vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
zaaknummer / rolnummer: 115621 / HA ZA 06-1173
Vonnis van 4 november 2009
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LANDGRAAF,
zetelend te Landgraaf,
eiseres,
advocaat mr. J.G.L. van Nus,
1. de vennootschap onder firma
[Naam gedaagde sub 1],
gevestigd te Landgraaf,
gedaagde sub 1,
advocaat mr. G.E.R. Ummelen,
en haar vennoten/eigenaren:
2. [Naam gedaagde sub 2],
wonende te Landgraaf,
gedaagde sub 2,
advocaat mr. G.E.R. Ummelen,
3. [Naam gedaagde sub 3],
wonende te Landgraaf,
gedaagde sub 3,
advocaat mr. G.E.R. Ummelen,
4. Mr. R.A.H. VLECKEN, in zijn hoedanigheid van derde ex artikel 20 van de Onteigeningswet voor wijlen [De heer S. ],
wonende te Maastricht,
gedaagde sub 4,
advocaat mr. R.A.H. Vlecken.
Partijen zullen hierna de Gemeente en gedaagden - afzonderlijk aan te duiden als [Gedaagden] en mr. Vlecken q.q. - genoemd worden.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. Bij tussenvonnis van 28 maart 2007 is de vervroegde onteigening uitgesproken ten name van en ten behoeve van de Gemeente van het perceel, kadastraal bekend gemeente Landgraaf, sectie B 1061, voor zoveel deze grond blijkens Koninklijk Besluit van 29 juni 2005 (overeenkomstig grondplan 18 en overigens de onteigeningsdocumenten die deel uitmaken van dat KB) is aangewezen ter onteigening, te weten voor een omvang van 41centiare, is een voorschot voor gedaagden op de vast te stellen schadeloosstelling bepaald, zijn deskundigen benoemd om de schadeloosstelling te begroten, is een rechter-commissaris aangewezen om bij de opneming door de deskundigen aanwezig te zijn, en zijn nieuwsbladen aangewezen waarin de aankondiging van de vervroegde onteigening en van plaats en tijd van de opneming door deskundigen door de griffier diende te geschieden.
1.2. Vervolgens heeft, na de voorgeschreven aankondiging in de nieuwsbladen, de bij voornoemd vonnis bevolen opneming plaatsgevonden op het door de rechter-commissaris bepaalde tijdstip. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
1.3. De deskundigen hebben op 12 maart 2008 hun rapport ter griffie van deze rechtbank neergelegd.
1.4. De Gemeente, [Gedaagden] en mr. Vlecken q.q. hebben een bezwaarschrift ingediend. Naar aanleiding van de bezwaarschriften zijn de Gemeente, mr. Vlecken q.q., alsmede de deskundigen door de meervoudige kamer bij gelegenheid van het pleidooi gehoord. [Gedaagden] heeft om proces-economische redenen afgezien van de mogelijkheid om te worden gehoord ter gelegenheid van het pleidooi. Van het pleidooi is een proces-verbaal opgemaakt. De inhoud van het proces-verbaal, evenals die van het deskundigenrapport en van het ingediende bezwaarschrift dient als hier ingelast te worden beschouwd.
1.5. Tenslotte heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1. Thans dient te worden beslist over de aan gedaagden toekomende schadeloosstelling.
2.2. De deskundigen hebben in hun rapport geadviseerd de schadeloosstelling vast te stellen op € 307,50 (41m² à € 7,50). Naar het inzicht van de deskundigen is er geen sprake van waardevermindering van het overblijvende. Gezien de beperkte oppervlakte van het onteigende perceelsgedeelte ten opzichte van het overblijvende perceelsgedeelte achten de deskundigen reconstructie niet realistisch en/of uitvoerbaar. De rente van het vrijkomend vermogen moet volgens de deskundigen voldoende worden geacht om inkomensschade te compenseren.
Daar door de Gemeente reeds een voorschot van € 369,00 aan gedaagden is voldaan, adviseren de deskundigen om tevens te bepalen dat gedaagden het verschil tussen voornoemde bedragen dienen terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2007 - de datum waarop de inschrijving van het vonnis d.d. 28 maart 2007 in de openbare registers heeft plaatsgevonden - tot de datum van het eindvonnis.
