ECLI:NL:RBMAA:2010:BL4571

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
147260/KG ZA 10-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herleving van beslag na vernietiging vonnis in hoger beroep en paulianeuze rechtshandelingen

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, gaat het om de herleving van beslag dat was opgeheven door een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de voorzieningenrechter. Dit vonnis werd later vernietigd door het gerechtshof, waardoor het beslag opnieuw van kracht werd. De eisers, bestaande uit een aantal natuurlijke personen en een maatschap, hadden hypotheekrechten verstrekt aan derden, die in het kort geding niet in aanmerking werden genomen vanwege het paulianeuze karakter van deze rechtshandelingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers niet te goeder trouw waren, omdat zij wisten dat er een vordering op hen rustte en dat er beslag was gelegd door de gedaagden. De gedaagden, die ook in deze procedure betrokken waren, stelden dat de hypotheekrechten die door de eisers waren verstrekt, niet gerespecteerd moesten worden omdat deze handelingen benadelend waren voor hun vordering. De voorzieningenrechter volgde de gedaagden in hun betoog en oordeelde dat de eisers als in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten moesten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gedaagden werden begroot op € 1.079,00. Het vonnis werd uitgesproken op 19 februari 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 147260 / KG ZA 10-10
Vonnis in kort geding van 19 februari 2010
in de zaak van
1.[EISER1],
wonende te Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem;
2.de maatschap
[EISER2]
gevestigd te Maastricht;
3.[EISER3],
wonende te Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem:
4.[EISER4],
wonende te Maastricht;
5.[EISER5],
wonende te Landgraaf,
6.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[EISER6],
eisers,
advocaat mr. G.J.J.A. van Zeijl;
tegen:
1[GEDAAGDE1],
wonende te Ransdaal, gemeente Voerendaal,
2.[GEDAAGDE2],
wonende te Ransdaal, gemeente Voerendaal,
gedaagden,
advocaat mr. F.H.I. Hundscheid.
1.Het verloop van de procedure
Eiseres, hierna gezamenlijk in enkelvoud ook te noemen: “[eisers]”, hebben gedaagden, hierna in enkelvoud te noemen: “[gedaagden]”, gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 28 ja¬nuari 2010, heeft [eisers] gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaar¬ding, waarna hij zijn vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden pro¬ducties nader heeft doen toelichten.
[gedaagden] heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden productie.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Vervolgens is de behandeling het geding een tweetal weken aangehouden, ten einde partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil alsnog in der minne te regelen. Na ommekomst van die termijn is gebleken dat zij niet tot overeenstemming waren gekomen.
Vervolgens heeft [gedaagden] om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2.Het geschil
De vaststaande feiten
2.1.Bij inmiddels onherroepelijk vonnis van 12 maart 2008 is [eisers] in een civiele bodemprocedure veroordeeld om aan [gedaagden] te betalen een bedrag van € 56.268,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 1999. Op 6 maart 2008 had [gedaagden] tot zekerheid van de betaling van zijn - toen nog pretense - vorde¬ring op [eisers] beslag gelegd op de woning van [eisers] te Gulpen.
2.2.[eisers] heeft vervolgens in kort geding opheffing van dat (inmiddels executoriale) beslag gevorderd, kort weergegeven op de grond dat [gedaagden] geen belang heeft bij de exe¬cu¬toriale verkoop van de woning van [eisers], omdat, gelet op de nog op die woning rus¬tende hypotheekschuld en de marktwaarde van die woning, [gedaagden] niet batig gerangschikt zou kunnen worden, nu zelfs de vordering van de hypotheekhouder waarschijnlijk niet zou kunnen worden voldaan uit de verkoopopbrengst. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard von¬nis van 15 december 2008 heeft de voorzieningenrechter, dat standpunt volgend, het gelegde beslag opgeheven.
2.3.Van dat vonnis heeft [gedaagden] hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 16 juni 2009 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van 15 december 2008 vernietigd. Dit arrest is in kracht van gewijsde gegaan. Onbetwist staat vast dat [gedaagden] het beslag door inschrijving in het openbaar register van het kadaster heeft doen herleven. Tussen het mo¬ment dat het vonnis van 15 december 2008, waarbij het beslag is opgeheven, en het arrest van het gerechtshof van 16 juni 2009, waarbij die ophef¬fing is vernietigd, is door eiser sub 1 ten behoeve van de eisers sub 2 tot en met 6 op 28 januari 2009 een vijftal rechten van hy¬po¬theek gevestigd op zijn woning. Van het feit dat dit twee¬de recht van hypotheek is geves¬tigd is geen melding gemaakt tijdens de procedure voor het gerechts¬hof. [eisers] stelt dat van die tweede hypotheekverlening en de hoger beroeppro¬cedure alleen eiseres sub 2 op de hoogte was.
