RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Procedurenummers: AWB 09 / 177 en AWB 09 / 1032
[eiseres]
wonend te Linne, eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht,
verweerder.
Datum bestreden besluiten: 23 december 2008 en 19 mei 2009
Kenmerk: 2008.49583 en 2009.23147
Eiseres heeft tegen de in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken die op de zaken betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft voor beide beroepen gevoegd plaatsgehad op 28 januari 2010, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door Th.J.J. Dierichs, advocaat te Herkenbosch. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.P.F. van Duren, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en F. Sijben en M.L.M. Jansen, werkzaam bij verweerder.
Het besluit van 23 december 2008
Eiseres is sinds 1996 in dienst van de gemeente Maastricht, aanvankelijk als directiesecretaresse. Vanaf oktober 2002 verrichtte ze binnen het toenmalige projectbureau SOG projectondersteunende werkzaamheden. Per 1 april 2004 is zij tijdelijk geplaatst bij het Projectbureau A2 en belast met werkzaamheden als office manager. Hierbij is vastgelegd dat ruim voor het einde van deze tijdelijke werkzaamheden gesproken zal worden over het toekomstperspectief van eiseres, waarbij haar loopbaanwensen op een vergelijkbaar niveau inzet zullen zijn.
Op 15 januari 2007 heeft de projectdirecteur van het Projectbureau A2 eiseres meegedeeld dat hij haar werkzaamheden als office manager bij het projectbureau A2 wil beëindigen.
Bij besluit van 23 maart 2007 is eiseres – na het beëindigen van de werkzaamheden bij het Projectbureau A2 - op grond van artikel 15:1:10, tweede lid (aanvankelijk was abusievelijk het eerste lid genoemd), van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Maastricht (AGM) per 21 maart 2007 belast met andere werkzaamheden. Vooralsnog zijn dit projectondersteunende werkzaamheden bij het Project Brandveiligheid bij de sector Vergunnen, Toezicht en Handhaven (VTH) van het domein Stadsontwikkeling Economie en Beheer (SEB). Benoeming in een passende projectondersteunende functie binnen de sector Ontwikkelingsbedrijf zal plaatsvinden na beschrijving, waardering en vaststelling van de projectondersteunende functies.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Zij is van mening dat de procedure niet overeenkomt met de bij de benoeming bij het Projectbureau A2 gemaakte afspraken en dat de nieuwe functie niet vergelijkbaar is met haar functie binnen het A2-project en niet passend is bij haar opleiding en ervaring. Eiseres is, in aanwezigheid van haar gemachtigde, op het bezwaar gehoord.
Verweerder heeft bij het nu bestreden besluit van 23 december 2008 het advies van de P&O bezwarencommissie gevolgd en het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder handhaaft dus het besluit tot plaatsing bij het Project Brandveiligheid.
Kort gezegd is dit besluit gebaseerd op de omstandigheid, dat een terugkeer naar het A2 project geen reële optie is. Het tweede lid van artikel 15:1:10 van het AGM biedt een ruimere formele maatstaf voor het opdragen van tijdelijke werkzaamheden met behoud van de eigen functie dan het eerste lid van genoemd artikel dat op het definitief opdragen van een andere functie betrekking heeft. De secretarieel/administratieve werkzaamheden bij het Project Brandveiligheid kunnen eiseres, gelet op haar persoonlijkheid en omstandigheden, redelijkerwijs worden opgedragen. Dat de feitelijke werkzaamheden nog niet spoorden met de schriftelijk vastgelegde taken doet daaraan niet af.
Eiseres heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat haar ten onrechte de werkzaamheden bij het Project Brandveiligheid zijn opgedragen, terwijl de feitelijk opgedragen taken nog niet voldoende spoorden met de schriftelijk vastgelegde taken, die uitgangspunt dienen te zijn. Verweerder wist dat de schriftelijk opgedragen werkzaamheden voor eiseres feitelijk niet voorhanden waren, zodat het besluit niet genomen had mogen worden. Niet gebleken is waarop het advies is gebaseerd dat eiseres zo spoedig als mogelijk de opgedragen werkzaamheden ook daadwerkelijk gaat verrichten.
Eiseres heeft een terugkeergarantie naar haar oude werk; nu dat er niet meer is komt dit voor rekening van verweerder. Hierover is niet met eiseres overlegd, noch is werk gezocht dat aansluit bij het vroegere werk.
Het beroepschrift strekt tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit. Eiseres verzoekt verder verweerder te veroordelen in de proceskosten in bezwaar en beroep.
De rechtbank stelt vast dat desgevraagd ter zitting is gebleken dat eiseres zich uitsluitend wenst te beperken tot de vraag of de taken bij het Project Brandveiligheid haar redelijkerwijs konden worden opgedragen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om nog een oordeel te geven over het beëindigen van de werkzaamheden van eiseres bij het A2 project.
