speelt.
De kinderrechter heeft ter zitting overwogen dat uit de verklaring van de gezinsvoogdes blijkt dat de gronden van de WSSJJ om verlenging van de uithuisplaatsing te vragen niet zozeer liggen in de situatie van de moeder als wel in de situatie waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich bevinden, namelijk langdurig verblijf in het pleeggezin. De WSSJJ heeft niet vastgehouden aan de stellingen zoals verwoord in het verzoekschrift van 1 december 2009 met betrekking tot de mogelijkheid van moeder om het gezag uit te oefenen.
De kinderrechter heeft de WSSJJ ter zitting voorgehouden dat zowel het indicatiebesluit als het verzoekschrift als het hulpverleningsplan “aandachtspunten” en gronden bevatten die onjuist/onwaar zijn gebleken gelet op de huidige situatie van de moeder.
Daarnaast heeft de kinderrechter ter zitting overwogen dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in beginsel ertoe dienen om de band tussen ouder en kind te verbeteren en/of te herstellen en om de ouder de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging zoveel mogelijk zelf te doen behouden. In de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is onduidelijk gebleven of de WSSJJ heeft geprobeerd deze doelen na te streven. In ieder geval wordt door WSSJJ niet langer aangevoerd, althans met argumenten gesteld, dat de moeder niet in staat is om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op te voeden.
Ter zitting heeft de kinderrechter overwogen dat het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing op grond van het vorenstaande zou kunnen/moeten worden afgewezen en dat dit tot gevolg zou hebben dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] thuis geplaatst worden.
Echter, de door de kinderrechter te nemen beslissing dient in het belang van de kinderen te zijn. Enerzijds hebben de kinderen het recht om hun moeder te kennen en zo mogelijk bij haar op te groeien, anderzijds is het wellicht in het belang van deze kinderen om, daar waar zij al zoveel jaren in het huidige pleeggezin leven, ook de komende jaren in dit gezin te blijven.
Daarom acht de kinderrechter een onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek zou zich allereerst op de volgende vragen moeten richten:
- Is de moeder in staat de beide kinderen die opvoeding en verzorging te geven die zij, gelet ook op hun eventuele beperkingen en problemen, nodig hebben.
- Is het in het belang van deze kinderen dat zij bij moeder thuis geplaatst worden of ligt hun belang in langdurig verblijf in het huidige perspectief biedend pleeggezin.
Daarnaast dient ook de vraag beantwoord te worden of het in het belang van de kinderen is dat de vader een rol in hun leven speelt en, zo ja, welke rol dat dan zou moeten zijn.
Desgevraagd heeft de vertegenwoordigster van de WSSJJ ter zitting verklaard dat het Ambulatorium een onafhankelijk onderzoek kan doen en dat WSSJJ die opdracht kan verstrekken.
De advocaat van moeder heeft ingestemd met een dergelijk onderzoek.
De kinderrechter verzoekt de WSSJJ daarom direct aan het Ambulatorium schriftelijk opdracht te geven tot het doen van dit onderzoek, waarbij het doel is antwoord te krijgen op bovengemelde vragen. De WSSJJ dient een kopie van de opdracht toe te zenden aan de advocaat van de moeder en aan de pleegouders.
Indien dit voor het onderzoek noodzakelijk is, dienen zowel de WSSJJ als de pleegouders als de moeder als de vader mee te werken aan verandering en/of uitbreiding van de omgangsregeling, een en ander op initiatief van het Ambulatorium.
Daarnaast verwacht de kinderrechter van WSSJJ dat de omgangsregeling in ieder geval wordt uitgebreid zoals ter zitting naar voren is gebracht door de gezinsvoogdes.
De kinderrechter verwacht dat voormeld onderzoek enige tijd zal duren. Zij acht het in het belang van de kinderen dat zij voorlopig in het pleeggezin blijven wonen en daarom zal de machtiging uithuisplaatsing worden verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter verwacht van alle belanghebbenden dat zij de kinderen niet belasten met vragen of uitspraken over eventuele thuisplaatsing/langdurig verblijf in pleeggezin.
In het geval dat de WSSJJ in de resultaten van het onderzoek aanleiding ziet te zijner tijd verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te vragen, verwacht de kinderrechter dat het gehele onderzoeksverslag als bijlage bij het in te dienen verzoek wordt overgelegd.
In het geval de moeder in de resultaten van het onderzoek aanleiding ziet beëindiging van de uithuisplaatsing te vragen, zal het gehele onderzoeksverslag dienen te worden overgelegd.
3. Beslissing:
Verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de huidige pleegouders met ingang van 20 maart 2010 tot 31 januari 2011.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, en in het openbaar op 23 maart 2010 uitgesproken in tegenwoordigheid van L.M.H. Beckers, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat (advocaat) - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.