parketnummer: 03/700530-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 februari 2010
[naam verdachte],
geboren [1973],
wonende te [adresgegevens].
Raadsvrouwe is mr. J.H.J. Köhlen, advocate te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 januari 2010, waarbij de officier van justitie, de raadsvrouwe en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: ongeveer 22,57 kilogram harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 2: ongeveer 1714 gram hasjiesj en/of ongeveer 934 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 3: een pistool en/of 56 kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
Feit 4: een geldbedrag (in totaal ongeveer € 10.000,-) heeft witgewassen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij zich gebaseerd op het aantreffen van de drugs in de woning en in de garagebox van verdachte, de verklaringen van verdachte bij de politie en de bevindingen van het NFI. Door het NFI zijn een tweetal kleine hoeveelheden negatief getest, maar gelet op de wijze van aantreffen, de signalen die duiden op de handel in verdovende middelen, de houding van verdachte en zijn verklaring dat het om drugs handelt, kunnen de overige aangetroffen hoeveelheden als harddrugs worden meegeteld. De officier van justitie is uitgegaan van een totaal van vier kilo.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich gebaseerd op het aantreffen van de drugs in de woning van verdachte en het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen.
Bij feit 3 zijn een wapen en munitie in de garagebox aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij als enige toegang tot de garagebox had en daartoe de sleutel tot zijn beschikking had.
Bij feit 4 is de officier van justitie uitgegaan van het witwassen van een geldbedrag ter hoogte van € 9.900,-, nu dit geldbedrag niet kan worden verantwoord door middel van legale inkomsten. Dat dit geldbedrag door verdachte gespaard zou zijn, is onmogelijk. De door de raadsvrouwe overgelegde bankafschriften en de leningsovereenkomst zijn onvoldoende om aan te nemen dat het geldbedrag van een lening of storting afkomstig zou zijn.
De officier van justitie stelt zich voorts op het standpunt dat er geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, nu er sprake was van een verdenking en op grond daarvan de doorzoeking heeft plaatsgevonden. Er was namelijk uitgebreide CIE informatie, waarin melding werd gemaakt van de betrokkenheid van verdachte bij een diefstal en vuurwapenbezit. Bovendien is de auto op naam van verdachtes echtgenote een dag voor de inbraak ter plaatse gezien.
Voor de doorzoeking in de garagebox was geen toestemming van de rechter-commissaris vereist, nu de officier van justitie een zelfstandige bevoegdheid tot doorzoeking had.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1, 2, 3 en 4. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, hetgeen zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting.
Zowel de doorzoeking in de woning van verdachte als de doorzoeking in de garagebox waren onrechtmatig. Er was immers geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld van betrokkenheid van verdachte bij een inbraak te Klimmen.
Voor wat betreft de doorzoeking in de woning heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de enkele CIE-informatie onvoldoende was voor een doorzoeking.
Voor wat betreft de doorzoeking in de garagebox heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de garagebox niet bij de woning (het adres) van verdachte hoort en dat nergens uit blijkt dat de rechter-commissaris toestemming heeft verleend voor het doorzoeken van deze garagebox. De officier van justitie heeft volgens de raadsvrouwe ook geen zelfstandige bevoegdheid om de garagebox te doorzoeken. Er heeft bovendien geen aparte verslaglegging van de doorzoeking in de garagebox plaatsgevonden.
Nu het aantreffen van de goederen en de naar aanleiding hiervan afgelegde verklaringen van verdachte en diens echtgenote, de onderzoeken verdovende middelen, de bevindingen van het NFI en het onderzoek naar het wapen en de munitie van het bewijs uitgesloten dienen te worden, resteert er onvoldoende bewijs om tot een veroordeling te komen.
Subsidiair heeft de raadsvrouwe nog het navolgende betoogd.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij er op gewezen dat verdachte hoogstens 128,6 gram amfetamine voorhanden heeft gehad.
Met betrekking tot feit 2 zijn er geen bevindingen van het NFI zodat niets gezegd kan worden over de aard van de goederen. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken. Indien en voor zover er sprake zou zijn van hennep, kan niet worden vastgesteld dat dit een hoeveelheid van meer dan 30 gram betrof. Meer subsidiair heeft de raadsvrouwe ten aanzien van feit 2 betoogd dat er vrijspraak dient te volgen voor een deel van de ten laste gelegde hoeveelheid, nu hooguit van 750 gram is komen vast te staan dat het hennep betrof.