2.3. De deskundigen hebben in het kader van de bepaling van de hoogte van het bedrag van de schadeloosstelling tot uitgangspunt genomen de bestemming van de gronden zoals deze voorheen gold. Ingevolge het ‘Bestemmingsplan Schaesberg Zuid’, dat is het voorafgaand aan het bestemmingsplan ‘Binnenring’ geldende bestemmingsplan, gold voor de onteigende gronden de bestemming agrarisch gebied, onbebouwd. Met inachtneming van de uitgangspunten zoals neergelegd in de artikelen 40a, 40b en 40 c van de Onteigeningswet (Ow) zijn de deskundigen tot het besluit gekomen dat het onteigende perceel de hoogste waarde heeft als agrarische grond. Met inachtneming van voornoemde uitgangspunten hebben zij vervolgens op basis van kennis en kunde intuïtief de verkeerswaarde voor agrarische grond in de nabije omgeving in het vrije commerciële verkeer bij gebruiksvrije levering op de peildatum getaxeerd op € 5,-. Voorts achten zij het in de concrete situatie aannemelijk dat er een bescheiden opwaartse druk uit gaat van het feit dat het perceel gelegen is in de periferie van het stedelijk gebied van de gemeente Heerlen en de gemeente Landgraaf. Op grond daarvan komen zij tot een prijs van € 7,50. Gezien het uitgevoerde werk waarvoor is onteigend, zijn de deskundigen van mening dat er geen sprake is van een complex in de zin van artikel 40d Ow, dan wel van enige complexwaarde als op die wetsbepaling gebaseerd.
2.4. De rechtbank kan, gelet ook op de ingevolge artikel 40 c Ow buiten beschouwing te laten voordelen en nadelen welke door het werk en de plannen voor het werk teweeg worden gebracht, instemmen met het door de deskundigen gekozen uitgangspunt, waarbij aansluiting is gezocht bij de bestemming als agrarische grond zonder bebouwing, nu de ter plaatse van het onteigende perceelsgedeelte vigerende bestemming van weg voor het eerst is opgenomen in het huidige bestemmingsplan en wel in verband met de aan te leggen binnenring en daaraan voorafgaand er reeds sedert jaren sprake was van een agrarische bestemming. De deskundigen hebben voorts rekening gehouden met het feit dat de grond in de nabijheid van het verstedelijkte gebied van de gemeente Heerlen en de gemeente Landgraaf is gelegen. De rechtbank acht het aannemelijk dat daar een waardeverhogend effect van uit kan gaan.
2.4.1. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat er in casu geen sprake is van één complex als bedoeld in artikel 40 d van de Onteigeningwet. Tot dit oordeel komt de rechtbank gelet op de door de deskundigen gegeven toelichting, alsmede ook gelet op de ter zitting door de Gemeente aangedragen jurisprudentie (HR 11 juli 2008, RvdW 2008, 727). Deze jurisprudentie ondersteunt het standpunt van de deskundigen dat het feit dat de weg ten behoeve waarvan in casu wordt onteigend mede dient ter ontsluiting van de ter plaatse van de onteigende grond gelegen wijken, waar zich bepaalde herstructureringsactiviteiten hebben voorgedaan, niet dwingt tot de conclusie dat het hier gaat om één, geheel in exploitatie gebracht, complex en dat de aanleg van de weg, gelet op het in het gegeven geval toepasselijke bestemmingsplan, als één afzonderlijk complex dient te worden aangemerkt.
2.5. De deskundigen zijn verder vrij in het maken van een keuze voor een bepaalde methode van waardering. De door de deskundigen gehanteerde intuïtieve methode is één van de, ook ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad, toegestane methodes voor de waardering van percelen die onteigend worden. De rechtbank kan zich er mee verenigen dat de deskundigen in dit geval voor die methode hebben gekozen. Ook partijen hebben geen bezwaar tegen die keuze gemaakt. Partijen kunnen zich echter niet vinden in de op basis van die methode vastgestelde waarde.
2.6. Door zowel [Gedaagden] als door mr. Vlecken q.q. is aangevoerd dat de deskundigen de basiswaarde van € 5,- onvoldoende hebben onderbouwd en dat zij geen vergelijkingsgegevens hebben genoemd. Gedaagden zijn op grond daarvan van mening dat de deskundigen de waarde te laag hebben ingeschat. Door gedaagden zijn echter geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat dit bedrag hoger zou moeten worden ingeschat.
