RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 1001
[eiser],
wonend te Simpelveld, eiser,
de Minister van Justitie,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 18 mei 2009
Kenmerk: DT&V/P&O/2009/uit-314
Eiser heeft tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 oktober 2009, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde M.C.W.C. van Zon, werkzaam bij AbvaKabo. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.V. Koolschijn, R. Roodzandt en Th.A. Meijboom, allen werkzaam bij verweerder.
Eiser is sinds 1974 in overheidsdienst en sinds 1995 gedetacheerd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND). Met ingang van 1 juli 2007 is hij definitief geplaatst bij de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: DT&V), Directie Voorbereiden en Vertrek van de IND, in de functie van regievoerder vertrek met als standplaats ’s-Hertogenbosch.
Nadat op 1 april 2008 bij de DT&V melding was gedaan van de gemiddelde aanwezigheidstijden van de medewerkers van de DT&V in de periode van 1 januari 2008 tot 21 maart 2008, is eiser op 3 april 2008 op zijn gemiddelde aanwezigheidstijden en tevens op zijn reisdeclaraties aangesproken. Hangende het hiernaar door Bureau Veiligheid en Integriteit (BV&I) in te stellen onderzoek werd eiser op 7 april 2008 met onmiddellijke ingang de toegang tot de gebouwen ontzegd.
Bij brief van 3 september 2008 is eiser het voornemen meegedeeld tot het verlenen van ongevraagd ontslag bij wijze van disciplinaire straf. Hierover heeft eiser zich schriftelijk verantwoord.
Bij besluit van 6 november 2008 is aan eiser de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Tegen dit besluit heeft eiser op 10 december 2008 bezwaar gemaakt.
Op 11 februari 2009 heeft eiser ook bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie van december 2008, voor wat betreft de uitbetaling van nog openstaande verlofuren.
Eiser is, in aanwezigheid van zijn gemachtigde, op beide bezwaren gehoord.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren ongegrond verklaard en handhaaft het besluit tot ontslagverlening en het niet uitbetalen van verlofuren. Verweerder volgt daarbij het advies van de bezwarencommissie, zij het met een gewijzigde motivering met betrekking tot het niet uitbetalen van openstaande verlofuren.
Verweerder heeft overwogen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan toerekenbaar zeer ernstig plichtsverzuim nu hij van juli 2007 tot en met maart 2008 dagelijks minder dan 8,5 uur (inclusief lunchpauze), en wel doorgaans zes tot zeven uur (exclusief lunchpauze), op de werkplek is geweest. Eiser heeft verder, zonder toestemming van het management, thuis gewerkt. Voor reiskosten woon werkverkeer heeft eiser 61 maal een te grote afstand gedeclareerd. Verder zit er van juli 2007 tot en met januari 2008 vaak tussen de begin- en eindtijden van de ingediende reisdeclaraties en de registratie van de ophaal- en inlevertijden van de sleutel een te groot en onverklaarbaar tijdsverschil. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiser niet zijn volledige medewerking heeft verleend aan het disciplinaire onderzoek.
Met betrekking tot het niet uitbetalen van niet genoten verlofuren heeft verweerder overwogen dat eiser in december 2008 onterecht een verrekening voor niet genoten verlof van € 1.999,75 is toegekend. In de periode van 1 januari 2008 tot 5 mei 2008 heeft hij 104 uur teveel aan compensatieverlof opgenomen, waar tegenover een verlofaanspraak van 92,5 uur staat. Het resulterende negatieve saldo wordt niet teruggevorderd.
Eiser heeft tegen het ontslag in beroep aangevoerd dat dit onevenredig is en dat er geen sprake is van plichtsverzuim. Het ontslag mag niet worden gebaseerd op een beschuldigende brief vanuit het beveiligingsbedrijf, die in veel opzichten onjuist is. Hij bestrijdt dat hij een onjuiste afstand woon werkverkeer heeft gehanteerd en acht het besluit met betrekking tot het aantal gewerkte uren en het thuiswerken onzorgvuldig genomen.
