ECLI:NL:RBMAA:2010:BL8626

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
349194 CV EXPL 09-4482
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van energiekosten door Essent Retail Energie B.V. tegen ondernemer

In deze zaak vorderde Essent Retail Energie B.V. betaling van € 1.100,79 van een ondernemer die zijn energiekosten niet had voldaan. De ondernemer had een energiecontract met Essent en was in gebreke gebleven met de betaling van voorschotnota's en afrekeningen. Ondanks dat de ondernemer een advocaat had ingeschakeld, werd er slechts in één ronde verweer gevoerd, zonder gebruik te maken van de mogelijkheid tot dupliceren. Essent stelde dat de ondernemer een bedrag van € 896,58 verschuldigd was, dat opeisbaar was en dat de vordering ter incasso uit handen was gegeven. De ondernemer voerde aan dat hij door financiële omstandigheden niet in staat was om te betalen en dat hij een betalingsregeling had getroffen, die door Essent eenzijdig was beëindigd.

De rechtbank oordeelde dat de ondernemer verantwoordelijk was voor zijn betalingsverplichtingen en dat de redenen die hij aanvoerde voor het niet betalen in zijn risicosfeer lagen. De rechtbank wees de hoofdsom van € 896,58 toe, maar oordeelde dat de wettelijke rente pas vanaf de dag van dagvaarding kon worden toegewezen, omdat Essent niet had voldaan aan de vereisten voor het vaststellen van verzuim. De bijkomende kosten die Essent had gemaakt om de ondernemer tot betaling te bewegen, werden niet toegewezen, omdat deze kosten waren gemaakt voordat de ondernemer in verzuim was.

