RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 339
[eiser],
wonend te Schinveld, eiser,
de Staatssecretaris van Defensie,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 23 januari 2009
Kenmerk: KAB/2009/528
Eiser heeft tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en tevens een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 september 2009, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door T.A. Groenewoud Kralt, werkzaam bij verweerder.
Eiser was als burgerambtenaar in dienst van het Ministerie van Defensie in de functie van beveiligingsbeambte bij de Koninklijke Landmacht.
Met ingang van 17 juli 2006 is eiser voor 100% ziek gemeld wegens klachten aan het bewegingsapparaat. In het kader van re-integratie is eiser met ingang van 5 september 2007 secundair geplaatst door middel van een tijdelijke tewerkstelling op een arbeidsplaats bij het Dienstencentrum Re-integratie (DCR) in de functie van re-integrant CLAS.
Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) bezwaren van eiser tegen een beslissing, waarbij hem met ingang van 14 juli 2008 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een loongerelateerde werkhervattinguitkering is toegekend waarbij een volledige maar geen duurzame arbeidsongeschiktheid werd gesteld, ongegrond verklaard.
Bij besluit van 1 oktober 2008 is aan eiser wegens blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte met toepassing van artikel 121, eerste lid, onder f en artikel 121, derde lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard) met ingang van 1 november 2008 eervol ontslag verleend.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Hij is op 8 december 2008 over het bezwaar gehoord.
Verweerder heeft bij het nu bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard onder handhaving van zijn besluit tot ontslagverlening per 1 november 2008.
Verweerder overweegt hiertoe dat eiser met ingang van 17 juni 2006 vanwege ziekte niet in staat is tot het verrichten van arbeid. Het UWV heeft eiser per 14 juli 2008 een loongerelateerde werkhervattinguitkering toegekend en daarbij vastgesteld dat eiser uit hoofde van ziekten of gebreken voor de verdere vervulling van zijn betrekking blijvend ongeschikt is. Aangezien eiser op 1 november 2008 meer dan twee jaar ziek is geweest, herstel niet binnen zes maanden na 14 juli 2008 is te verwachten en het niet mogelijk was eiser te re-integreren is op goede gronden ontslag verleend met ingang van 1 november 2008.
Bestreden wordt dat eiser een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 75% van het laatstgenoten inkomen, dan wel een aanvulling van de uitkering tot 80 á 85% zou zijn toegezegd. Eisers stelling dat de keuringsarts in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft vermeld dat hij aangepast werk zou verzorgen, wordt bestreden. Er wordt op gewezen dat een ontslagvergunning van het CWI hier niet is vereist.
Eiser heeft tegen dit laatste besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Aangevoerd is dat de beloften van de commandant en de personeelschef, dat er meerdere bovenwettelijke regelingen zijn die zouden leiden tot een inkomen van 80 á 85% van het laatstverdiende salaris, niet worden nagekomen. Hij is van mening dat er onvoldoende is gezocht naar mogelijkheden tot re-integratie. Naar zijn opvatting heeft de keuringsarts in Utrecht in een FML aangegeven dat er naar een passende baan gezocht moest worden. Het ontslag is verder verleend zonder vergunning van het CWI en een hem vroeger overkomen dienstongeval is nooit besproken of erkend.
Het beroepschrift strekt tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit. Verzocht wordt om toekenning van een ontslagvergoeding vanwege geleden en te lijden schade als gevolg van het ontslag.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerders besluit, om eiser met ingang van 1 november 2008 eervol ontslag te verlenen, in rechte in stand kan blijven.
Hierover wordt als volgt overwogen.
Allereerst wordt vastgesteld dat de rechtbank op 14 september 2009 van eiser een nader stuk heeft ontvangen over een aanvraag uitbetalen niet genoten verlofuren bij ontslag/overlijden. Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Awb kunnen nadere stukken tot tien dagen voor de zitting worden ingediend. De laatste dag waarop de rechtbank nadere stukken diende te ontvangen was de elfde dag voor de zitting, dat wil zeggen op 12 september 2009, zodat eiser het stuk te laat heeft ingediend.
De rechtbank overweegt dat het ingebrachte nadere stuk geen betrekking heeft op een toelichting op de processtukken. Nu verweerder bovendien ter zitting heeft verklaard bezwaar te maken tegen het opnemen van dit stuk in het dossier bepaalt de rechtbank, dat het van eiser op 14 september 2009 ontvangen nadere stuk niet aan het dossier wordt toegevoegd.
