ECLI:NL:RBMAA:2010:BL5521

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
133972 / HA ZA 08-1092
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanprestatie door advocaat en de gevolgen voor de cliënt in civiele procedures

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Maastricht, stond de vraag centraal of de gedaagde advocaat wanprestatie had gepleegd jegens zijn cliënt, [Naam H.], door niet tijdig en adequaat te handelen in een civiele procedure tegen de Amerikaanse vennootschap Inter-Tel. De cliënt had in 1988 een distributie-overeenkomst gesloten met Inter-Tel en vorderde in 1994 schadevergoeding wegens wanprestatie. De advocaat had echter niet tijdig de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter kunnen ondervangen, wat leidde tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank. De cliënt startte later een procedure in de Verenigde Staten, die resulteerde in een schikking van 2,9 miljoen dollar. De rechtbank oordeelde dat de cliënt geen schade had geleden door de vermeende tekortkomingen van de advocaat, omdat de uitkomst in de VS gunstiger was dan een mogelijke uitkomst in Nederland. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 133972 / HA ZA 08-1092
Vonnis van 20 januari 2010
in de zaak van
de stichting
[Naam eiseres],
gevestigd te Geleen,gem.Sittard-Geleen,
eiseres,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera,
tegen
[Naam gedaagde],
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. M. de Haan.
Partijen zullen hierna [Eiseres] en [Gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 januari 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 7 mei 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [Naam H.] had in 1988 als distibuteur een distributie-overeenkomst met betrekking tot de Inter-telprodukten voor de Nederlandse markt gesloten met de Amerikaanse vennootschap Inter-Tel. [Naam H.] heeft in 1994 Inter-Tel voor de Nederlandse rechter gedagvaard in een civiele procedure stellende dat Inter-tel wanprestatie had gepleegd door de overeenkomst niet na te komen. [Naam H.] vorderde een bedrag aan schadevergoeding van US 2,2 miljoen met rente en kosten. Ongeveer op hetzelfde moment dat Inter-Tel in die procedure de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter had opgeworpen, stellende dat [Naam H.] niet zoals gesteld in de dagvaarding woonplaats had in Sittard, is [Gedaagde] meer in het bijzonder haar partner mr. [Naam advocaat] voor [Naam H.] in die procedure als advocaat gaan optreden. Nadat het verzoek van [Naam advocaat] om pleidooi te mogen houden, werd afgewezen, heeft het Hof in appel alsnog gelast dat pleidooi moest worden toegestaan. Tijdens dat pleidooi (begin 1997) heeft [Naam advocaat] voor [Naam H.] aangevoerd dat [Naam H.] ex artikel 1:14 BW woonplaats heeft gekozen te Sittard ter plaatse van zijn eenmanszaak SIMMS, welke onderneming rechthebbende zou zijn op de vordering jegens Inter-Tel zodat de rechtbank op grond van artikel 126.3 Rv (oud) bevoegd zou zijn om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank oordeelt dat [Naam H.] met het zo laat inbrengen van de nieuwe feiten of stellingen in strijd met de beginselen van een goede procesorde heeft gehandeld en laat die feiten en stellingen buiten beschouwing. Daar [Naam H.] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding niet woonachtig was in Sittard of Nederland verklaart zij zich onbevoegd. In beroep gaat het Hof op die nieuwe stellingen en feiten wel in. Het Hof komt, met verbetering van gronden, tot hetzelfde oordeel als de rechtbank omdat niet komt vast te staan dat de vordering op Inter-Tel een aangelegenheid is die het kantoor in Sittard van [Naam H.] onder de handelsnaam SIMMS betreft. Dat baseerde het Hof op hetgeen zij uit het debat heeft afgeleid namelijk dat Inter-Tel er niet van op de hoogte was dat haar handelspartner [Naam H.] onder die handelsnaam opereerde en evenmin waar hij onder die naam te vinden was. Nadat een positief cassatie-advies – waarin een andere uitleg van de wet werd bepleit - was ingewonnen, heeft [Naam H.] de contractuele relatie met [Gedaagde] c.q. [Naam advocaat] beëindigd. Het cassatieberoep tegen dit arrest is door de Hoge Raad in februari 2001 op grond van artikel 101a RO (oud) verworpen.
Vervolgens start [Naam H.] in augustus 2001 in de Verenigde Staten een civiele procedure tegen Inter-Tel. Deze procedure mondt uit in een schikking op grond waarvan Inter-Tel US 2,9 miljoen aan [Naam H.] betaald heeft.