De rechtbank veroordeelde de ondernemer tot betaling van de hoofdsom en de proceskosten, die in totaal op € 435,85 werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken door kantonrechter H.W.M.A. Staal op 24 februari 2010.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknummer: 349194 CV EXPL 09-4482
vonnis van 24 februari 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESSENT RETAIL ENERGIE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te ’s-Hertogenbosch,
verder ook te noemen: Essent,
eisende partij,
gemachtigde: J.L.G. Jeukens, deurwaarder te Heerlen
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres]
verder ook te noemen: [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R. Mahovic, advocaat te Maaastricht (toev. [toevoegingsnummer]).
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Essent heeft bij exploot van dagvaarding van 14 september 2009 een vordering ingesteld tegen [gedaagde] onder medebetekening van een reeks ongenummerde producties.
[gedaagde] heeft, na gevraagd en verkregen uitstel, schriftelijk geantwoord onder verwijzing naar drie in fotokopie aan de conclusie gehechte producties.
Met vermelding van een onbekende gemachtigde (“GGN Brabant te Tilburg”) heeft Essent vervolgens een wel aan haar toe te rekenen conclusie van repliek doen nemen, waaraan onder vijf nummers (1 t/m 5) een reeks nader toegelichte producties in fotokopie was gehecht.
[gedaagde] heeft niet gebruikgemaakt van de hem geboden mogelijkheid om te dupliceren en heeft ook geen uitstel verzocht voor een mondelinge of schriftelijke reactie.
Hierna is uitspraak bepaald.
MOTIVERING
a. het geschil
Essent vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 1.100,79, vermeerderd met de wettelijke rente over een hoofdsom van € 896,58 vanaf 14 september 2009 tot de datum van algehele voldoening, onder verwijzing van [gedaagde] in de kosten van het noodzakelijk geworden geding (‘kosten rechtens’).
Essent beroept zich voor deze vordering(en) op de navolgende grondslag(en).
[gedaagde] is in het kader van een overeenkomst tot transport en levering van nutsvoorzieningen ten behoeve van het perceel [adres] aan Essent als leverancier (voorschot)betalingen verschuldigd geworden en heeft deze tot een totaal van € 896,58 onbetaald gelaten, ook na herhaalde aanmaning. Essent is van oordeel dat de vordering tot dit beloop opeisbaar was en is. Zij zegt de vordering ter incasso uit handen te hebben moeten geven, waarna haar incassogemachtigde [gedaagde] heeft gesommeerd om betaling in der minne te verkrijgen. Daarvoor wordt een bedrag van € 150,= aan buitengerechtelijke kosten in rekening gebracht. Aan vervallen rente vordert Essent tot slot ‘op grond van de toepasselijke voorwaarden’ tot de datum van dagvaarding een bedrag van € 54,21.
In voortgezet debat heeft Essent het verweer van [gedaagde] gemotiveerd weersproken door te benadrukken dat [gedaagde] financiële omstandigheden voor zijn risico dienen te blijven, dat een betalingregeling geen recht van de debiteur is, doch een aan hem toe te bedelen gunst, dat het ‘betaalgedrag’ van [gedaagde] veel te wensen overliet, dat hij een met hem getroffen regeling niet is nagekomen, zodat deze is komen te vervallen en dat [gedaagde] ten onrechte opkomt tegen de hem in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten. Wat dit laatste betreft, verwijst Essent naar een aantal activiteiten (met name brieven en telefoontjes).
[gedaagde] heeft zich - als gezegd - in slechts één procesronde tegen de vordering verweerd.
Hij (zijn gemachtigde) heeft de uitdrukkelijk geboden gelegenheid tot dupliceren aan zich voorbij laten gaan zonder opgave van redenen. Ook is geen uitstel voor een nadere reactie gevraagd, zodat recht moet worden gedaan op basis van de tot dan toe beschikbare informatie, ervan uitgaand dat [gedaagde] met name zijn verzet tegen het in rekening brengen van ‘bijkomende kosten’ wenst te handhaven.
In zijn antwoord heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat hij ter zake van een per 10 juli 2007 aangegaan energiecontract (kennelijk op naam van zijn onderneming “[onderneming]”) steeds genoodzaakt is geweest in voorschotvorm te betalen, dat Essent daaraan niet heeft willen meewerken, dat hij per 1 april 2008 de bedrijfsvoering heeft moeten beëindigen en dat hij Essent heeft laten weten de toen openstaande rekening niet (ineens) te kunnen betalen.
Nadat aanvankelijk (na een daarop gerichte brief aan Essent van 18 maart 2008) in het kader van een aflossingsregeling periodiek acceptgirokaarten voor aflossingen van € 110,- waren gestuurd en die betalingen door [gedaagde] tot en met augustus 2008 stipt waren voldaan, heeft Essent de toezending gestaakt. Essent heeft toen ten onrechte geconcludeerd dat de regeling niet meer werd nagekomen en heeft evenzeer ten onrechte de zaak uit handen gegeven.
b. de feiten en omstandigheden
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties staat tussen partijen het navolgende vast.
- [gedaagde] was ter zake van een contract tot energielevering aan het zaakadres [adres] per einde maart 2008 aan Essent nog een bedrag van in totaal € 1.352,58 schuldig, waarvoor op zijn verzoek een afbetalingsregeling is getroffen.
- Na een reeks periodieke betalingen onder gebruikmaking van daartoe door Essent verstrekte acceptgirokaarten is [gedaagde] thans nog € 896,58 in hoofdsom schuldig.
- Essent heeft in augustus 2008 eenzijdig de regeling vervallen verklaard en de vordering ter incasso uit handen gegeven.
c. de beoordeling
Gelet op het voorgaande is in ieder geval de naar aard en beloop onbetwist gebleven hoofdsom van € 896,58 toewijsbaar. Weliswaar voert [gedaagde] redenen aan waarom hij in juli 2008 dan wel in augustus 2008 - en zeker daarna - is gestopt met de overeengekomen periodieke aflossing van de resterende schuld aan Essent, maar die redenen (een ‘vergeten’ termijn, het aangewezen zijn op uitkering Wwb, het uitblijven van acceptgirokaarten) liggen in overwegende mate in zijn risicosfeer, zodat hij Essent niet kan verwijten dat zij tot invordering in rechte is overgegaan.
Anders ligt dit echter met de twee andere posten die Essent in haar petitum bij exploot van dagvaarding heeft verwerkt. De wettelijke rente kan eerst worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, omdat Essent heeft nagelaten een concrete verzuimdatum en een overtuigende verzuimgrond te vermelden in het exploot en omdat zij die vergissing ook bij repliek niet heeft gerepareerd. Weliswaar is in abstracte bewoordingen verwezen naar de gelding van nimmer in het geding gebrachte, noch geciteerde of geparafraseerde ‘algemene voorwaarden’, doch er is niet gesteld dat deswege na het verstrijken van een bepaalde (fataal te achten) termijn ingaande een concrete datum sprake is geweest van (van rechtswege ingetreden) betalingsverzuim (artikel 6:83 aanhef en sub a. BW). Bovendien is niet gesteld dat, hoe en wanneer Essent uit mededelingen van [gedaagde] heeft kunnen of moeten afleiden dat deze in de nakoming - ook verder - zou tekortschieten (artikel 6:83 aanhef en sub c. BW). Ook ten aanzien van de mogelijkheid dat verzuim is ingetreden door ingebrekestelling (artikel 6:82 BW), laat Essent na om een concrete actie te koppelen aan het verstrijken van een daarmee verband houdende nadere termijn voor nakoming (die aldus de verzuimdatum op de voet van dit genoemde wetsartikel oplevert).
Bij gebreke van een dergelijke gemotiveerde en specifieke stellingname van Essent kan het intreden van verzuim niet eerder dan op 14 september 2009 gesteld worden, namelijk een verzuim als gevolg van de dagvaarding van [gedaagde]. De wettelijke rente kan dan ook slechts vanaf die datum worden toegewezen.
In directe samenhang hiermee moet geoordeeld worden dat alle aan de dagvaardingsdatum voorafgegane inspanningen van Essent en haar gemachtigde alsmede de daaraan gerelateerde kosten om [gedaagde] buiten rechte tot betaling te bewegen, niet voor vergoeding op de voet van artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub c. BW in aanmerking kunnen komen. Zij zijn immers verricht respectievelijk gemaakt in een periode waarvan niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] reeds in betalingsverzuim was. Noch de redelijke noodzaak noch de redelijke omvang van gestelde werkzaamheden en/of kosten valt in zo’n geval te bepalen. Veeleer is een en ander in zo’n geval te duiden als premature of nutteloze handelingen en vergeefse kosten.
Wel moet Essent worden toegegeven dat [gedaagde] op enig moment had kunnen en moeten verwachten dat Essent het er niet bij zou laten zitten, zodat het uiteindelijk dagvaarden van [gedaagde] niet als een rauwelijkse daad kan worden aangemerkt.
[gedaagde] dient daarom op te draaien voor de aldus uitgelokte proceskosten aan de zijde van Essent. De te liquideren proceskosten worden bepaald op een bedrag van in totaal € 435,85 .
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde] om aan Essent tegen bewijs van kwijting te voldoen de somma van
€ 896,58 met de wettelijke rente vanaf 14 september 2009 tot de datum van algehele voldoening.
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Essent tot de datum van dit vonnis begroot op € 435,85, waarin begrepen een bedrag van € 200,00 aan salaris gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.