ECLI:NL:RBMAA:2009:BK8710

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
342848 CV EXPL 09-3527
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering inzake niet-betaalde verzekeringspremies met afwijzing van buitengerechtelijke kosten

In deze zaak heeft London Verzekeringen N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens niet-betaalde verzekeringspremies. De vordering is ingesteld bij dagvaarding op 16 juli 2009, waarbij London stelde dat er een verzekeringsovereenkomst bestond en dat [gedaagde] een bedrag van € 43,67 verschuldigd was. London heeft diverse aanmaningen verstuurd, maar [gedaagde] heeft pas in november 2007 een aanmaningsbrief ontvangen en heeft het bedrag pas daarna voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzekering niet eerder dan de door London genoemde datum is beëindigd. De rechter heeft geoordeeld dat het betaalde bedrag van € 43,67 in mindering moet worden gebracht op de kosten en de rente, en dat de hoofdsom van de vordering tot een bedrag van € 7,09 zal worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is afgewezen, omdat London niet voldoende heeft aangetoond dat de aanmaningen [gedaagde] hebben bereikt. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 25 november 2009 door kantonrechter H.W.M.A. Staal.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 342848 CV EXPL 09-3527
typ: MO
vonnis van 25 november 2009
in de zaak van
de naamloze vennootschap LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te [plaats],
verder ook te noemen: London,
eisende partij,
gemachtigde: een onbekend gelaten persoon ten kantore van de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders te Breda
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres],
verder ook te noemen: [gedaagde],
gedaagde partij,
in persoon procederend.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
London heeft bij dagvaarding van 16 juli 2009 een vordering ingesteld tegen [gedaagde] onder medebetekening van drie aan het exploot van dagvaarding gehechte bijlagen.
[gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord, onder verwijzing naar drie producties.
London heeft vervolgens voor repliek geconcludeerd, onder overlegging van twee (deels meervoudige) producties, waarvan de uit drie stukken bestaande tweede productie al bij het exploot gevoegd was.
[gedaagde] heeft in voortgezet debat op de voorgeschreven dag schriftelijk gereageerd (dupliek).
Hierna is uitspraak bepaald.
MOTIVERING
Bij voormeld exploot vordert London de veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 51,12, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 0,00 (?) vanaf 29 juni 2009 (en ook nog eens “een en ander een bedrag ad € 5.000,00 niet te bovengaande”…), alles onder verwijzing van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
De vordering is als volgt opgebouwd:
€ 43,67 hoofdsom (niet-betaalde verzekeringspremies)
€ 44,03 vergoeding van buitengerechtelijke kosten inclusief btw
€ 7,09 vervallen (wettelijke) rente tot 29 juni 2009
€ - 43,67 een na aanmaning betaald bedrag.
Ter onderbouwing van haar vordering voert London aan dat zij met [gedaagde] een verzekeringsovereenkomst heeft gesloten. Op grond van deze overeenkomst acht London [gedaagde] een bedrag van € 43,67 aan haar verschuldigd wegens niet-betaalde opeisbare premies. Omdat betaling van voormeld bedrag uitbleef, heeft London [gedaagde] diverse malen aangemaand en gesommeerd. Na het versturen van enkele aanmaningen heeft London een bedrag van € 43,67 ontvangen. London acht [gedaagde] tevens wettelijke rente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten verschuldigd en beschouwt de ontvangen betaling kennelijk (impliciet) als (primair) in mindering te brengen op kosten en vervallen rente.
