ECLI:NL:RBMAA:2010:BL2265

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
147066 / OT RK 09-2224
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 januari 2010 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing bij pleegouders. De kinderrechter overweegt dat uithuisplaatsing alleen is toegestaan als de doelen niet bereikt kunnen worden als het kind thuis woont. In dit geval is niet aangetoond dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden, vooral omdat de gezinsvoogd niet heeft onderzocht of thuisplaatsing mogelijk is. De kinderrechter wijst erop dat de ouders in het verleden veel hulp hebben gevraagd en ontvangen, maar dat deze hulp niet heeft geleid tot blijvende verbeteringen. De kinderrechter concludeert dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd, maar dat de redenen voor uithuisplaatsing niet voldoende zijn onderbouwd. De kinderrechter besluit om de ondertoezichtstelling toe te wijzen, maar de machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen. De kinderrechter verwacht dat de ouders en pleegouders zich zullen inzetten voor een soepele thuisplaatsing van de minderjarige, die onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg wordt gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 26 januari 2010
Zaaknummer: 147066 / OT RK 09-2224
BESCHIKKING OP VERZOEK ONDERTOEZICHTSTELLING EN
MACHTIGING UITHUISPLAATSING
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven met betrekking tot de minderjarige:
[de minderjarige], geboren te [geboortegegevens],
verder te noemen [de minderjarige],
kind van:
[moeder] en [vader], wonende te [adres],
advocaat mr. R.L.J. Reijnen.
Belanghebbenden:
pleeggezin [pleegouders], wonende te [adres].
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook een door deze rechtbank tussen partijen gegeven en op 15 januari 2010 uitgesproken beschikking.
1. Verder verloop van de procedure
Bij voormelde beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] uitgesproken voor de duur van twee weken.
2. Verzoek, grondslag en verweer
2.1
De raad heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uit te spreken voor een periode van een jaar en een machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij pleegouders voor de duur van de ondertoezichtstelling.
2.2
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de raad verwezen naar de bij het verzoek gevoegde motivering en rapportage en het navolgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd.
De raad is van mening dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er zijn grote zorgen over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling; hij zit volledig klem tussen zijn ouders en zijn pleegouders. Hij vertoont sociaalwenselijk gedrag. Daarnaast heeft hij weinig vertrou-wen in anderen. Hij heeft een reactieve hechtingsstoornis en een oppositioneel opstandige gedragsstoornis.
Volgens de raad wordt de ontwikkeling van [de minderjarige] met name bedreigd door de pedagogische vaardigheden van de ouders en de persoonlijke problemen van de ouders. Daarnaast benoemt de raad de verstoorde relatie tussen de ouders en de pleegouders.
De raad stelt dat [de minderjarige] gebaat is bij een lange periode van rust, waarbij geen veranderingen komen in zijn situatie en daarom moet [de minderjarige] in het huidige pleeggezin blijven wonen.
Volgens de raad kan [de minderjarige] weer terug groeien naar de ouders, maar zal er eerst samenwer-king tussen de ouders, de pleegouders en de hulpverlening moeten komen.
2.3
Bureau jeugdzorg is van mening dat ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] zijn. Als er omgang is geweest tussen de ouders en [de minderjarige], dan is er daarna een grote gedragsverandering te bemerken bij [de minderjarige]. Bureau jeugdzorg is van mening dat de ouders [de minderjarige] te zeer belasten met hun eigen wensen en emoties.
In het pleeggezin waar hij nu woont vindt hij rust en doet hij het goed.
Bureau jeugdzorg stelt dat niet wordt ingezet op terugkeer naar huis en dat aan de ouders is geadviseerd om afstand te nemen.
2.4
De advocaat heeft namens de ouders verweer gevoerd. Ontkend wordt dat sprake is van een ernstige bedreiging van [de minderjarige]’s ontwikkeling. Er komt uit het rapport geen enkele grond naar voren waaruit dit zou blijken.
Volgens de advocaat is de voorlopige ondertoezichtstelling voor een groot deel gebaseerd op de door de huisarts genoemde vermeende mishandeling; gebleken is echter dat de huisarts slechts genoteerd heeft hetgeen de pleegmoeder heeft beweerd; de huisarts heeft inmiddels haar excuus aan de ouders aangeboden en een nieuwe verwijzing gemaakt. Daarmee is de grond voor de voorlopige ondertoezichtstelling weggevallen en moet alleen al om die reden het verzoek van de raad thans worden afgewezen.
Er is ook geen sprake van dat andere middelen ter afwending van enige bedreiging hebben gefaald.
2.5
De ouders hebben zelf ook hun verweer toegelicht. Zij staan niet afwijzend tegen een onder-toezichtstelling, maar willen niet dat [de minderjarige] uit huis geplaatst blijft.