3. Het geschil
3.1. De Stichting vordert samengevat – het volgende:
1. een verklaring voor recht dat [Gedaagde] als opdrachtnemer in de jaren 1994 en volgende toerekenbaar tekort is geschoten in haar contractuele verplichtingen ten opzichte van haar opdrachtgever [Naam H.];
2. een verklaring voor recht dat [Gedaagde] dientengevolge aansprakelijk is voor de door [Naam H.] geleden en nog te lijden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente;
3. de veroordeling van [Gedaagde] om als voorschot op de schade € 25.000,-- of een in goede justitie te bepalen bedrag te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente;
4. de veroordeling van [Gedaagde] om als voorschot op de gemaakte buitengerechtelijke (incasso)kosten
€ 1.000,-- of een in goede justitie te bepalen bedrag te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
De Stichting legt hieraan ten grondslag dat in het kader van de in Nederland door [Gedaagde] c.q. [Naam advocaat] vanaf 1994 en volgende jaren gevoerde, civiele procedure tegen Inter-Tel [Gedaagde] primair wanprestatie heeft gepleegd op nader in de beoordeling te noemen specifieke punten en subsidiair in verband met dezelfde specifieke punten onrechtmatig jegens [Naam H.] heeft gehandeld en hem schade heeft berokkend. [Naam H.] heeft zijn vorderingen op [Gedaagde] ter incasso gecedeerd aan [Eiseres].
3.2. [Gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Veronderstellerwijs aannemende dat [Naam H.] op rechtsgeldige wijze haar vorderingen jegens [Gedaagde], die de inzet vormen van deze procedure aan [Eiseres], heeft gecedeerd, komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
4.2. De in overweging 3.1. bedoelde specifieke punten – voorzover van belang - betreffen meer in het bijzonder tekortkomingen door [Gedaagde] en de voor deze optredende advocaat/partner mr. [Naam advocaat] en wel de volgende:
a. [Naam advocaat] heeft de onbevoegdheid van de rechtbank en het Hof in de procedure van [Naam H.] tegen Inter-Tel niet voorzien en niet tijdig langs processuele weg geheeld;
b. [Naam advocaat] heeft niet tijdig geconcludeerd, zonder instemming van [Naam H.] pleidooi gevraagd en concept-processtukken niet, althans niet tijdig aan [Naam H.] laten toekomen waardoor onjuistheden in die processtukken zijn blijven staan;
c. [Naam advocaat] heeft niet actief aan waarheidsvinding gedaan en daartoe niet alle benodigde gegevens voor de procedure verzameld meer in het bijzonder die die betrekking hebben op de woonplaats van [Naam H.].
Daardoor heeft [Naam advocaat] [Naam H.] gemakkelijk vermijdbare risico’s laten lopen en als gevolg daarvan was Inter-Tel in Nederland niet meer aan te spreken.
De Stichting voegt hieraan toe dat [Naam advocaat] indien hij zorgvuldig en adequaat zou hebben gehandeld de onbevoegdheid(suitspraak) door de Nederlandse rechter had kunnen vermijden.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze verwijten aan het adres van [Gedaagde] [Eiseres] niet baten. Nergens in haar dagvaarding heeft [Eiseres] duidelijk gemaakt op grond van welke feiten en omstandigheden en/of met welke (proces)handelingen en/of met welke gegevens [Naam advocaat] die onbevoegdheid van de Nederlandse rechter had kunnen helen danwel had kunnen vermijden. Evenmin heeft [Eiseres] aangegeven welke onjuistheden in de processtukken, opgesteld door [Naam advocaat], zijn blijven staan en door welke juistheden die vervangen hadden moeten worden met als gevolg een bevoegde Nederlandse rechter. Hoewel [Eiseres] daarop is gewezen door [Gedaagde] heeft zij op de comparitie die onduidelijkheden en onvolledigheid in haar stellingen niet weggenomen. De Stichting heeft terzake evenmin voldoende specifiek bewijs van bepaalde stellingen aangeboden. Het gevolg hiervan is dat niet valt te beoordelen of [Naam advocaat] [Naam H.] “gemakkelijk vermijdbare risico’s” heeft laten lopen en of [Naam advocaat] de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter had kunnen voorkomen zoals door [Eiseres] is gesteld. Hieraan dient de rechtbank de consequentie te verbinden dat de deze gestelde tekortkomingen de vorderingen van [Eiseres] niet kunnen dragen.
4.4. De Stichting heeft nog een andere tekortkoming of verwijt aan het adres van [Gedaagde] c.q. [Naam advocaat] geformuleerd, namelijk dat [Naam advocaat] bij herhaling heeft verzuimd om [Naam H.] duidelijk en indringend te wijzen op de risico’s van (verder) procederen in Nederland, aldus dat dit in onbevoegdheid van de Nederlandse rechter zou kunnen uitmonden, althans dat de zaak van [Naam H.] in Nederland kansloos was. Daaraan voegt [Eiseres] toe dat [Naam advocaat] in het najaar van 1994 al had kunnen vaststellen dat niet de Nederlandse rechter maar die in de Verenigde Staten bevoegd was te beslissen in de zaak tussen [Naam H.] en Inter-Tel.
4.5. Veronderstellerderwijs - [Gedaagde] heeft het hiervoor gestelde verwijt gemotiveerd betwist – uitgaande van de juistheid van dit verwijt en daarmee oordelend dat (in haar uiterste consequentie) [Naam advocaat] al in het najaar van 1994 [Naam H.] had moeten adviseren om niet verder te procederen in Nederland maar aansluitend in de Verenigde Staten te starten met de procedure tegen Inter-Tel, c.q. [Naam H.] had moeten afhouden van verder procederen in Nederland, heeft de rechtbank te beslissen over de vraag of [Naam H.] daardoor schade heeft geleden.