Ten aanzien van feit 3 primair heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat verdachte niet wist dat het wapen en de munitie in zijn garagebox aanwezig waren. Bovendien is onduidelijk waar het wapen en de munitie werden aangetroffen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouwe bij feit 3 aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Er is sprake van afwezigheid van alle schuld.
Ten aanzien van feit 4 is aangevoerd dat verdachte en zijn echtgenote met betrekking tot het geldbedrag ad € 374,06 hebben verklaard dat dit bedrag wisselgeld voor de rommelmarkt was. Het aangetroffen geldbedrag ad € 9.900,- was deels gespaard en deels afkomstig uit de verkoop van een busje en een geldlening. Dat de fiscale gegevens mogelijk niet juist zijn geregistreerd, wil niet zeggen dat het geldbedrag daardoor uit enig misdrijf afkomstig moet zijn.
3.2 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het beroep op onrechtmatig verkregen bewijs
Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal “Aanvraag doorzoeking” met een tweetal bijlagen. Hieruit blijkt dat de officier van justitie een vordering machtiging doorzoeking ter inbeslagneming ex artikel 110 Sv in de woning van verdachte heeft gedaan. De rechter-commissaris heeft deze vordering toegewezen.
Uit deze stukken blijkt dat er aangifte is gedaan van een inbraak op 16 juli 2009 in perceel [H.weg] te Klimmen en dat er bij deze inbraak onder andere een vuurwapen ([merknaam]), een groot geldbedrag en veel juwelen waren gestolen. Hierbij zou een [merk auto] met kenteken [XX-XX-XX] waargenomen zijn.
Tevens wordt er in dat proces-verbaal melding gemaakt van CIE-informatie, onder meer inhoudende:
- dat er was ingebroken in een woning aan de [H.weg] te Klimmen;
- dat onder andere verdachte deze inbraak zou hebben gepleegd;
- dat verdachte tijdens deze inbraak in zijn eigen auto reed;
- dat verdachte in bezit was van een vuurwapen en dat hij dit wapen vaker in zijn woning bewaarde.
- uit onderzoek is gebleken dat door een getuige ter plaatse een auto met het kenteken [XX-XX-XX] is gezien en dat dit kenteken is afgegeven voor de [merk auto] die op naam staat van de echtgenote van verdachte.
Anders dan de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat bovenstaande gedetailleerde informatie met betrekking tot de inbraak in combinatie met het feit dat de [merk auto] die bij de plaats van de inbraak is waargenomen op naam staat van de vrouw van verdachte voldoende aanleiding vormt voor een redelijk vermoeden van schuld aan het plegen van die inbraak. Daarmee bestaat er ook voldoende verdenking voor de aanwezigheid van het gestolen vuurwapen in de woning van verdachte. De doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte was dan ook rechtmatig.
Voor wat betreft de doorzoeking van de garagebox oordeelt de rechtbank als volgt.
In het proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming, dat is opgemaakt door de rechter-commissaris, leest de rechtbank niets over een doorzoeking in een garagebox.
In het proces-verbaal Doorzoeking [P.G.straat] (de woning van verdachte), dat is opgemaakt door de verbalisanten die de doorzoeking hebben verricht, staat wél vermeld dat er ook in een garage diverse goederen in beslag zijn genomen.
Uit een proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door verbalisant [F.], welke verbalisant aanwezig was bij de doorzoeking van de woning van verdachte, blijkt dat deze verbalisant op straat is aangesproken door een getuige en dat deze getuige mededeelde dat verdachte elders een garagebox in gebruik had. De getuige heeft verbalisant een zestal garageboxen op de [P.Ga.straat.] aangewezen, waarvan er één in gebruik zou zijn bij verdachte.