2.7. Door [Gedaagden] zijn bij bezwaarschrift een aantal transacties aangevoerd die volgens [Gedaagden] ter vergelijking kunnen dienen en waaruit blijkt dat voor de grond een hogere prijs wordt betaald. Nu deze transacties echter voor het eerst in die fase aan de orde zijn gesteld, hebben de deskundigen deze niet in hun beoordeling kunnen meewegen. De rechtbank kan deze transacties niet in haar oordeel betrekken. Bovendien zijn de eerder door partijen aangevoerde vergelijkingstransacties door de deskundigen beoordeeld, maar hebben deze voor de deskundigen geen aanleiding gevormd hun standpunt te herzien.
2.8. Met het door gedaagden aangevoerde aspect van de ligging van het perceel in de nabijheid van de bebouwde kom hebben de deskundigen, aldus stellen zij in hun rapport, rekening gehouden. Ten aanzien van het argument van gedaagden dat aan deze ligging een verwachtingswaarde kan worden ontleend, hebben de deskundigen aangegeven dat niet is gebleken van ontwikkelingen, noch voor, noch na de uitvoering van het werk waarvoor onteigend wordt, die ertoe leiden dat enige verwachtingswaarde zou moeten worden aangenomen. De rechtbank heeft de verweren van gedaagden tegen dit standpunt van de deskundigen gezien, maar naar het oordeel van de rechtbank kan niet op grond van de daarbij aangevoerde argumenten worden vastgesteld dat de deskundigen op dit punt het gelijk niet aan hun zijde zouden hebben.
2.9. De Gemeente heeft geen bezwaar tegen de door de deskundigen gehanteerde methode van waardering, doch kan zich ook niet vinden in de op basis van die methode vastgestelde waarde. De Gemeente is van oordeel dat de waarde lager dient te worden vastgesteld. Voorts acht de Gemeente de door de deskundigen bepaalde waarde van € 5,- en de opslag van € 2,50 onvoldoende onderbouwd.
2.9.1. De Gemeente baseert haar standpunt op het feit dat in het verleden door haar verschillende malen voor agrarische grond een aankoopprijs is betaald, die is gebaseerd op een meterprijs van € 7,-. De deskundigen hebben dienaangaande gesteld, dat deze transacties na de peildatum hebben plaatsgevonden. Uit de door de Gemeente bij haar bezwaarschrift overgelegde lijst van transacties blijkt dat deze inderdaad na de peildatum van 18 mei 2007 hebben plaatsgevonden. De rechtbank begrijpt het commentaar van de deskundigen aldus dat deze transacties zich niet lenen voor een vergelijking omdat moet worden aangenomen dat de prijs werd beïnvloed door het ingezette onteigeningstraject. Door de Gemeente zijn, buiten de hiervoor genoemde transacties, geen, althans niet tijdig, feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de door de deskundigen bepaalde waarde veel te hoog zou zijn.
2.10. Zoals hiervoor reeds weergegeven kan de rechtbank zich vinden in de door de deskundigen gehanteerde uitgangspunten. De rechtbank ziet aldus geen aanleiding om niet te vertrouwen op de kunde en kennis van de deskundigen en de op basis daarvan door hen gedane intuïtieve taxatie. Aan deze methode van waardering is eigen dat geen uitgebreide motivering kan worden gegeven van alle facetten die daarbij een rol hebben gespeeld. Een volledige onderbouwing aan de hand van transacties die zich voor vergelijking lenen kan dan niet worden gegeven.
2.11. De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de door de deskundigen daarvoor gegeven argumenten de conclusie van het rapport kunnen dragen. De rechtbank kan zich verenigen met deze argumenten en de daarop steunende conclusie weshalve de rechtbank deze conclusie tot de hare maakt en dien overeenkomstig het advies van de deskundigen zal worden overgenomen door het totaalbedrag van de schadeloosstelling vast te stellen op € 307,50. Aangezien het toegekende voorschot van € 369,- voornoemd bedrag overtreft, zullen gedaagden het verschil van € 71,50 dienen terug te betalen aan de Gemeente. De door de deskundigen geadviseerde toewijzing van rente over dat bedrag wordt echter niet toegekend, nu in artikel 54t, derde lid, Ow niet is bepaald dat rente verschuldigd is over het bedrag waarmee hetgeen aan voorschot is ontvangen de schadeloosstelling overtreft.