Bij zijn als antwoord aan te merken schriftelijke verweer erkent [gedaagde] weliswaar dat hij een verzekeringsovereenkomst met London gesloten heeft, maar hij benadrukt tevens dat hij deze overeenkomst op 8 september 2005 via de tussenpersoon [tussenpersoon] (hierna: [tussenpersoon]) opgezegd heeft. [gedaagde] betoogt “dat het niet lukte om bij London die verzekering te beëindigen”. Eerst nadat [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) het pakket met financiële diensten en assurantiën had overgenomen, is de verzekering beëindigd, met dien verstande dat kennelijk nog een bedrag van € 43,67 openstond, dat [gedaagde] “terstond” voldaan heeft. [gedaagde] legt de opzeggingsbrief die hij naar [tussenpersoon] had gestuurd, het bericht van [tussenpersoon] over doorgeleiding van de opzegging aan London en de kennisgeving hiervan aan [gedaagde] over. [gedaagde] stelt dat hij tot november 2007 niets van London heeft vernomen. Na ontvangst van een aanmaningsbrief heeft hij contact opgenomen met het incassobureau. Een medewerker van dit kantoor heeft hem medegedeeld dat indien [gedaagde] niets meer zou horen, “het geregeld zou zijn”. Ook daarna heeft [gedaagde] niets meer van London gehoord, totdat hij op 16 juli 2009 is gedagvaard.
In voortgezet debat licht London haar vordering toe. [gedaagde] heeft nagelaten de premienota van 1 juni 2006 ten bedrage van € 43,67 te voldoen. Op 6 september 2006 heeft London de vordering ter incasso overgedragen aan haar gemachtigde, die [gedaagde] op
6 september 2006, 26 september 2006 en 15 mei 2007 heeft aangemaand. Eerst hierna heeft [gedaagde] het genoemde bedrag van € 43,67 voldaan. Dit bedrag is conform de wet “afgeboekt tegen” de rente en een deel van de incassokosten. Voor het alsdan nog openstaande bedrag is [gedaagde] op 31 oktober 2007, 21 maart 2008 en 19 juni 2009 aangemaand. De incassogemachtigde van London betwist uitdrukkelijk dat een medewerker van haar kantoor telefonisch contact heeft gehad met [gedaagde]. [gedaagde] heeft nagelaten te stellen wanneer dit gesprek heeft plaatsgevonden en met wie het gesprek is gevoerd.
[gedaagde] brengt hier (opnieuw) tegen in dat, hoewel hij op 8 september 2005 (of
13 september 2005, de datum van de brief van [tussenpersoon] aan London) de verzekering via zijn tussenpersoon [tussenpersoon] had opgezegd, het pas later de directeur van [betrokkene] “lukte om die verzekering te beëindigen”. Tegen die tijd had London al een incassobureau ingeschakeld. Tussen 2005 en 2009 is [gedaagde] driemaal verhuisd en hij heeft pas in november 2007 een (eerste) aanmaningsbrief ontvangen. [gedaagde] ontkent de ontvangst van de overige aanmaningen en verklaart dat hij niet heeft genoteerd wanneer en met wie hij telefonisch contact heeft gehad.
c. de beoordeling
Vaststaat dat tussen partijen een verzekeringsovereenkomst heeft bestaan. Partijen zijn het er over eens dat deze overeenkomst uiteindelijk na tussenkomst van tussenpersoon [betrokkene] (definitief) is beëindigd. Onduidelijk is echter gebleven wanneer én met ingang van welke datum dit einde is geëffectueerd. Dat de overeenkomst niet was beëindigd met de door [gedaagde] aan [tussenpersoon] op 8 september 2005 gestuurde “opzeggingsbrief” en/of de doorgeleidingsbrief van [tussenpersoon] d.d. 13 september 2005, blijkt uit de door [gedaagde] eveneens in het geding gebrachte brief van [tussenpersoon] aan hem (15 september 2005) waarmee hij in kennis is gesteld van het doorgeleiden van de opzegging aan London. Hierin staat onder meer dat [tussenpersoon] [gedaagde] zou berichten wanneer meer informatie bekend was. Partijen hebben niet geëxpliceerd waarom de overeenkomst niet naar aanleiding van deze brief beëindigd kon worden. Dit houdt in dat de overeenkomst nog enige tijd na het verzenden van de in het geding gebrachte “opzeggingsbrief” bestaan heeft. [gedaagde] heeft geen bevestiging van [tussenpersoon] of London overgelegd waaruit blijkt dat London ingaande een bepaalde datum de overeenkomst door opzegging beëindigd achtte. Zolang de overeenkomst niet op een door London geaccepteerde wijze door opzegging was beëindigd, was [gedaagde] gehouden om aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst te voldoen. Hij had er op bedacht moeten zijn dat London nog enige premiebedragen te vorderen kon hebben. [gedaagde] moet derhalve gehouden worden geacht de (prolongatie)premie die per 1 juni 2006 nog in rekening blijkt te zijn gebracht, te voldoen. Eerst in november 2007 zegt [gedaagde] te hebben vernomen dat hij London nog iets schuldig was en heeft hij deze premie ad € 43,67 betaald. Met het betalen van de hoofdsom heeft [gedaagde] impliciet de verschuldigdheid erkend.