De declaratieformulieren zijn uitsluitend bedoeld om gemaakte kosten te declareren, hierop ingevulde werktijden zijn dan ook niet relevant en door de leiding steeds goedgekeurd.
Eiser mag niet worden verweten dat hij in de eerste stadia van deze zaak geen volledige medewerking heeft gegeven aan het ingestelde onderzoek. Eiser acht de straf onevenredig, hij is voordien nooit op zijn gedrag aangesproken noch is rekening gehouden met eerder toegekende bijzondere beloningen.
In beroep vordert eiser gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit. Eiser verzoekt verder verweerder te verplichten tot hervatting van de salarisbetalingen en uitbetaling van achterstallig salaris en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Het beroep voor wat betreft de uitbetaling van nog openstaande verlofuren is door eiser ter zitting ingetrokken.
Met het bestreden besluit van 10 januari 2008 heeft verweerder toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 80 en 81 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR). In dit geding moet de rechtbank beoordelen of het in geding zijnde handelen van eiser aannemelijk is, moet worden aangemerkt als plichtsverzuim en zo ja, in welke mate, en of dit plichtsverzuim eiser valt toe te rekenen. Vervolgens is de vraag aan de orde of het ontslag in het licht van de eiser verweten gedragingen evenredig is te achten.
Ingevolge artikel 81 van het ARAR kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens schuldig maakt aan plichtsverzuim disciplinair worden gestraft, waarbij als plichtsverzuim moet worden aangemerkt zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Verweerder heeft toerekenbaar ernstig plichtsverzuim vastgesteld voor wat betreft het thuis werken, de op de declaraties ingevulde werktijden, de hoogte van de reisdeclaraties, de sleutelregistratie, en het niet meewerken aan het onderzoek.
Met betrekking tot het thuiswerken heeft verweerder overwogen dat eiser tijdens een gesprek met hem heeft erkend dat hij thuis werkte en dat hij wist dat dit binnen de afdeling niet werd gedaan, tenzij daarover afspraken waren gemaakt. Eiser heeft verder, aldus verweerder, in een gesprek met een leidinggevende aangegeven dat hij thuis werkte. Deze leidinggevende bestrijdt dit. Gelet op de inconsistente verklaringen van eiser, heeft verweerder in navolging van de bezwarencommissie geen reden om aan te nemen dat er een afspraak over het thuis werken bestond. Vast staat dat eiser zonder toestemming thuis heeft gewerkt.
Eiser heeft gesteld dat hij regelmatig thuis heeft moeten werken omdat de werking van apparatuur op het werk te wensen overliet. Ook collega’s werken regelmatig thuis.
De rechtbank overweegt dat door verweerder wordt gesteld dat er een verbod bestond op thuis werken, doch dat het bestaan van dit verbod op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt. Bij de gedingstukken bevinden zich geen stukken waaruit blijkt dat een zodanig verbod op schrift is gesteld en daaraan bekendheid is gegeven. Ook blijkt daarvan niet uit bijvoorbeeld verslagen van functioneringsgesprekken, waarin eiser mondeling op dit verbod is gewezen. Nu eiser het bestaan van zulk een verbod betwist, is de rechtbank van oordeel dat van plichtsverzuim ter zake niet gesproken kan worden.
De rechtbank overweegt over de op de reisdeclaraties ingevulde werktijden als volgt.
Verweerder leidt uit de lijst “Declaratie dienstreizen binnenland” af dat eiser als begintijd standaard 08.00 uur heeft opgegeven terwijl uit de sleutelregistratie blijkt dat de ophaaltijden van de sleutel op de locatie variëren van 08.20 tot 08.30 uur. Deze speling acht verweerder aanvaardbaar. Op genoemde lijst variëren de door eiser vermelde eindtijden van 16.30 tot 17.00 uur terwijl de inlevertijden van de sleutel liggen tussen 14.00 en 16.30 uur. Verweerder acht een tijdverschil groter dan 45 minuten niet meer verklaarbaar door verkeersdrukte of anderszins, en kwalificeert het aldus gepleegde plichtsverzuim als zeer ernstig.
