Met betrekking tot het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing oordeelt de kinderrechter dat de gronden hiervoor (nu) niet aanwezig zijn. De kinderrechter komt tot dit oordeel op basis van de volgende overwegingen:
- In de beschikking van 23 oktober 2009 heeft de kinderrechter overwogen dat thuisplaatsing nader onderzocht dient te worden. Dit is niet gebeurd.
- In de beschikking van 23 oktober 2009 heeft de kinderrechter overwogen dat onvoldoende is onderbouwd de stelling van de ouders dat psycholoog drs. Van Deik de noodzakelijke intensieve thuisbegeleiding kan bieden. Uit de thans overgelegde stukken en uit de verkla-ringen ter zitting van 12 januari 2010 is de kinderrechter gebleken dat de ouders er alles aan hebben gedaan om duidelijkheid te geven over de hulp van drs. V D. Zo hebben zij een voortgangsrapportage van drs. Van Deik overgelegd, waaruit blijkt welke hulp deze tot nog toe geboden heeft. Inmiddels hebben de ouders ook gerealiseerd dat drs. V D aanwezig is bij het MDO en bij alle gesprekken met de gezinsvoogd. De gezinsvoogd en de raad heb-ben echter niet duidelijk kunnen maken waarom zij intensieve thuisbegeleiding door drs. V D afwijzen.
- De (voorlopige) ondertoezichtstelling is bedoeld om de band tussen de ouders en het kind te versterken en te verbeteren. Uit de stukken en uit de verklaringen ter zitting is de kinder-rechter echter gebleken dat in de periode van voorlopige ondertoezichtstelling niet aan dit doel is gewerkt en dat bureau jeugdzorg dit ook de komende jaren niet zal/wil doen. Ter zitting heeft de gezinsvoogd gesteld dat door bureau jeugdzorg niet wordt ingezet op terugkeer naar huis en dat aan de ouders is geadviseerd om afstand te nemen.
Ter zitting is gebleken dat de gezinsvoogd de bezoekmomenten van de ouders aan [de minderjarige] beperkt en dat hij weigert om de gezaghebbende ouders aanwezig te laten zijn bij een nood-zakelijk neurologisch onderzoek.
De kinderrechter overweegt dat ten gevolge van de door de gezinsvoogd ingezette (en door de raad kennelijk geaccepteerde) weg de band tussen de ouders en [de minderjarige] niet versterkt en verbeterd kan worden.
Uithuisplaatsing is op grond van de wet eerst toegestaan als de nagestreefde doelen niet bereikt kunnen worden als het kind thuis woont; niet is komen vast te staan dat dit het geval is, nu immers de gezinsvoogd niet de mogelijkheid heeft onderzocht om [de minderjarige] thuis te laten opgroeien.
- Uit de verklaringen ter zitting en uit de stukken is de kinderrechter gebleken dat [de minderjarige] volledig klem zit tussen de pleegouders en de ouders. De relatie tussen de ouders en de pleegouders is ernstig verstoord, niet in de laatste plaats omdat de pleegmoeder heeft geïnsinueerd dat de ouders [de minderjarige] hebben mishandeld.
[de minderjarige] heeft veel last van de conflictueuze relatie tussen de ouders en de pleegouders.
De oplossing van dit probleem zien bureau jeugdzorg en de raad in het handhaven van het verblijf van [de minderjarige] in dit pleeggezin en tegelijkertijd het weghouden van de ouders bij [de minderjarige]. Daarbij voeren de raad en de gezinsvoogd aan dat [de minderjarige] zelf heeft gezegd dat hij bij de pleegouders wil wonen.
De kinderrechter acht deze gang van zaken zeer zorgelijk en zeker niet in het belang van [de minderjarige]. De kinderrechter kan de redenering van de raad en bureau jeugdzorg ook niet volgen: gesteld wordt dat [de minderjarige] sociaalwenselijk gedrag laat zien en dat hij tegenstrijdige uitspraken doet, maar tegelijkertijd wordt als reden voor uithuisplaatsing aangevoerd dat [de minderjarige] niet naar de ouders wil terugkeren. De kinderrechter vraagt zich af of in deze omstandigheden de mening van [de minderjarige], die pas negen jaar is, gevraagd mag worden én of aan deze mening het gewicht mag worden toegekend zoals raad en bureau jeugdzorg dat doen.
De kinderrechter overweegt dat het niet gaat om de vraag wat [de minderjarige] wil; het gaat ook niet om de vraag of [de minderjarige] beter af is in het pleeggezin dan bij de ouders. De vraag is slechts of de ouders in staat zijn om, met hulp in de thuissituatie, [de minderjarige] de noodzakelijke zorg en opvoeding te geven. Niet is komen vast te staan dat deze ouders dat niet kunnen.
- De raad heeft niet gemotiveerd waarom de pedagogische vaardigheden van de ouders de ontwikkeling van [de minderjarige] bedreigen noch heeft de raad redenen aangevoerd waarom in het kader van de ondertoezichtstelling niet wordt ingezet op verbetering van deze pedagogische vaardigheden, zulks terwijl de ouders wèl gemotiveerd aanvoeren hoe drs. Van Deik hen kan helpen bij de opvoeding van [de minderjarige].
- De raad heeft niet gemotiveerd waarom en welke persoonlijke problemen van de ouders de ontwikkeling van [de minderjarige] bedreigen.