2.12. Door [Gedaagden] zijn een aantal facturen overgelegd. Dit betreffen onder meer facturen van mr. Ummelen in verband met juridische bijstand aan de gedaagden sub 1 tot en met 3. In deze facturen van mr. Ummelen wordt een bedrag van totaal € 5.799,84 gedeclareerd ten aanzien van diens verrichtingen in de onderhavige procedure.
2.12.1. Hoewel het bedrag van de toe te kennen schadeloosstelling lager is dan het bij dagvaarding aange¬boden bedrag, dienen de kosten van deze procedure naar het oordeel van de rechtbank toch voor rekening van de Gemeente te komen, omdat [Gedaagden] de verwerping van het aanbod van de Gemeente voldoende heeft gemotiveerd en de argumenten, die zij heeft ingebracht tegen dit aanbod niet reeds bij voorbaat kansloos waren.
2.12.2. Ingevolge artikel 50 Ow en de jurisprudentie bij dat artikel komen de daadwerkelijke gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking, althans voor zover tot het aanwenden van deze kosten in redelijkheid kon worden besloten en deze kosten, zulks beoordeeld in relatie tot het belang van de zaak, binnen een redelijke omvang zijn gebleven.
2.12.3. De som van de bedragen van de declaraties van de raadsman van [Gedaagden] is een aanzienlijk bedrag. Een declaratie van deze omvang kan worden gemotiveerd door het feit dat het een meer dan gemiddeld gecompliceerde zaak betreft, waarvoor de advocaat een meer dan gemiddeld aantal uren nodig heeft of deze advocaat meer dan gemiddeld gekwalificeerd dient te zijn. Aan de rechtbank is niet gebleken dat deze zaak meer dan gemiddeld gecompliceerd is. Bij bestudering van de specificaties bij de facturen van de raadsman van [Gedaagden] blijkt voorts niet van bijzondere verrichtingen, welke niet kunnen worden begrepen onder gebruikelijke, door een in een onteigeningszaak gewoonlijk door de advocaat van verweerder te ontplooien activiteiten. De vermelde activiteiten betreffen steeds ‘studie’, ‘correspondentie’, ‘telefoon’ ‘gesprek’ en ‘processtuk redigeren’ en ‘descente’. De hoogte van het gedeclareerde bedrag, dat scherp afwijkt van het liquidatietarief in onteigeningzaken, wordt hierdoor niet verklaard. Voorts treedt sterk naar voren de volledige disproportie tussen de hoogte van het gefactureerde bedrag en het belang van de zaak. Op grond van de voorgaande omstandigheden, mede in aanmerking nemende het feit dat de schadeloosstelling lager is uitgevallen dan de door de gemeente aangeboden schadeloosstelling, ziet de rechtbank aanleiding om voor de begroting van de kosten van het geding, voorzover het de kosten voor rechtsbijstand betreft, niet als uitgangspunt te nemen de werkelijk door [Gedaagden] als kosten voor rechtsbijstand betaalde bedragen. In de plaats daarvan zal de rechtbank voor begroting van deze kosten zich baseren op het liquidatietarief in onteigeningszaken, nu dit tarief is vastgesteld door de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten en door de leden van de beroepsorganisatie kennelijk als een redelijke vergoeding voor de daarin genoemde werkzaamheden in het onteigeningsgeding wordt beschouwd.
2.12.4. De begroting van de kosten voor rechtsbijstand volgens het liquidatietarief in onteigeningszaken geeft de volgende berekening:
- conclusie van antwoord houdende verwerping van het aanbod 1
- descente en opname deskundigen 1
- bezwaarschrift deskundigenrapport 1
Totaal aantal punten: 3
Het belang van de zaak moet worden geschat op een bedrag van € 205,- ( 2/3 x € 7,50 x 41m²). Het betreft aldus een zaak in de categorie I ( tot € 10.000,-). waarbij volgens het liquidatietarief een waardering kan worden toegepast van € 384,- per punt. De kosten van juridische bijstand, waar volgens het liquidatietarief in redelijkheid een vergoeding voor dient te worden toegekend, bedragen derhalve € 1.152,-. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen bijzondere omstandigheden, die in redelijkheid noodzaken tot een afwijking van de volgens dit tarief berekende kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank zal daarom de redelijkerwijs door [Gedaagden], gemaakte kosten voor rechtsbijstand begroten op een bedrag van € 1.152,-.
