ECLI:NL:RBMAA:2010:BK9322

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
146183 / FA RK 09-1657
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorzieningen in een alimentatiezaak met fiscale aspecten

In deze zaak verzoekt de vrouw om wijziging van een beschikking voorlopige voorzieningen van 20 november 2009, waarin de man was verplicht om € 340,- per maand aan haar te betalen voor levensonderhoud. De vrouw stelt dat de rechtbank bij deze beschikking is uitgegaan van onjuiste en onvolledige gegevens, waardoor de getroffen voorziening niet in stand kan blijven. De vrouw betoogt dat de rechtbank het aanvullende pensioen van de man van € 204,44 per maand, dat hij van Achmea ontvangt, niet heeft meegenomen in de berekening van de onderhoudsbijdrage. Daarnaast stelt zij dat de rechtbank ten onrechte het AOW-pensioen van de man naar de norm van een gehuwde heeft berekend en het fiscaal voordeel van de alimentatiebetalingen voor de man niet heeft meegenomen.

De rechtbank overweegt dat voor wijziging of intrekking van een beschikking voorlopige voorzieningen ook plaats is indien bij de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat de voorziening niet in stand kan blijven. De rechtbank concludeert dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de rechtbank bij de eerdere beschikking van onjuiste gegevens is uitgegaan, maar dat er wel voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de rechtbank bij het vaststellen van de onderhoudsbijdrage niet alle relevante informatie heeft meegewogen.