In artikel 15:1:10, tweede lid, onder a, van het AGM is bepaald dat, indien het college dit in het dienstbelang nodig acht, de ambtenaar verplicht is om tijdelijk niet tot zijn betrekking behorende werkzaamheden te verrichten, dan wel tijdelijk een andere betrekking waar te nemen.
Vooropgesteld dient te worden dat de inhoud van dit artikel het bevoegde gezag beoordelingsruimte biedt bij het beantwoorden van de vraag of het belang van de dienst vervulling van een andere functie of van dezelfde functie elders van de betreffende ambtenaar vordert. De rechterlijke toets dient op dit punt terughoudend te zijn.
De rechtbank dient aldus te bezien of gezegd kan worden dat de inhoud van de tijdelijk opgedragen werkzaamheden bij het Project Brandveiligheid zich dusdanig verhoudt tot de eigenlijke functie van eiseres, dat deze werkzaamheden haar niet konden worden opgedragen. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de werkzaamheden bij het A2-project aan eiseres waren opgedragen bij wijze van tijdelijke werkzaamheden. De passendheid van de werkzaamheden bij het Project Brandveiligheid dient in dat geval getoetst te worden aan de oorspronkelijk opgedragen functie, dat is de functie van directiesecretaresse. Dat bij de werkzaamheden bij het A2 project sprake was van een (indicatief) VWO-HBO werk- en denkniveau en bij de werkzaamheden bij het Project Brandveiligheid van een MBO werk- en denkniveau is dan ook niet relevant. Uitgegaan dient te worden van de functie van directiesecretaresse.
Naar het oordeel van de rechtbank is gesteld noch gebleken dat de werkzaamheden bij het project Brandveiligheid dusdanig afwijken van de functie van directiesecretaresse, dat verweerder in redelijkheid niet tot de plaatsing bij het project Brandveiligheid heeft kunnen overgaan.
De aan eiseres bij brief van 29 maart 2004 gedane toezegging over toekomstperspectief en loopbaanwensen is dusdanig ruim gesteld dat de rechtbank op grond hiervan niet tot een andere conclusie kan komen.
Het beroep tegen het besluit van 23 december 2008 wordt ongegrond verklaard.
Het besluit van 19 mei 2009
Op 29 september 2008 is een beoordeling van de werkzaamheden van eiseres bij het project Brandveiligheid over het tijdvak van 21 maart 2007 tot 20 augustus 2008 opgemaakt. Op de vier beoordelingscriteria kwaliteit van het werk, kwantiteit, kennis en inzet luidde de beoordeling: enigszins onvoldoende. Het eindoordeel was eveneens: enigszins onvoldoende.
Bij primair besluit van 6 oktober 2008 is besloten eiseres per 1 oktober 2008 niet in aanmerking te laten komen voor de 5%-diensttijdtoelage vanwege de beoordeling met als eindresultaat: enigszins onvoldoende. Tegen dit besluit heeft eiser op 3 november 2008 bezwaar gemaakt.
Bij primair besluit van 11 november 2008 heeft de directeur SEB bovengenoemde beoordeling over het tijdvak van 21 maart 2007 tot 20 augustus 2008 ongewijzigd vastgesteld. Tegen dit besluit heeft eiseres op 10 december 2008 bezwaar gemaakt.
Eiseres is, in aanwezigheid van haar gemachtigde, op 20 maart 2009 op beide bezwaren gehoord.
Verweerder heeft bij het nu bestreden besluit beide bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder volgt daarbij het advies van de P&O-bezwarencommissie en handhaaft dus de besluiten tot het vaststellen van de beoordeling en het niet toekennen van de 5% diensttijdtoelage. Verweerder overweegt hiertoe dat eiseres met het niet geheel correct volgen van de Regeling Personeelsbeoordeling (de Regeling) niet is benadeeld. Het resultaat van de beoordeling kon, gelet op de eerder besproken duidelijke tekortkomingen, niet als een verrassing komen voor eiseres. De gehanteerde vier beoordelingscriteria, te weten kwaliteit van het werk, kwantiteit, kennis en inzet, zijn zo fundamenteel en algemeen aanvaard dat eiseres door het niet vastleggen daarvan niet in haar belangen is geschaad.
Eiseres heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat het door verweerder niet volgen van de juiste procedure niet zonder gevolgen kan blijven en bestrijdt dat zij voorafgaande aan de beoordeling op haar functioneren is aangesproken.
Voor de kwalificatie “enigszins onvoldoende” heeft verweerder verwezen naar een niet ondertekend stuk van 10 december 2007, dat met eiseres nimmer is besproken. Als er al sprake was van onvoldoende kennis, dan zijn daarop geen cursussen en/of betere begeleiding aangeboden.
De beoordeling dient aangepast te worden tot “goed”, waarmee eiseres voldoet aan de criteria voor toekenning van een 5%-diensttijdtoelage.