2.12.5. Voorts hebben [Gedaagden] een factuur overgelegd van Ing. J.V.M. Aelmans d.d. 8 september 2008 ad € 3.219,21 voor deskundige bijstand in de vorm van onteigeningsadvies en begeleiding bij onderhandelingen. In totaal zijn 26,58 uren tegen gedifferentieerde tarieven gedeclareerd.
2.12.6. Namens de Gemeente is bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van kosten van Aelmans, ontstaan in de administratieve of voorbereidende fase. Volgens de Gemeente behelsde in deze fase de bijstand niet meer dan vage telefonische antwoorden en heeft het nauwelijks geleid tot aantoonbare schriftelijk correspondentie tussen partijen die zou hebben kunnen leiden tot regeling in der minne omtrent de aankoop.
2.12.7. Ook in het geval van andere deskundige bijstand zal dienen te worden bezien of deze kosten naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijze konden worden aangewend en deze kosten binnen een redelijke omvang zijn gebleven. De onteigeningsprocedure kent, naast typisch juridische facetten, ook vraagstukken die voor de beantwoording een zekere mate van kennis van ruimtelijke ordening e.d. vereisen. Het is daarom niet een op voorhand onredelijke beslissing van [Gedaagden] om – naast haar advocaat – ook nog een andere, ter zake deskundige persoon in te schakelen. Welke werkzaamheden Aelmans ten behoeve van deze zaak heeft verricht is door [Gedaagden] niet nader toegelicht. Voor zover uit de omschrijving van de werkzaamheden in de ‘factuur’ van Aelmans kan blijken, gaat het daarbij om bestudering van stukken, communicatie in de vorm van overleg en correspondentie en om het inwinnen van informatie en taxatieactiviteiten. Afgemeten aan uitgekeerde vergoedingen in vergelijkbare situaties, zoals bijvoorbeeld de door de minister van Verkeer en Waterstaat gehanteerde forfaitaire tarieven voor deskundige bijstand bij minnelijke verwerving, is het door [Gedaagden] voor deze deskundige bijstand door Aelmans gedeclareerde bedrag ad € 3.219,21 buitensporig hoog, vooral ook gelet op het financiële belang van [Gedaagden]. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het toe te wijzen bedrag te matigen tot een vergoeding gelijk aan het tarief van twee uren tegen het hoogste door Aelmans gedeclareerde tarief van € 120,-.
2.12.8. Mr. Vlecken heeft zijn concept voor zijn factuur d.d. 16 september 2008 overgelegd ad totaal € 6.037,- welke is gericht aan de overleden [Heer S.], maar welke zal zijn bedoeld voor de erven van [Heer S. ].
2.12.9. Ingevolge artikel 20, eerste lid Ow komen ten laste van de onteigenende partij de kosten van benoeming van de derde. De benoeming van mr. Vlecken q.q. heeft plaatsgevonden op een door de Gemeente ingediend verzoek middels de beschikking van 31 oktober 2006, na een voorafgaande zitting van de rechtbank waarbij deze benoeming door de Gemeente werd verzocht. Bij de behandeling door de rechtbank van dit verzoek is door de Gemeente een brief overgelegd waarin mr. Vlecken stelt een benoeming te zullen aanvaarden. Op grond hiervan mag worden aangenomen dat de eerste twee verrichtingen op de specificatie bij de concept factuur van 16 september 2008 van mr. Vlecken, beide gedateerd op 17 oktober 2006, betrekking hebben op deze benoeming door de rechtbank. De kosten voor deze verrichtingen bedragen volgens het concept van de factuur € 35,64. Deze kosten vermeerderd met de kantoorkosten ad 5% en BTW zal de rechtbank ten laste van de Gemeente brengen.
2.12.10. In het eerste lid van artikel 20 Ow is voorts bepaald dat de derde bij het ophouden zijner betrekking het loon van een bewindvoerder en daarenboven de gemaakte onkosten in rekening kan brengen. Deze kosten komen, zoals ook uit de uitspraak van de Hoge Raad van 23 maart 1977, gepubliceerd in NJO 1977, 5 blijkt, niet ten laste van de onteigenende partij, doch van degene die door de derde wordt vertegenwoordigd.