[de minderjarige] is vorig jaar vrijwillig uit huis geplaatst omdat er op dat moment sprake was van problemen met betrekking tot woonruimte en financiën; daarnaast hadden de ouders moeite met het gedrag van [de minderjarige]. De ouders kregen het bericht dat het PGB niet verlengd zou worden. Dit heeft hen erg geraakt. Zij zijn van mening dat het nooit tot een uithuisplaatsing had hoeven komen als zij toen de juiste hulp hadden gekregen. Zij hebben meegewerkt aan uithuisplaatsing in de veronderstelling dat dit tijdelijk zou zijn.
De ouders ontkennen dat er sprake is van mishandeling van [de minderjarige].
Inmiddels is de situatie thuis veranderd: de ouders zijn verhuisd en voor de schulden is een regeling getroffen. Daarnaast is moeder gestopt met werken, waardoor zij alle aandacht voor de kinderen heeft.
Naar de mening van de ouders heeft bureau jeugdzorg echter geen oog voor deze verbeteringen en heeft de gezinsvoogd op geen enkele manier hulp in de thuissituatie geboden.
De ouders willen [de minderjarige] graag thuis. Zij hebben hulp van drs. V D, psycholoog. Deze bereidt hen voor op de thuiskomst van [de minderjarige] en leert hen hoe zij met zijn problematiek kunnen omgaan. De ouders geven nog aan ook open te staan voor een gezinsopname in De Grote Beek. Hiervoor is echter toestemming van bureau jeugdzorg nodig.
3. Verdere beoordeling
De kinderrechter verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling volgt de kinderrechter de advocaat van de ouders niet in haar stelling dat, nu van mishandeling door de ouders geen sprake is, de grond voor de voor-lopige ondertoezichtstelling is weggevallen en het verzoek tot definitieve ondertoezichtstelling daarom moet worden afgewezen.
Weliswaar heeft bureau jeugdzorg ten onrechte vermeld dat sprake kan zijn van mishandeling en weliswaar heeft de raad ten onrechte hiervan melding gemaakt in zijn verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en in zijn rapport, maar het verzoek tot definitieve ondertoezichtstelling is ook op andere gronden gebaseerd en ook daarover dient de kinderrechter te oordelen.
Uit de stukken en uit de verklaringen ter zitting is de kinderrechter gebleken dat [de minderjarige] een kwetsbaar kind is, dat vanwege zijn stoornissen veel zorg nodig heeft. Zijn gedrag en de reacties van de ouders op dat gedrag hebben in het verleden tot grote problemen geleid; gebleken is dat de ouders overvraagd werden door het gedrag van [de minderjarige] in combinatie met de gezinssituatie, waarin naast de zorg voor nog drie kinderen ook moeilijkheden rondom huisvesting en financiën bestonden.
Door dit alles wordt de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig bedreigd.
De kinderrechter oordeelt dat deze bedreiging een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. Immers, de ouders hebben in het verleden veel vrijwillige hulp gevraagd en ontvangen, maar deze hulp leidde niet tot blijvende veranderingen en verbeteringen. Enkele jaren geleden heeft de raad al een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend, maar laten ingetrokken vanwege hulpverlening door Coachster. Onduidelijk is gebleven waarom bepaalde vormen van hulp niet werden voortgezet.
Nu gebleken is dat andere middelen hebben gefaald, dient als ultimum remedium hulp in het gedwongen kader plaats te vinden en daarom zal het verzoek tot ondertoezichtstelling worden toegewezen.
Met betrekking tot het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing oordeelt de kinderrechter dat de gronden hiervoor (nu) niet aanwezig zijn. De kinderrechter komt tot dit oordeel op basis van de volgende overwegingen:
- In de beschikking van 23 oktober 2009 heeft de kinderrechter overwogen dat thuisplaatsing nader onderzocht dient te worden. Dit is niet gebeurd.
- In de beschikking van 23 oktober 2009 heeft de kinderrechter overwogen dat onvoldoende is onderbouwd de stelling van de ouders dat psycholoog drs. Van Deik de noodzakelijke intensieve thuisbegeleiding kan bieden. Uit de thans overgelegde stukken en uit de verkla-ringen ter zitting van 12 januari 2010 is de kinderrechter gebleken dat de ouders er alles aan hebben gedaan om duidelijkheid te geven over de hulp van drs. V D. Zo hebben zij een voortgangsrapportage van drs. Van Deik overgelegd, waaruit blijkt welke hulp deze tot nog toe geboden heeft. Inmiddels hebben de ouders ook gerealiseerd dat drs. V D aanwezig is bij het MDO en bij alle gesprekken met de gezinsvoogd. De gezinsvoogd en de raad heb-ben echter niet duidelijk kunnen maken waarom zij intensieve thuisbegeleiding door drs. V D afwijzen.