De vordering en haar grondslag
2.4.Nu een executoriale verkoop, naar ervaringsregels leren, een lagere opbrengst op¬levert dan een onderhandse verkoop en het feit er sprake is van een ingestorte huizenmarkt, handelt [gedaagden] volgens [eisers] onrechtmatig indien hij thans overgaat tot executie van de woning. Immers, door de geringe overwaarde van de bedoelde woning als gevolg van het vorenstaande, wordt de mogelijkheid van verhaal ten behoeve van de tweede hypotheek¬houders illusoir, terwijl er bij onderhandse verkoop, zeker op termijn, volgens [eisers] wél mogelijkheden bestaan om de diverse hypotheekhouders en [gedaagden] te voldoen.
2.5.Volgens [eisers] handelt [gedaagden] voorts onrechtmatig door te willen overgaan tot executie, omdat [eisers] aan [gedaagden] heeft voorgesteld [eisers] een bepaalde periode te gunnen om de woning onderhands te verkopen, waarmee een zo hoog mogelijke verkoopop¬brengst zou zijn gewaarborgd. Voorts zou hij dan, met financiële hulp van zijn ouders, een lekkage in de kelder kunnen herstellen, welk gebrek thans een ernstig waardedrukkend ef¬fect heeft. De verwachte aanzienlijke waardestijging als gevolg van die herstelwerkzaam¬heden komt niet alleen de eisers sub 2 tot en met 6 als hypotheekhouders ten goede, maar ook [gedaagden], aldus [eisers].
2.6.[gedaagden] heeft volgens [eisers] op grond van het vorenstaande geen rechtens te respecteren belang bij handhaving van het beslag, althans een executoriale verkoop, nu hij niet batig gerangschikt zal kunnen worden, terwijl [eisers] en de overige hypotheekhou¬ders juist alle belang hebben bij het achterwege blijven van de executoriale verkoop en [eisers] een behoorlijke tijd wordt gegund om tot herstel van gebreken en onderhandse verkoop over te (doen) gaan, zodat een optimale verkoopopbrengst gerealiseerd kan worden.
2.7.Ten slotte stelt [eisers] dat het gerechtshof met haar oordeel dat nu niet zou zijn komen vast te staan, dat [eisers] niet uit anderen hoofde tot voldoening aan de vordering van [gedaagden] in staat is, heeft miskend dat het executiemiddel daar niet voor bedoeld is. Het middel van executieverkoop is volgens [eisers] niet door de wetgever in het leven geroe¬pen om openheid van zaken te krijgen, zoals het gerechtshof volgens [eisers] heeft over¬wo¬gen. Ook daarom handelt [gedaagden] kennelijk volgens [eisers] onrechtmatig door tot executie over te gaan.
2.8.[eisers] vordert op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het op 6 maar 2008 door of namens [gedaagden] op de on¬roerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te Gulpen, kadastraal bekend als gemeente Gulpen, sectie A, nummer 4558, gelegde beslag, ingeschreven in registerhypotheek 3 Roermond, deel 55565, nummer 82 opheft, alsmede de kadastrale inschrijving, ingeschreven in registerhypotheek 3 Roermond, deel 58837 nummer 14 doorhaalt, en voorts [gedaagden] gebiedt de openbare verkoop van de genoemde onroerende zaak, dan wel de executie staakt en gestaakt houdt, op verbeurte van een dwangsom als door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, onder veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
2.9.[gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.De beoordeling
3.1.De vordering tot sec opheffing van het omstreden beslag en doorhaling van de ka¬das¬trale inschrijving daarvan moet aanstonds worden afgewezen. [gedaagden] heeft er recht en belang bij om ter verzekering van de betaling van zijn vordering op [eisers] beslag te leggen en ook te handhaven op de woning van [eisers]. De bedoelde vordering staat in rechte vast en [eisers] heeft ook geen vervangende zekerheid geboden voor de betaling van zijn schuld aan [gedaagden]. Evenmin heeft [eisers] onderbouwd dat hij sec door hand¬having van het beslag in zijn belangen wordt getroffen, laat staan op een onredelijke wijze.