4.6. In dit verband is het volgende van belang.
[Naam H.] heeft aansluitend aan de procedure in Nederland – de inzet daarvan was een veroordeling van Inter-Tel te krijgen tot betaling van schadevergoeding van US 2,2 miljoen - met succes in de Verenigde Staten geprocedeerd met als inzet een schadeclaim met een onbekende waarde welke nader moest worden vastgesteld. Ter comparitie heeft [Eiseres] verklaard dat in die laatste procedure bewijsmateriaal naar boven kwam waaruit niet anders kon worden afgeleid dat Inter-Tel ten opzichte van [Naam H.] contractbreuk pleegde door met derden in zee te gaan zonder [Naam H.] daarover te informeren. Dat slechte gedrag van Inter-Tel kon volgens het recht van Arizona aanleiding geven tot het opleggen van “punitive damages”, waardoor de schadevergoeding die Inter-Tel moest betalen met een factor 10 kon worden verhoogd. Uiteindelijk heeft Inter-Tel een schikkingsaanbod gedaan en is [Naam H.] accoord gegaan met een groot bedrag namelijk US 2,9 miljoen. Volgens [Eiseres], bij monde van [Naam H.] op de comparitie, “maakte het [Naam H.] niet meer uit of het nu een miljoen dollar meer of minder zou zijn; hij had jarenlang gestreden”. Daaraan heeft [Eiseres] toegevoegd dat zij geen verdere opening van zaken kan geven over de regeling met Inter-Tel omdat dit zo met Inter-Tel is afgesproken.
4.6.1. In deze feiten ligt besloten dat [Naam H.] geen schade kan hebben geleden doordat hij niet meteen in 1994 is kunnen gaan procederen in de Verenigde Staten. Immers in de hypothetische situatie dat [Naam H.] met 100% succes in Nederland zou hebben geprocedeerd zou dat voor hem maximaal die US 2,2 miljoen met rente en de geliquideerde proceskosten minus zijn werkelijke proceskosten hebben opgeleverd. Dit bedrag is in ieder geval, naar kan worden geschat, per saldo lager dan het bedrag dat [Naam H.] middels procederen in de Verenigde Staten heeft verdiend. Daarbij dient te worden bedacht dat [Naam H.] geen inzage heeft verschaft c.q. wil/kan verschaffen in de regeling en de door hem per saldo – na aftrek van de kosten - aan die regeling overgehouden som.
4.6.2. Bovendien moet daarbij ook nog worden bedacht dat [Naam H.] – volgens zijn eigen verklaring – reëel uitzicht had op een veel hogere schadevergoeding (tot wel het tienvoudige wat in Nederland was gevorderd) maar er om hem moverende redenen voor heeft gekozen om niet verder te procederen in de Verenigde Staten maar “genoegen te nemen” met een naar Nederlandse maatstaven riante schikkingssom van US 2,9 miljoen. Als de rechtbank dat laatste aspect ook nog betrekt bij de vraag of het aannemelijk is te achten dat [Naam H.] door de fout(en) van [Naam advocaat] schade heeft geleden, wordt nog pregnanter duidelijk dat [Naam H.] geen schade kan hebben geleden.
4.6.3. Dat [Naam H.] nog een schadepost namelijk de misgelopen rente over zijn schadeclaim in de periode 1994 – 2001 (de tijd dat in Nederland is geprocedeerd) zou hebben, wijst de rechtbank van de hand. De Stichting stelt zelf dat zij die rente in de Verenigde Staten nimmer had kunnen claimen omdat volgens het recht van Arizona deze rente niet voor vergoeding in aanmerking kwam omdat de omvang van de schade niet vast stond. Dat betekent dat dit niet anders zou zijn geweest als eerder (in 1994) in Arizona had kunnen worden gestart met de procedure tegen Inter-Tel, terwijl ook de Nederlandse rechter – nu het recht van de Staat Arizona de schadeclaim van [Naam H.] beheerste – op dit punt niet anders zou hebben kunnen beslissen. De slotsom is dat, bij gebreke van schade als gevolg van de - veronderstellerderwijs terecht geoordeelde - verwijten aan het adres van [Gedaagde], de vorderingen niet verder behoeven te worden onderzocht en deze moeten worden afgewezen.
4.7. Nu de vorderingen van [Eiseres] worden afgewezen, dient zij de proceskosten aan de zijde van [Gedaagde] te betalen. Bij het begroten van de geliquideerde proceskosten wordt, gelet op de door [Eiseres] gestelde omvang van de schade tarief IV tot uitgangspunt genomen omdat dit recht doet aan de zwaarte van deze zaak.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijst de vorderingen van [Eiseres] af
veroordeelt [Eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [Gedaagde] gemaakt en begroot deze tot aan dit vonnis op € 2.042,-- (griffierecht € 254,-- en salaris advocaat
€ 1.788,--) en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J. Frénay en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2010.?