De post vervallen wettelijke rente ten bedrage van € 7,09 zal om die reden eveneens worden toegewezen. London heeft gesteld en onderbouwd dat [gedaagde] in ieder geval per
26 september 2006 met betaling van de hoofdsom in verzuim is. Hoewel de factuur voor deze prolongatiepremie niet is overgelegd en het er de schijn van heeft dat [gedaagde] van het bestaan ervan pas in november 2007 op de hoogte was, komt die late kennisname voor zijn risico omdat hij London niet informeerde over zijn (diverse) adreswijzigingen: hij is dus wel degelijk in betalingsverzuim geraakt per 26 september 2009.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal echter worden afgewezen. London heeft (kopieën van) sommatiebrieven van 6 september 2006, 26 september 2006,
15 mei 2007, 31 oktober 2007, 21 maart 2008 en 19 juni 2009 overgelegd. (De incassogemachtigde van) London heeft deze aanmaningen naar drie verschillende adressen gestuurd, waarvan twee in Helmond. London heeft echter nagelaten te stellen en waar nodig met documenten te onderbouwen dat zij of haar incassogemachtigde tevoren een adresverificatie heeft toegepast en/of dat [gedaagde] op de datum van verzending van de aanmaningsbrieven daadwerkelijk op het adres verbleef waar de betreffende brieven naar gezonden zijn. Nu [gedaagde] had laten weten dat hij zou gaan verhuizen, had het op de weg gelegen van London om een adrescontrole uit te voeren en de bewijzen hiervan in het geding te brengen. London heeft dit nagelaten, zodat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat een of meer (laat staan alle) aanmaningsbrieven [gedaagde] hebben bereikt. Daarbij komt nog dat de volstrekt eenzijdige correspondentie een herhaling van zetten oplevert (de brieven zijn nagenoeg identiek van inhoud en strekking) en mede daarom moet worden beschouwd als louter gericht op voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Dergelijke werkzaamheden en de daarop betrekking hebbende kosten vallen onder het bereik van artikel 241 Rv en dienen via de artikelen 237 tot en met 240 Rv tot uitdrukking te komen in de beslissing omtrent toedeling van de proceskosten. Nu [gedaagde] een bedrag van € 43,67 heeft voldaan, moet dit bedrag conform het bepaalde in artikel 6:44 lid 1 BW eerst in mindering worden gebracht op de “kosten”, vervolgens op de rente en pas dan op de hoofdsom. Dit houdt in dat, wegens de afwijzing van vergoeding van buitengerechtelijke kosten, de hoofdsom zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7,09. Omdat bij exploot verdere rente over een bedrag van € 0,00 is gevorderd, zal van toewijzing van verdere rente moeten worden afgezien.
Zowel wegens de afwijzing van een groot deel van de vordering, als in verband met de magere en onduidelijke wijze waarop London haar vordering zeker in eerste instantie (bij exploot) heeft geformuleerd en onderbouwd, acht de kantonrechter termen aanwezig om de met de procedure gemoeide kosten in het geheel te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde] om aan London tegen bewijs van kwijting een bedrag te voldoen van € 7,09.
Compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.