Het beroepschrift strekt tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit. Eiser verzoekt verder verweerder te veroordelen in de proceskosten in bezwaar en beroep.
In geding is op de eerste plaats of het bestreden besluit over de beoordeling in rechte stand kan houden.
Ingevolge artikel 15:1:15, eerste lid, van het AGM kan over de ambtenaar periodiek een beoordeling wordt uitgebracht omtrent de wijze waarop hij zijn betrekking vervult en omtrent zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die betrekking.
Verweerder heeft nadere regels gesteld in eerdergenoemde Regeling. Aan de hand van deze regels wordt in de beoordeling een oordeel gegeven over de wijze waarop de beoordeelde zijn functie heeft vervuld, aan welk oordeel rechtspositionele gevolgen, beloningsconsequenties en loopbaanontwikkelingen kunnen worden verbonden.
De rechtbank kan verweerder volgen in diens standpunt dat de in dit geval gehanteerde vier beoordelingscriteria, te weten kwaliteit van het werk, kwantiteit, kennis en inzet, zo fundamenteel en algemeen aanvaard zijn dat niet kan worden gezegd dat eiseres is geconfronteerd met beoordelingscriteria waarvan niet bekend was dat deze op haar zouden worden toegepast. Uit de Regeling volgt evenmin dat steeds beoordeeld moet worden op basis van criteria die met instemming van de beoordeelde zijn vastgesteld.
De toetsing van de inhoud van een beoordeling is volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (LJN: ZB7954) beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Hierbij geldt als uitgangspunt dat het betrokken bestuursorgaan bij een negatief oordeel aan de hand van concrete feiten in rechte aannemelijk moet maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elk feit ter onderbouwing van een waardering boven elke twijfel verheven is, en zelfs is niet van doorslaggevend belang of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat er om of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen deze toetsing kunnen doorstaan.
De rechtbank stelt vast dat verweerder, door met eiseres geen functioneringsgesprekken te voeren, in strijd heeft gehandeld met het in artikel 2, derde lid, van de Regeling vervatte voorschrift dat dergelijke gesprekken ten minste eenmaal per jaar moeten worden gehouden. Maar dit betekent volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep niet dat geen beoordeling mag worden opgemaakt. Deze beoordeling dient dan echter anderszins voldoende te worden onderbouwd. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals hiervoor reeds is overwogen beslaat het in geding zijnde beoordelingstijdvak de periode van 21 maart 2007 tot 20 augustus 2008.
Omtrent het functioneren van eiseres in die periode bevindt zich bij de gedingstukken een verslag gedateerd 10 december 2007. Dit verslag wordt in de nu bestreden beslissing een gespreksverslag genoemd. In het verweerschrift wordt dit stuk aangeduid als de bevindingen van de leidinggevende over het functioneren van eiseres.
Over de periode na 10 december 2007 tot aan het einde van het beoordelingstijdvak op 20 augustus 2008 bevat het dossier geen schriftelijke stukken over het functioneren van eiseres. Van de diverse gesprekken die, zoals verweerder als vaststaand aanneemt, met eiseres in de loop van de tijd hebben plaatsgevonden, is geen verslag opgemaakt.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de onderbouwing van het standpunt van verweerder onvoldoende is zodat gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Het beroep tegen dat deel van het besluit van 19 mei 2009 dient dan ook gegrond te worden verklaard.
Nu het besluit om eiseres niet in aanmerking te brengen voor de 5%-diensttijdtoelage was gebaseerd op de hiervoor genoemde beoordeling kan dat deel van het bestreden besluit evenmin stand houden. Het beroep tegen het besluit van 19 mei 2009 dient derhalve gegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tegen de beoordeling en het niet toekennen van de 5%-diensttijdtoelage redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank kent twee punten met elk een waarde van € 322,00 toe voor de indie¬ning van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting. Het gewicht van de zaak wordt, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1).
Het te ver¬goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,00 x 1 = € 644,00.
Het bedrag van de reiskosten van eiseres wegens haar verschijning ter zitting wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Bpb en artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 door de rechtbank vastgesteld op € 19,86, dat zijn de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
1.verklaart het beroep tegen het besluit van 23 december 2008 ongegrond;
2.verklaart het beroep tegen het besluit van 19 mei 2009 gegrond en vernietigt dat besluit;
3.draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiseres van 3 november 2008 en 10 december 2008;
4.bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 150,00 wordt vergoed door verweerder;
5.veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 663,86 (waarvan wegens de kosten van rechtsbijstand € 644,00), te vergoeden door verweerder aan eiseres.
Aldus gedaan door T.E.A. Willemsen, voorzitter, en P.J.M. Bruijnzeels en M.A.H. Span Henkens, leden, in tegenwoordigheid van F.A.W. van Gils als waarnemend griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2010.
w.g. F.A.W. van Gils w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift,
de waarnemend griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.