3.2.Daar¬naast dient echter de, met het gevorderde gebod om de executoriale verkoop van de woning te staken en gestaakt te houden verband houdende, vraag te worden beant¬woord of [gedaagden] thans mag overgaan tot executoriale verkoop van de woning van [eisers]. Deze vraag zal hieronder onder 3.8. en 3.9. worden beantwoord.
3.3.[gedaagden] stelt dat geen rekening moet worden gehouden met de diverse rechten van hypotheek die ten behoeve van de eisers sub 2 tot en met 6 zijn gevestigd op 28 januari 2009, gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest
van 5 september 2008, NJ 2009, 154. De in dat arrest gegeven rechtsregel omtrent de verkregen rechten van derden geldt volgens [gedaagden] niet in een geval waarin die derdeverkrijgers te kwader trouw zijn. Volgens [gedaagden] zijn eisers sub 2 tot en met sub 6 niet te goeder trouw, omdat zij, door hun nauwe familiebanden of zakelijke banden met [eisers] alle geacht moeten worden te weten dat [eisers] krachtens onherroepelijke uitspraak geld is verschuldigd aan hem, en dat hij, [gedaagden], tot zekerheid van de betaling van zijn vordering op [eisers] beslag heeft gelegd, dat is opgeheven bij een niet-onherroepelijk vonnis. Dat leidt er volgens [gedaagden] toe dat de rechten van eisers sub 2 tot en met 6 uit de tweede hypotheek niet moeten worden geëer¬biedigd.
3.4.De voorzieningenrechter volgt [gedaagden] niet in dat betoog. In de wet, noch in de rechtspraak, meer bepaald in het door [gedaagden] aangehaalde arrest, wordt als vereiste gesteld dat de derdeverkrijger te goeder trouw moet zijn. Daartoe overweegt de voorzieningen¬rech¬ter het volgende. Met het vonnis van de voorzieningenrechter van 15 december 2008, waar¬bij het omstre¬den be¬slag is opgeheven, welk oordeel uitvoerbaar bij voorraad is ver¬klaard, is het beslag me¬teen komen te vervallen. Het beslag is weliswaar herleefd door het hogerge¬mel¬de arrest van 16 juni 2009 in combinatie met de tijdige inschrijving daarvan in het ka¬das¬ter, maar die vernietiging heeft geen terugwerkende kracht voor het herleefde beslag. An¬ders gezegd, ten tijde van het vestigen van de bedoelde rechten van hypotheek op de wo¬ning van [eisers] rustte geen beslag op die woning, noch is er met terugwerkende kracht beslag op die woning komen te rusten ten tijde van het vestigen van die omstreden rechten van hypotheek. Er is dus geen sprake van de doorkruising van het beslag van [gedaagden] door de beslagene [eisers] door middel van het vestigen van een recht van hypotheek ten be¬hoeve van
eisers 2 tot en met 6.
3.5.Ten tweede heeft [gedaagden] als verweer gevoerd dat de omstreden rechten van hypo¬theek paulianeus zijn in de zin van artikel 3:45 BW. Op grond daarvan heeft [gedaagden] bij schrijven van 27 januari 2010 de nietigheid ingeroepen.