Behalve als derde ex artikel 20 Ow is mr. Vlecken in deze zaak ook opgetreden als procureur/advocaat. Op 6 december 2006 heeft hij zich als zodanig gesteld voor RAM Vlecken q.q., derde ten behoeve van [Heer S. ]. Bij het voornoemde concept voor een declaratie van mr. Vlecken aan (de erven van) [Heer S. ] is een specificatie gevoegd. In deze specificatie worden de activiteiten waarvoor deze declaratie geldt gespecificeerd. Behalve een post voor de tijd besteed aan het opstellen van een processtuk, betreft het volgens deze specificatie zonder uitzondering werkzaamheden die zowel kunnen blijken te zijn verricht in het kader van de vertegenwoordiging van (de erven van) [Heer S. ], als dat deze kunnen blijken te zijn verricht in het kader van de procesvertegenwoordiging als advocaat van die partij. Uit deze conceptdeclaratie blijkt dus (op één enkele post na) niet welke kosten voor rechtsbijstand ten laste zijn gekomen of gaan komen van (de erven van) [Heer S. ].
2.12.11. Nu uit de (concept)declaratie niet duidelijk wordt welke activiteiten door mr. R.A.H. Vlecken zijn ontplooid in het kader van de rechtsbijstand in de procesfase zal de rechtbank voor wat dat betreft aansluiting zoeken bij de activiteiten zoals deze uit het dossier blijken. De rechtbank zal de honorering van die activiteiten, bij gebreke van een ander houvast daarvoor, begroten volgens het liquidatietarief in onteigeningszaken. De tarieven in het liquidatietarief in onteigeningszaken lenen zich daar voor, nu deze zijn vastgesteld door de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten en de daarin bepaalde vergoedingen door de leden van deze beroepsorganisatie kennelijk als een redelijke vergoeding voor de daarin genoemde werkzaamheden in het onteigeningsgeding worden beschouwd. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die er toe hebben geleid dat de mr. R.A.H. Vlecken meer dan gemiddeld tijd aan de procedurele handelingen heeft moeten besteden, terwijl ook niet is gebleken dat deze zaak zo gecompliceerd is dat dit leidde tot de noodzaak van rechtsbijstand door een meer dan gemiddeld gekwalificeerde advocaat. Gelet op het uiterst geringe belang van de erven [Heer S. ], dat met deze onteigeningszaak is gemoeid, zouden verdere onkosten voor rechtsbijstand bovendien ook de toetst van de redelijkheid al heel snel niet meer kunnen doorstaan. Er is dus geen enkele indicatie om bij het begroten van de proceskosten, de kosten voor rechtsbijstand anders te begroten dan gelijk aan de forfaitaire bedragen volgens het liquidatietarief in onteigeningszaken. In dit verband wordt door de rechtbank nog overwogen dat het feit dat de schadeloosstelling lager is uitgevallen dan de door de gemeente aangeboden schadeloosstelling in dit geval geen aanleiding is om de kosten van de procedure niet voor rekening van de Gemeente te brengen. Namens mr. R.A.H. Vlecken q.q. is de verwerping van het aanbod van de Gemeente voldoende gemotiveerd en de argumenten die zijn ingebracht tegen dit aanbod waren niet bij voorbaat kansloos.
De kosten van het geding, daaronder de kosten van rechtsbijstand waartoe naar het oordeel van de rechtbank door mr. R.A.H. Vlecken q.q. in redelijkheid kon worden besloten deze te maken, kan op grond van de voorafgaande overwegingen daarom als volgt worden begroot:
- conclusie van antwoord houdende verwerping van het aanbod 1
- descente en opname deskundigen 1
- bezwaarschrift deskundigenrapport 1
- pleidooi. 2
Totaal aantal punten: 5
Het belang van de zaak moet worden geschat op een bedrag van € 102,55 ( 1/3 x € 7,50 x 41m²). Het betreft aldus een zaak in de categorie I ( tot € 10.000,-). waarbij volgens het liquidatietarief een waardering kan worden toegepast van € 384,- per punt. De kosten van juridische bijstand, berekend volgens het liquidatietarief bedragen derhalve € 1.920,-.
Tevens zullen de kosten voor vastrecht aan de zijde van mr. Vlecken q.q. door de Gemeente dienen te worden vergoed.