- De (voorlopige) ondertoezichtstelling is bedoeld om de band tussen de ouders en het kind te versterken en te verbeteren. Uit de stukken en uit de verklaringen ter zitting is de kinder-rechter echter gebleken dat in de periode van voorlopige ondertoezichtstelling niet aan dit doel is gewerkt en dat bureau jeugdzorg dit ook de komende jaren niet zal/wil doen. Ter zitting heeft de gezinsvoogd gesteld dat door bureau jeugdzorg niet wordt ingezet op terugkeer naar huis en dat aan de ouders is geadviseerd om afstand te nemen.
Ter zitting is gebleken dat de gezinsvoogd de bezoekmomenten van de ouders aan [de minderjarige] beperkt en dat hij weigert om de gezaghebbende ouders aanwezig te laten zijn bij een nood-zakelijk neurologisch onderzoek.
De kinderrechter overweegt dat ten gevolge van de door de gezinsvoogd ingezette (en door de raad kennelijk geaccepteerde) weg de band tussen de ouders en [de minderjarige] niet versterkt en verbeterd kan worden.
Uithuisplaatsing is op grond van de wet eerst toegestaan als de nagestreefde doelen niet bereikt kunnen worden als het kind thuis woont; niet is komen vast te staan dat dit het geval is, nu immers de gezinsvoogd niet de mogelijkheid heeft onderzocht om [de minderjarige] thuis te laten opgroeien.
- Uit de verklaringen ter zitting en uit de stukken is de kinderrechter gebleken dat [de minderjarige] volledig klem zit tussen de pleegouders en de ouders. De relatie tussen de ouders en de pleegouders is ernstig verstoord, niet in de laatste plaats omdat de pleegmoeder heeft geïnsinueerd dat de ouders [de minderjarige] hebben mishandeld.
[de minderjarige] heeft veel last van de conflictueuze relatie tussen de ouders en de pleegouders.
De oplossing van dit probleem zien bureau jeugdzorg en de raad in het handhaven van het verblijf van [de minderjarige] in dit pleeggezin en tegelijkertijd het weghouden van de ouders bij [de minderjarige]. Daarbij voeren de raad en de gezinsvoogd aan dat [de minderjarige] zelf heeft gezegd dat hij bij de pleegouders wil wonen.
De kinderrechter acht deze gang van zaken zeer zorgelijk en zeker niet in het belang van [de minderjarige]. De kinderrechter kan de redenering van de raad en bureau jeugdzorg ook niet volgen: gesteld wordt dat [de minderjarige] sociaalwenselijk gedrag laat zien en dat hij tegenstrijdige uitspraken doet, maar tegelijkertijd wordt als reden voor uithuisplaatsing aangevoerd dat [de minderjarige] niet naar de ouders wil terugkeren. De kinderrechter vraagt zich af of in deze omstandigheden de mening van [de minderjarige], die pas negen jaar is, gevraagd mag worden én of aan deze mening het gewicht mag worden toegekend zoals raad en bureau jeugdzorg dat doen.
De kinderrechter overweegt dat het niet gaat om de vraag wat [de minderjarige] wil; het gaat ook niet om de vraag of [de minderjarige] beter af is in het pleeggezin dan bij de ouders. De vraag is slechts of de ouders in staat zijn om, met hulp in de thuissituatie, [de minderjarige] de noodzakelijke zorg en opvoeding te geven. Niet is komen vast te staan dat deze ouders dat niet kunnen.
- De raad heeft niet gemotiveerd waarom de pedagogische vaardigheden van de ouders de ontwikkeling van [de minderjarige] bedreigen noch heeft de raad redenen aangevoerd waarom in het kader van de ondertoezichtstelling niet wordt ingezet op verbetering van deze pedagogische vaardigheden, zulks terwijl de ouders wèl gemotiveerd aanvoeren hoe drs. Van Deik hen kan helpen bij de opvoeding van [de minderjarige].
- De raad heeft niet gemotiveerd waarom en welke persoonlijke problemen van de ouders de ontwikkeling van [de minderjarige] bedreigen.
Op grond van het vorenstaande oordeelt de kinderrechter dat uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet in zijn belang is. Daarom dient het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing te worden afgewezen.
Nu [de minderjarige] al geruime tijd bij de pleegouders woont, zal thuisplaatsing bij de ouders zorgvuldig moeten worden voorbereid door de gezinsvoogd en/of pleegzorgwerker. De kinder-rechter acht een periode van maximaal drie weken daartoe voldoende en daarom zal een machtiging uithuisplaatsing nog gegeven worden tot uiterlijk 18 februari 2010.
De kinderrechter verwacht van zowel de ouders als de pleegouders dat zij zich zullen inzetten om de thuisplaatsing van [de minderjarige] zo soepel mogelijk te laten verlopen.
5. Beslissing:
Stelt voornoemde minderjarige met ingang van 29 januari 2010 onder toezicht van de
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg tot en met 15 januari 2011.
Verleent machtiging tot plaatsing van [de minderjarige] met ingang van 29 januari 2010 tot en met
17 februari 2010 bij pleegouder(s).
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, en in het openbaar op 26 januari 2010 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
VH
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.