Eiser heeft hiertegen ingebracht dat de reisdeclaratie bedoeld was voor het declareren van gemaakte kosten en niet voor urenverantwoording. Hierop ingevulde werktijden zijn dan ook niet relevant. Als werktijden worden daarop al jarenlang door eiser en vele collega’s standaard 07.30 uur en 17.00 uur ingevuld, wat door de leiding steeds is goedgekeurd. Eiser is van mening dat de begin- en eindtijden op de reisdeclaraties niet overeen kúnnen stemmen met de tijdstippen van het ophalen en afleveren van de sleutel bij het AZC Heerlen.
De rechtbank is van oordeel dat de ambtenaar op declaraties correcte gegevens dient aan te leveren. Voldoende staat vast dat hiervan in een aantal gevallen geen sprake was. Op dit onderdeel is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van plichtsverzuim, dit is toerekenbaar maar kan niet als ernstig worden gekwalificeerd.
De rechtbank overweegt over de op de reisdeclaraties gedeclareerde bedragen als volgt.
In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat eiser van juli 2007 tot en met maart 2008 voor reiskosten woon werkverkeer 61 maal een afstand van 10 km heeft gedeclareerd, terwijl bij invoer in de routeplanner van zijn woonadres en werkadres als snelste en kortste route 2,4 km wordt aangegeven. Eiser heeft een afstand woon-werkverkeer van afgerond 5 km (enkele reis) als uitgangspunt genomen en wijst er op dat de door verweerder gehanteerde ANWB routeplanner een route plant over onbegaanbare en afgesloten wegen.
De rechtbank stelt vast dat de door verweerder gehanteerde ANWB-routeplanner een route plant over hetzij de Kapelstraat, hetzij de Peuschkensheiderweg te Simpelveld. Uit de door eiser ingebrachte gedingstukken blijkt dat deze wegen niet als doorgaande weg kunnen worden aangemerkt. Dit laat onverlet dat een route over wel begaanbare wegen uitkomt op een reisafstand van ongeveer 2,6 km. Dit is beduidend minder dan de door eiser opgevoerde 5 km. Aldus staat vast dat eiser bij zijn reisdeclararaties woon werkverkeer 61 maal een onjuiste reisafstand heeft gedeclareerd en zich daarmee toerekenbaar schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Dat plichtsverzuim kan niet als ernstig plichtsverzuim worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt over de sleutelregistraties het volgende.
Verweerder leidt uit een vergelijking van de sleutelregistratie van het AZC Heerlen en de toegangsregistratie van DT&V te ’s-Hertogenbosch af dat eiser niet het vereiste aantal uren heeft gewerkt. Dit komt er op neer dat hij van juli 2007 tot en met maart 2008 dagelijks minder dan 8,5 uur (inclusief lunchpauze), en wel doorgaans zes tot zeven uur (exclusief lunchpauze), op de werkplek is geweest. Eiser heeft weliswaar gesteld, aldus verweerder, dat niet alle werkzaamheden werden verricht op het AZC te Heerlen en dat ook werkzaamheden buitenshuis plaatsvinden, maar hij heeft deze stelling niet gemotiveerd. Verweerder ziet dan ook geen aanleiding om deze stelling te volgen.