3.6.De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagden] terecht stelt dat die hypotheek¬verleningen door eiser sub 1 aan eisers sub 2 tot en met 6 paulianeuze rechtshandelingen inhouden in de zin van artikel 3:45 BW. Er is namelijk sprake van een onverplichte rechts¬han¬delingen, omdat noch de wet noch een overeenkomst tussen [eisers] en eisers sub 2 tot en met 6 [eisers] verplichtte tot het verstrekken van een recht van hypotheek. De omstre¬den rechten van hypo¬theek zijn ook verstrekt geruime tijd na het (veronderstellenderwijs aange¬no¬men) ontstaan van de diverse vorde¬ringen van eisers sub 2 tot en met 6 tot zeker¬heid van wier vorderingen de rechten van hypo¬theek zijn verleend, en staan daarmee der¬halve niet in di¬rect verband met de bedoelde overeenkomsten die [eisers] met de diverse eisers sub 2 tot en met 6 heeft gesloten. Het betreft bij¬voor¬beeld een vordering van een voormalig raadsman (eiser sub 5), welke vorde¬ring, naar onbesproken is gesteld door [gedaagden], dateert van 2004. Daaruit volgt ook dat het verstrekken van het recht van hy¬potheek in casu een rechtshan¬deling om niet inhoudt. Der¬hal¬ve is niet relevant of de hypo¬theekhouders (eisers sub 2 tot en met 6) wisten of behoor¬den te weten dat het verlenen van dat hypotheek¬recht zou leiden tot benadeling van [gedaagden]. [eisers] daarentegen was, althans behoorde volgens de voorzieningenrechter op de hoogte te zijn van het feit dat het vestigen van de omstreden rechten van hypotheek benadeling van zijn schuldeiser [gedaagden] tot gevolg had. Door het vestigen van de bedoelde hypotheken zou de vordering van [gedaagden] immers rang nemen na de vorderingen van eisers sub 2 tot en met 6. Zonder de omstreden hypotheekverleningen zou [gedaagden]s vordering echter rang nemen na de vor¬dering van de eerste hypotheekhouder, waardoor de kans voor [gedaagden] om nog batig ge¬rangschikt te kunnen worden aanzienlijk groter is dan wanneer de omstreden hypotheken niet nietig zouden zijn.
3.7.Op grond van het bepaalde in artikel 3:50 lid 2 BW werkt de buitengerechtelijke vernietigingsverklaring van 27 januari 2010 van de paulianeuze rechtshandeling tot hypo¬theekverstrekking slechts indien alle partijen in de vernietiging berusten, hetgeen in het onderhavige geschil niet het geval is. Desondanks is de voorzieningenrechter van oor¬deel dat aan die buitengerechtelijke vernietigingsverklaring in het bestek van dit kort geding betekenis moet worden toe¬ge¬¬kend, omdat gelet op de (proces)houding van [gedaagden], (mede) blijkende uit de inspan¬nin¬gen die hij zich gedurende een groot aantal jaren heeft getroost om zijn vordering op [eisers] te kunnen incasseren, aannemelijk is dat hij op de voet van arti¬kel 3:51 BW in rechte een vernietiging van de omstreden hypotheekverlening zal vorde¬ren, waarvan in hoge mate aannemelijk is dat een dergelijke vordering in die bodemprocedure ook zal worden toegewezen. De consequentie hiervan is thans in dit kort geding dat de vor¬deringen van eisers 2 tot en met 6 moeten worden afgewezen. Zij hebben geen rechtens te respecteren belang ten opzichte van de zwaarwegende belangen van [gedaagden] die toewijzing van vorderingen zou moeten rechtvaardigen.
3.8.Tot slot komt de voorzieningenrechter toe aan de beoordeling van de vraag of [gedaagden] thans kan overgaan tot executoriale verkoop van de woning van [eisers]. Hetgeen [eisers] aanvoert ter onderbouwing van zijn stelling dat die executie thans onrechtmatig is, komt naar de kern genomen neer op een herhaling van zetten van hetgeen [eisers] heeft aangevoerd in de procedures die hebben geleid tot het vonnis in kort geding van 15 decem¬ber 2008 en het inmiddels onherroepelijke arrest van 16 juni 2009. Een nieuwe beoordeling van hetgeen [eisers] heeft aangevoerd komt in wezen neer op een verkapt oordeel in appèl van het oordeel van het gerechtshof. Daarvoor is echter in deze procedure geen plaats.
3.9.Weliswaar heeft [eisers] nog als nieuw feit aangevoerd dat hem enige tijd moet worden gegund om de lekkage in de kelder van zijn woning te repareren, te bekostigen met de verzekeringspenningen (€ 15.000,--) die hij daartoe inmiddels van zijn verzekeraar van heeft ontvangen, maar dat kan [eisers] niet baten. In de periode van 15 december 2008, toen het omstreden beslag door de voorzieningenrechter is opgeheven, en het arrest van 16 juni 2009 heeft [eisers] al voldoende tijd gehad om er voor te zorgen dat de lekkage werd gerepareerd. Er bestaat derhalve geen aanleiding om [eisers] nog enig respijt te gunnen en te bepalen dat daarom de voorgenomen executie moet worden gestaakt. Ook de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen.
3.10.Het vorenstaande brengt met zich dat eisers als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten moeten worden veroor¬deeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- vast recht € 263,00;
- salaris procureur €816,00;
Totaal € 1.079,00
4.De beslissing:
De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt eisers hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 1.079,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J. Frénay, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.?