In een aanvullend proces-verbaal staat vermeld dat naar aanleiding hiervan door de officier van justitie contact is opgenomen met de rechter-commissaris, die toestemming gaf de garagebox te doorzoeken. Deze garagebox heeft geen verbinding met de woning van verdachte en ligt aan een andere straat dan de woning van verdachte. Tevens vermeldt dit aanvullende proces-verbaal dat er noch in het stamproces-verbaal noch in het proces-verbaal doorzoeking onderscheid is gemaakt tussen het adres van de woning en het adres van de garagebox, maar dat bij eindproces-verbaal een juiste versie van het proces-verbaal doorzoeking zal worden gevoegd. De rechtbank merkt op dat dit laatste kennelijk niet is gebeurd.
Uit het bovenstaande valt af te leiden dat het tijdens de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte ex artikel 110 Sv duidelijk werd dat verdachte elders in Maastricht een garagebox in gebruik had en dat deze garagebox vervolgens op vordering van de officier van justitie en met toestemming van de rechter-commissaris eveneens is doorzocht. De rechter-commissaris heeft met andere woorden de op grond van artikel 110 Sv reeds lopende doorzoeking in de woning van verdachte op vordering van de officier van justitie uitgebreid met een doorzoeking van de elders gelegen garagebox. Dit is niet in strijd met de wet noch met enige andere rechtsregel.
Van een onrechtmatige doorzoeking van de garagebox is naar het oordeel van de rechtbank dus eveneens geen sprake.
Dat brengt de rechtbank bij de vraag naar hetgeen op grond van de beschikbare bewijsmiddelen in deze zaak bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 1
Onder feit 1 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22,57 kilogram harddrugs.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de officier van justitie zich bij het vaststellen van die hoeveelheid heeft verteld. Alle aangetroffen middelen, waarvan wordt vermoed dat deze harddrugs betreffen, zijn bij elkaar opgeteld en daarbij is geen acht geslagen op het feit dat er sprake was van verschillende gewichtseenheden. Als gevolg hiervan zijn zowel kilogrammen als grammen bij elkaar opgeteld als ware het kilo’s. Hierdoor is ten onrechte de verdenking ontstaan dat verdachte een grote hoeveelheid harddrugs voorhanden heeft gehad.
De rechtbank komt na herberekening tot de conclusie dat hooguit een hoeveelheid van 128,6 gram ten laste gelegd had kunnen worden.
Maar daarmee is nog niet alles gezegd. Uit het proces-verbaal Doorzoeking [adres verdachte] blijkt dat er zowel in de woning van verdachte als in de garagebox op harddrugs gelijkende stoffen zijn aangetroffen. Er is onduidelijkheid ontstaan over de vraag wat waar is gevonden. Naar aanleiding hiervan is een aanvullend proces-verbaal opgemaakt, waarin een overzicht wordt gegeven van de in beslag genomen partijen op verdovende middelen gelijkende stoffen. Hierbij is een splitsing gemaakt tussen hetgeen in de woning en hetgeen in de garagebox is aangetroffen. Bij de aangetroffen partijen in de woning is verzuimd de betreffende NFI-codes te vermelden. Bovendien ontbreekt in het dossier enig ander stuk waaruit de rechtbank deze partijen zou kunnen herleiden tot de door het NFI onderzochte partijen verdovende middelen. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen of de in de woning aangetroffen hoeveelheden ook daadwerkelijk door het NFI zijn onderzocht. Evenmin kan de rechtbank dus vaststellen dat het hier om amfetamine gaat. Verdachte zal derhalve van deze hoeveelheden worden vrijgesproken.
Dit ligt anders bij de in de garagebox aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 23 september 2009 werd in de garagebox van verdachte te Maastricht een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat er een hoeveelheid van 0,11 kilogram van vermoedelijk harddrugs in beslag is genomen. Aan dit in beslag genomen goed wordt de NFI-code [xxx.xxx] gekoppeld. Deze code komt overeen met de in het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming genoemde NFI-code. Het goednummer betreft [xxxxxxx].