2.12.12. De door mr. Vlecken bij akte van 17 september 2008 als productie 1 in het geding gebrachte factuur van Aelmans Rentmeesters- en Makelaarskantoor d.d. 8 september 2008 is identiek aan de hierboven onder overweging 2.12.5 genoemde factuur welke door mr. Ummelen in het geding werd gebracht. Deze factuur is gericht a[Gedaagden]den]. Door mr. Ummelen is ten aanzien van deze factuur opgemerkt dat ‘[Gedaagden]’ de aan hen in rekening gebrachte kosten hebben betaald. In deze betreft het aldus geen kosten van andere deskundige bijstand ten laste van R.A.H. Vlecken q.q.. Deze kosten kunnen derhalve niet als proceskosten ten laste van de onteigende partij worden gebracht.
2.13. Door de deskundigen is een samengestelde declaratie ingediend ten behoeve van de onderhavige zaak en een drietal gelijksoortige zaken waarin de onteigening door de gemeente Landgraaf en de gemeente Heerlen wordt gevorderd. In totaal hebben zij een bedrag van € 106.135,65 gedeclareerd. Deze kosten zullen evenredig verdeeld worden over de gemeente Heerlen en de gemeente Landgraaf naar rato van de oppervlakte van de onteigende grond. Voor de gemeente Landgraaf wordt dit bedrag vastgesteld op € 17.428,95: € 9.344,48, voor de deskundige Roebroek, € 3.187,80 voor de deskundige Jacobs en voor de deskundige Van Sambeek € 4.698,92.
2.14. Gelet op het bepaalde in artikel 50, lid 5 van de Onteigeningswet komen de kosten van de bekendmakingen bedoeld in artikel 28 lid 1, artikel 35 lid 2 en artikel 54 lid 1 Onteigeningswet voor rekening van de Gemeente. Nu deze kosten hangende de procedure door de griffier van deze rechtbank zijn voorgeschoten zal de rechtbank bepalen dat deze kosten door de Gemeente aan de griffier dienen te worden vergoed. De kosten bedragen in totaal € 1.821,88 en zullen op dezelfde wijze al hiervoor worden verdeeld over de gemeente Heerlen en Landgraaf. Voor de gemeente Landgraaf bedragen deze kosten € 299,18.
stelt de door de Gemeente ter zake van de onderhavige onteigening aan gedaagden te betalen schadeloosstelling vast op
€ 307,50;
verstaat dat naar aanleiding van het tussen¬vonnis d.d. 28 maart 2007 reeds een bedrag van € 369,- bij wijze van voorschot aan gedaagden is voldaan;
veroordeelt gedaagden om tegen behoorlijk bewijs van kwijting van het hiervoor bedoelde voorschot van € 369,- aan de Gemeente terug te betalen een bedrag van € 61,50;
wijst aan als dagbladen waarin dit vonnis door de griffier bij uittreksel zal worden geplaatst: Dagblad De Limburger en Het Limburgs Dagblad, beide in de editie verschijnende in de gemeente Landgraaf;
verwijst de Gemeente in de kosten van het geding aan de zijde van [Gedaagden] gerezen en tot aan dit vonnis begroot op € 226,- voor vastrecht, € 1.920,- voor kosten juridische bijstand en € 120,- voor andere kosten deskundige bijstand;
verwijst de Gemeente in de kosten van het geding aan de zijde van mr. Vlecken q.q. gerezen en tot aan dit vonnis begroot op € 226,- voor vastrecht, € 1.920,- voor kosten juridische bijstand en € 44,53 voor kosten benoeming derde,
verwijst de Gemeente in de kosten van de deskundigen, en stelt die in de onderhavige zaak en de zaken met zaaknummers 113608/HA ZA 06-886 en 114107/ HA ZA 06-984 gezamenlijk op € 9.344,48, voor de deskundige Roebroek, € 3.187,80 voor de deskundige Jacobs en voor de deskundige Van Sambeek € 4.698,92;
verstaat dat de Gemeente aan de griffier van deze rechtbank zal voldoen de door die griffier voor¬geschoten kosten van de publicaties als bedoeld in artikel 28 lid 1, artikel 35 lid 2 en artikel 54 lid 1 van de Onteigeningswet, zulks gelet op het bepaalde in artikel 50 lid 5 van de Onteige¬ningswet, welke tot op heden in de onderhavige zaak en de zaken met zaaknummers 113608/HA ZA 06-886 en 114107/ HA ZA 06-984 gezamenlijk bedragen
€ 299,18.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. van Maanen Winters, voorzitter, mr. J.J.P. Bergmans en mr R. Kluin, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
EvdS