De rechtbank wijzigt de beschikking en bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2010 € 600,- per maand aan de vrouw moet betalen voor haar levensonderhoud. De rechtbank houdt rekening met de fiscale voordelen en heffingskortingen waar de man recht op heeft. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 januari 2010 door rechter mr. F.L.G. Geisel, en tegen deze beschikking staat voor partijen geen hogere voorziening open.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Zaaknummer: 146183 / FA RK 09-1657
Wijziging voorlopige voorzieningen in de zaak tussen
verzoekster [vrouw]
wonende te [adres]
advocaat mr. J.F.C. Eliëns
en
wederpartij [man]
wonende te [adres]
advocaat mr. J. Jeurissen
Gezien het op 27 november 2009 ingekomen verzoekschrift van de vrouw;
Gezien het op 8 januari 2010 ingekomen verweerschrift van de man;
Gelet op het verhandelde ter zitting met gesloten deuren op 11 januari 2010.
1. Beoordeling
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 20 november 2009, zaaknummer 144354 / FA RK 09-1329, heeft de rechtbank, voor zover hier ter zake doende, bepaald dat de man voor het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 19 november 2009 dient te betalen een bedrag van € 340,- per maand.
De vrouw verzoekt thans wijziging van deze beschikking in die zin dat de rechtbank alsnog bepaalt dat de man met ingang van 19 november 2009 aan haar als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud dient te betalen een bedrag van € 900,- per maand.
De vrouw stelt zich daartoe op het standpunt dat bij het geven van de beschikking voorlopige voorzieningen van 20 november 2009 in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de getroffen voorziening niet in stand kan blijven. Volgens de vrouw heeft de rechtbank in haar beschikking (a) ten onrechte het aanvullende pensioen van € 204,44 dat de man van Achmea ontvangt buiten beschouwing gelaten, (b) ten onrechte het door de man te ontvangen AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde in aanmerking genomen en ten slotte (c) ten onrechte het fiscaal voordeel dat de man toevalt vanwege het betalen van partneralimentatie buiten beschouwing gelaten.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd en bepleit het verzoek van de vrouw af te wijzen.
De man betoogt daartoe evenwel tevergeefs dat artikel 824 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) slechts toepassing kan vinden ingeval van feiten en omstandigheden die bekend zijn geworden nà de mondelinge behandeling van het verzoek ter terechtzitting. Dat betoog berust op een onjuiste uitleg van artikel 824 Rv. Voor wijziging of intrekking van een beschikking voorlopige voorzieningen is namelijk ook plaats, behalve in het geval de omstandigheden na dagtekening van de beschikking in relevante mate zijn gewijzigd, indien bij de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Op dat onderdeel van artikel 824 Rv beroept de vrouw zich.
Uit de beschikking waarvan de vrouw wijziging verzoekt en ook uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt niet dat de rechtbank rekening heeft gehouden met het Achmea pensioen van € 204,44 netto dat de man onweersproken iedere maand ontvangt. Gelet op de op 30 december 2009 gegeven beschikking in de bodemprocedure, zaaknummer 144291 / S RK 09-971, waarbij de rechtbank het Achmea pensioen buiten beschouwing heeft gelaten op de grond dat het, naar onbetwist tussen partijen vaststond, voor verevening in aanmerking komt, mag worden aangenomen dat de rechtbank in de beschikking voorlopige voorzieningen van 20 november 2009 een gelijksoortige redenering heeft gehanteerd.
Blijkens de door de man overgelegde beschikking van 30 december 2009 staat tussen partijen kennelijk vast dat het Achmea-pensioen nà echtscheiding voor verevening op de voet van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding in aanmerking komt. Aldus ontstaat voor de vrouw, met inachtneming van de daarvoor staande formaliteiten, na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een eigen en zelfstandig, van het ouderdomspensioen van de man afgeleid, recht op uitkering jegens Achmea. Dat het ouderdomspensioen onder die omstandigheden bij de berekening van de door de man te leveren onderhoudsbijdrage buiten beschouwing blijft ligt dan in de rede.
Het karakter van een voorlopige voorziening is echter anders dan een beslissing in de bodemprocedure. Verevening van welke ouderdomspensioenaanspraak ook kan per definitie pas na echtscheiding aan de orde komen. Daaruit volgt dat bij berekening van de door de man te leveren onderhoudsbijdrage, zolang de echtscheiding niet is ingeschreven, aan de inkomenszijde van de man 'gewoon' met door hem genoten pensioen rekening dient te worden gehouden. Door dat niet te doen is de rechtbank bij het geven van de beschikking voorlopige voorzieningen van 20 november 2009 van onvolledige gegevens uitgegaan. Daaraan kan niet afdoen dat het in feite aan de proceshouding van de vrouw, die op dat punt onvoldoende verweer heeft gevoerd, is te wijten dat de rechtbank van onvolledige gegevens is uitgegaan.
De vrouw heeft destijds evenmin verweer gevoerd tegen de hoogte van het AOW-pensioen dat de rechtbank in aanmerking heeft genomen. Ook in zoverre heeft de vrouw het derhalve vooral aan zichzelf te wijten dat de rechtbank in haar beschikking voorlopige voorzieningen van 20 november 2009 - naar nu blijkt ten onrechte - is uitgegaan van een door de man te ontvangen AOW-pensioen inclusief toeslag van € 8.772,- bruto per jaar en daarbovenop een vakantietoeslag van € 468,-. Tussen partijen is niet in geschil dat de man als alleenstaande moet worden aangemerkt en dat hij als zodanig recht heeft op een AOW-pensioen van € 1.052,- bruto per maand, naast en behalve een vakantietoeslag van € 57,-.
Terecht stelt de vrouw ten slotte dat uit de beschikking voorlopige voorzieningen van 20 november 2009 evenmin blijkt dat de rechtbank het fiscaal voordeel dat het betalen van alimentatie voor de man oplevert bij het vaststellen van de door de man aan haar te leveren onderhoudsbijdrage heeft meegenomen. In het kader van een voorlopige voorziening, als ordemaatregel voor de duur van het geding, hoeft dat niet op voorhand onjuist te zijn. Door de vrouw is echter onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de rechtbank (ook) in zoverre van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Zonder nadere toelichting, die de vrouw niet heeft gegeven, kan de rechtbank de stelling van de vrouw over het fiscaal voordeel derhalve alleen maar opvatten als een uitnodiging haar oordeel van 20 november 2009 te heroverwegen. Daarmee loopt de vrouw aan tegen de grenzen van artikel 824 Rv, nu deze bepaling niet ertoe dient een opnieuw wegen van bekende feiten en omstandigheden door de rechtbank mogelijk te maken.
Wat er verder ook zij van de argumenten van de rechtbank het fiscale voordeel van de man in het kader van de voorlopige voorzieningen buiten beschouwing te laten, de overige in onderling verband en samenhang met elkaar te beschouwen stellingen van de vrouw bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de rechtbank destijds bij het geven van haar beschikking van 20 november 2009 in zodanige mate van onjuiste en onvolledige gegevens is uitgegaan, dat alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de getroffen voorlopige voorzieningen, voor zover aangevochten, niet in stand kunnen blijven.
Er bestaat daarom aanleiding de gegeven beschikking van 20 november 2009 te wijzigen.
De rechtbank zal hierbij, de door haar eerder gehanteerde draagkrachtberekening voor het overige volgend, de man aanmerken als alleenstaande en in overeenstemming daarmee aannemen dat de man recht heeft op een AOW-pensioen van € 1.052,- bruto per maand en een maandelijkse vakantietoeslag van € 57,-. Tevens zal de rechtbank aan de inkomenszijde van de man naast het onbetwist gebleven bruto inkomen uit arbeid van € 18.000,- per jaar rekening houden met het Achmea-pensioen van netto € 204,44 per maand.
Vast staat ook dat de man recht heeft op de algemene heffingskortingen, de doorwerkbonus en de ouderenkorting. Nu voor iedere belastingplichtige geldt dat de aanspraak op heffingskortingen uit de wet volgt en dus niet ter vrije beoordeling van partijen staat, zal de rechtbank rekening houden met die heffingskortingen waarvoor de man in aanmerking komt.
Gelet op het voorgaande moet de man in staat worden geacht om met een bedrag van € 600,- per maand bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. Het verzoek van de vrouw tot wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen van 20 november 2009 is derhalve en in die zin toewijsbaar.
Gelet op de datum van toezending van het verzoekschrift van de vrouw aan de man bestaat aanleiding de wijziging niet eerder dan de eerste van de daaropvolgende maand, derhalve per 1 januari 2010 te doen ingaan.
2. Beslissing
De rechtbank:
Wijzigt de beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 20 november 2009, zaaknummer 144354 / FA RK 09-1329, voor zover betrekking hebbend op de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage en opnieuw rechtdoende:
Bepaalt het bedrag, dat de man voor het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2010 dien te betalen op € 600,- per maand, de na heden te verschijnen termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
Ontzegt het meer of ander verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking staat voor partijen geen hogere voorziening open.