Uit het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen - in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen - blijkt dat dit proces-verbaal betrekking heeft op goednummer [xxxxxxx]. Het goed wordt vervolgens opgestuurd naar het NFI onder zegelnummer [XXXXXXXXXX]. Dit zegelnummer en het goednummer komen overeen met de in het NFI-rapport genoemde nummers. Onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat het amfetamine betreft .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 0,11 kilogram amfetamine voorhanden heeft gehad. Van de overige in de garagebox aangetroffen goederen kan niet worden vastgesteld dat deze harddrugs betreffen, nu daartoe de NFI-testen ontbreken. Van deze hoeveelheden zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Op 23 september 2009 werd in de woning van verdachte te Maastricht een hoeveelheid middelen aangetroffen. Onderzoek van deze middelen heeft uitgewezen dat het hasjiesj en hennep betreft. Verdachte heeft verklaard dat de in zijn woning aangetroffen hoeveelheden hennep en hasjiesj van hem zijn. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk hasjiesj en hennep aanwezig heeft gehad. Nu op basis van het dossier niet is komen vast te staan welke hoeveelheid hasjiesj en hennep is aangetroffen, maar blijkens het proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming, het proces-verbaal van doorzoeking en de verklaring van verdachte wel vaststaat dat dit meer is dan 30 gram, zal verdachte van de in de tenlastelegging genoemde concrete hoeveelheden, respectievelijk 1714 gram en 934 gram, worden vrijgesproken.
Voor zover de raadsvrouwe heeft betoogd dat de NFI-rapporten ontbreken, overweegt de rechtbank dat de verbalisanten op grond van hun ervaring als opsporingsambtenaar deze verdovende middelen hebben herkend. De rechtbank vindt dit voldoende voor een duiding als hasjiesj respectievelijk hennep. Bovendien heeft verdachte verklaard dat het om hasjiesj en hennep gaat.
Ten aanzien van feit 3
Op 23 september 2009 werden in de garagebox van verdachte te Maastricht een pistool en 56 patronen aangetroffen. Onderzoek heeft uitgewezen dat het een semi-automatisch pistool, merk [L.22], en 56 kogelpatronen betroffen. Zowel het wapen als de munitie zijn voorwerpen in de zin van categorie III.
Verdachte heeft ontkend dat deze voorwerpen aan hem toebehoren. De raadsvrouwe heeft daaraan toegevoegd dat verdachte niet wist dat deze voorwerpen zich in zijn garagebox bevonden. De rechtbank hecht hieraan geen geloof.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte degene is die de garagebox in gebruik heeft en ook de sleutel in zijn bezit heeft. Naar zeggen van verdachte komt hij als enige in de garagebox en zijn echtgenote nooit. Dat een derde buiten weten van verdachte het wapen daar verstopt zou hebben, hetgeen afgeleid kan worden uit verdachtes verklaring, acht de rechtbank zonder nadere onderbouwing onaannemelijk.
Ten aanzien van feit 4
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat het aangetroffen geldbedrag een andere herkomst heeft dan uit enig misdrijf. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft legale inkomsten uit de handel in oud ijzer. Hij is bij de Belastingdienst bekend als zelfstandig ondernemer zonder personeel. Het is zeer wel denkbaar dat verdachte een deel van die inkomsten niet heeft opgevoerd bij de Belastingdienst. Dat is op zich een strafbare handeling, maar betekent nog niet dat deze inkomsten uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Verdachte heeft nog verklaard dat het bedrag ad € 374,06 gebruikt wordt door zijn vrouw als wisselgeld tijdens haar activiteiten op rommelmarkten. Dat wordt bevestigd door zijn echtgenote. Deze verklaring acht de rechtbank aannemelijk.
Het geldbedrag ad € 9.900,- zou verdachte gespaard hebben. Ter terechtzitting heeft de verdediging nog een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat verdachte € 15.000,- heeft ontvangen voor de verkoop van een bus. Ook is een leningovereenkomst getoond waaruit eveneens geld ontvangen zou zijn.
Hoewel de rechtbank vraagtekens plaatst bij deze “onderbouwing” - wie legt immers legaal geld in een kluis op zolder met alle risico’s en gemiste rente van dien - kan toch niet uitgesloten worden dat het geld (deels) hieruit afkomstig is.
Uiteindelijk kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat het geld van enig misdrijf afkomstig is. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
3.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 september 2009 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad
0,11 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op lijst I behorend bij de Opiumwet;
op 23 september 2009 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj en een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
op 23 september 2009 in de gemeente Maastricht een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool, merk [L.22], en munitie van categorie III, te weten 56 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft voorts de oplegging van een geldboete ter hoogte van € 9.900,- gevorderd.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een gezin met drie jonge kinderen heeft. Hij is bovendien zelfstandig ondernemer. Verdachte heeft geen relevant strafblad.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. De rechtbank houdt in het bijzondere rekening met het volgende.