In artikel 121, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bard is bepaald – voor zover van belang – dat de ambtenaar, anders dan op eigen aanvraag, kan worden ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
Op grond van het derde lid kan een dergelijk ontslag slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.
In het zevende lid is bepaald dat de Minister - om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, - het oordeel vraagt van een daartoe door het UWV aangewezen arts.
In het achtste lid is bepaald dat bovengenoemde arts bij zijn beoordeling een door de Minister aangewezen arts en desgewenst een door de ambtenaar aangewezen arts betrekt. Op grond van het negende lid wordt de ambtenaar schriftelijk in kennis gesteld van deze procedure en van de mogelijkheid om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure.
In het elfde lid is bepaald dat de in het zevende lid bedoelde arts naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport opstelt. Hij zendt dit rapport aan de Minister met afschrift aan de ambtenaar.
Uit de gedingstukken blijkt dat eiser op 28 maart 2008 een geneeskundig onderzoek heeft ondergaan bij de afdeling Bijzondere Medische Beoordelingen, een onderdeel van het Ministerie van Defensie. De keuringsuitslag luidt dat eiser niet geschikt is voor de eigen functie, aangezien hij blijvend en essentieel beperkt is voor de werkzaamheden behorende bij de functie.
Blijkens de gedingstukken is dit functieongeschiktheidsadvies de grondslag voor het nu aan de orde zijnde besluit tot ontslag.
De rechtbank stelt vast dat het hier geen functieongeschiktheidsadvies betreft van het UWV, maar een advies van verweerders eigen organisatie. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder dienaangaande gesteld dat door het UWV sinds het in werking treden van de WIA niet meer een zodanig advies wordt uitgebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het uitgebrachte functieongeschiktheidsadvies echter niet worden aangemerkt als het oordeel van een door het UWV aangewezen arts, als bedoeld in artikel 121, zevende lid, van het Bard, zodat niet voldaan is aan het bepaalde in dit artikellid.
De rechtbank merkt op dat ook indien moet worden aangenomen dat door het UWV ter zake inderdaad geen oordeel (meer) wordt gegeven, de gevolgde procedure in dit geval niet voldoet aan de te stellen eisen die uit artikel 121 van het Bard kunnen worden afgeleid. Afgezien van de vraag in hoeverre een arts van verweerders eigen organisatie als onafhankelijk kan worden aangemerkt, geldt in elk geval dat eiser op geen enkele wijze in de gelegenheid is gesteld een door hem aangewezen arts in de procedure te betrekken, als bepaald in het achtste lid van artikel 121 Bard. Ook kan de uitslag van het geneeskundig onderzoek van 17 april 2008 niet gelijk worden gesteld met een rapport van het UWV, nu het slechts de keuringsuitslag bevat en niet de bevindingen waarop het oordeel is gebaseerd, als vereist in artikel 121, elfde lid, van het Bard.
Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 121 van het Bard voor vernietiging in aanmerking komt.
Nu ook op geen enkele wijze gebleken is dat verweerder onderzoek heeft gedaan om eiser binnen het gezagsbereik van verweerder andere arbeid aan te bieden, komt het bestreden besluit ook om die reden voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder van het verrichtte onderzoek schriftelijk verslag dient te doen zodat in de eerste plaats voor eiser, maar ook voor de rechtbank, verweerders inspanningen ter zake inzichtelijk en toetsbaar zijn.
Bij het nieuw te nemen besluit zal verweerder dienen te betrekken dat door eiser is verklaard dat door de keuringsarts een FML is opgemaakt en dat passende arbeid mogelijk werd geacht.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de reiskosten van eiser wegens het bijwonen van de zitting wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proces¬kosten bestuursrecht en artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in straf¬zaken 2003 door de rechtbank vastgesteld op € 14,30, zijnde de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
1.verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2.draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
3.bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 145,00 wordt vergoed door verweerder;
4.veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 14,30 wegens reiskosten.
Aldus gedaan door M.A.H. Span Henkens, voorzitter, en P.J.M. Bruijnzeels en T.E.A. Willemsen, leden, in tegenwoordigheid van F.A.W. van Gils als waarnemend griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2009.
w.g. F.A.W. van Gils w.g. M. Span-Henkens
Voor eensluidend afschrift,
de waarnemend griffier,
Verzonden:18 november 2009
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.