Verdachte heeft 110 gram harddrugs en hoeveelheden softdrugs aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, met name harddrugs, verslavend werken en grote gevaren voor de volksgezondheid opleveren, terwijl gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen. Hierdoor wordt schade berokkend aan de samenleving in Nederland. Meer in het bijzonder wordt in Zuid-Limburg de samenleving geconfronteerd met drugstoerisme, de daaruit voortkomende (grensoverschrijdende) criminaliteit en de aanwezigheid van overlastgevende drugspanden. Verdachte heeft aan deze problematiek een bijdrage geleverd. Verdachte heeft bovendien een wapen en munitie voorhanden gehad. Dergelijke voorwerpen kunnen gebruikt worden bij het plegen van strafbare feiten. Tegen het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen moet dan ook streng worden opgetreden.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de door het landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de hoven en de rechtbanken (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Verdachte heeft onder andere 110 gram van een materiaal bevattende amfetamine aanwezig gehad. In de oriëntatiepunten met betrekking tot overtreding van artikel 2, onder A, van de Opiumwet worden drie categorieën daders onderscheiden, te weten ‘pakezels’, ‘standaard’ en ‘organisatie’. De rechtbank zal bij de strafmaat aansluiting zoeken bij de standaardcategorie, waarbij als oriëntatiepunt geldt voor de eerder vermelde hoeveelheid harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Nu verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van harddrugs, maar aan het aanwezig hebben van harddrugs, zal de rechtbank dit oriëntatiepunt halveren, overeenkomstig de gangbare jurisprudentie van het Gerechtshof te ‘s Hertogenbosch. Als uitgangspunt geldt derhalve een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank voorts betrokken dat verdachte bovendien hasjiesj en hennep aanwezig heeft gehad. Voor dergelijk feiten worden doorgaans geldboetes opgelegd. Daarbij komt nog dat verdachte een wapen en munitie voorhanden heeft gehad.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank bovendien ten bezware van de verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan een strafbaar feit, vervat in het dossier met de parketnummer [xx/xxxxxx-xx], terzake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat de verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten het op 23 september 2009 in de gemeente Maastricht, voorhanden hebben van een wapen van categorie I onder 7.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten op zijn plaats. Deze straf doet recht aan de ernst van de feiten en biedt bovendien een stok achter de deur, die verdachte ervan moet weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
6 Het beslag
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen pistool zal worden onttrokken aan het verkeer, nu het een goed betreft waarmee feit 3 werd begaan.
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen handwapen (namaak) zal worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De in de beslissing genoemde in beslag genomen sigaretten en edelstenen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde verdachte. Niet is komen vast te staan dat deze goederen enig verband houden met de gepleegde strafbare feiten en evenmin is het ongecontroleerde bezit ervan in strijd met de wet of het algemeen belang.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
1 Pistool, kleur: zilver, merk: [L.22](goednummer: [xxxxxxx]);
1 Handwapen (namaak): gelijkend nepvuurwapen/aansteker;
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
-27 Pakjes sigaretten, merk: [F.] ([xxxxxxx]-27 pakjes en 25 sigaretten uit Spanje);
-28 Pakjes sigaretten, merk: [M.] ([yyyyyyy]-28 pakjes à 20-sigaretten, Sloveense
afkomst);
-78 Pakjes sigaretten, merk: [P.M.] ([aaaaaaa]-78 pakjes à 20 sigaretten, Sloveense afkomst);
-2 Edelstenen ([bbbbbbb]-opschrift briefje: jare 2x73 pt of qt);
-1 Zak edelstenen ([ccccccc]) met diverse diamanten, in verschillende afmetingen);
aan de rechthebbende, zijnde verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. E.W.A. van den Berg en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 februari 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 september 2009 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22,57 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine een middel vermeld op lijst I behorend bij de Opiumwet;
hij op of omstreeks 23 september 2009 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1714 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj en/of ongeveer 934 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
hij op of omstreeks 23 september 2009 in de gemeente Maastricht een of meer wapens van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool, merk [L.22], 6 mm, en/of munitie van categorie III, te weten 56 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
hij op of omstreeks 23 september 2009 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 10.000,- Euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.