Eiser heeft naar voren gebracht dat zijn werkzaamheden zich niet beperken tot het AZC te Heerlen. Zo bezocht hij regelmatig ketenpartners zoals bijvoorbeeld de Vreemdelingendienst en gemeenten. Ook werkte hij regelmatig thuis. Bewijs daarvan is onder meer te vinden op zijn laptop, die verweerder weigert ter beschikking te stellen dan wel zelf aan onderzoek te onderwerpen.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit de gedingstukken moet worden afgeleid dat de in geding zijnde sleutelregistratie niet is opgezet en bedoeld als registratiesysteem van werktijden van de betrokken werknemers. Uit de door eiser overgelegde brief van Trigion Beveiliging van 30 juni 2009 blijkt ook dat de werktijden niet worden bijgehouden. Weliswaar kan aan de sleutelregistratie een aanwijzing worden ontleend betreffende de aanwezigheid van eiser op het AZC te Heerlen, maar de waarde daarvan wordt mede bepaald door het antwoord op de vraag of eiser ook werkzaamheden buiten het AZC diende te verrichten. Eiser heeft reeds in bezwaar gesteld dat zijn werkzaamheden ook bestonden uit bezoeken aan ketenpartners. Het is in een dergelijk geval aan verweerder aannemelijk te maken dat de stelling van eiser niet juist is, bijvoorbeeld door het overleggen van een functiebeschrijving van de door eiser vervulde functie dan wel gemaakte werkafspraken. Vastgesteld moet worden dat dit niet is geschied. Dat eiser zulke dienstreizen niet heeft gedeclareerd, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, kan niet worden aangemerkt als bewijs dat die reizen niet zijn gemaakt. Uit de door eiser overgelegde brief van 20 september 2009 van de bureauchef vreemdelingenrecherche van de politie Limburg Zuid kan worden afgeleid dat eiser inderdaad werkzaamheden buiten het AZC verrichtte. Of dit geschiedde in een omvang als door eiser gesteld had, in ieder geval na het indienen van het bezwaarschrift, onderwerp van onderzoek door verweerder dienen te zijn.
Van plichtsverzuim is naar het oordeel van de rechtbank ter zake van de sleutelregistraties onvoldoende gebleken.
Over het niet meewerken aan het onderzoek door eiser wordt als volgt overwogen.
Verweerder legt het niet meewerken aan het (voor)onderzoek mede ten grondslag aan het plichtsverzuim. Daarbij wordt overwogen dat eiser mogelijk niet over alle informatie beschikte, maar voor het te laat reageren op de gespreksverslagen geen geldige reden heeft gegeven.
Eiser wijst er op dat hij pas in een laat stadium inzage kreeg in de stukken waarop het onderzoek van BV&I werd gebaseerd.
De rechtbank overweegt dat eiser de hierbij bedoelde gespreksverslagen van 3 en 7 april 2008 bewust niet heeft ondertekend. Bij brief van 1 juli 2008 heeft hij uiteengezet dat hij het niet met de inhoud eens is en pas een reactie kan geven als verweerder de al opgevraagde stukken heeft geleverd. Op 30 juli 2008 heeft eiser op- en aanmerkingen gegeven op de gespreksverslagen. Vervolgens heeft verweerder op 14 augustus 2008 de gevraagde stukken aan eiser verstrekt, met uitzondering van de gevraagde originele sleutelregistratie. Nadat eiser had bestreden dat in dit document de privacy van anderen in het geding zou zijn en nogmaals om de originele lijsten had verzocht, heeft verweerder op 25 augustus 2008 geweigerd de gevraagde analyse over te leggen, omdat dit een intern werkdocument van BV&I is.
Dat eiser hierop niet is verschenen bij een gesprek met BV&I op 28 augustus 2008 wordt door verweerder uitgelegd als het niet verlenen van volledige medewerking aan het onderzoek. De rechtbank overweegt dat voor een dergelijke conclusie, gelet op bovenstaande weergave, onvoldoende grond bestaat te meer nu eiser vooraf heeft aangegeven op 28 augustus 2008 niet te willen verschijnen zolang hij niet de beschikking had over de door hem gevraagde stukken. Eiser heeft meermalen gevraagd om alle stukken, welk verzoek destijds nog niet volledig werd gehonoreerd. De rechtbank concludeert dat op dit onderdeel ook verder onvoldoende feiten voorhanden zijn om enige conclusie over mogelijk plichtsverzuim te kunnen trekken.
Op grond van bovenstaande overwegingen heeft de rechtbank op twee onderdelen, te weten voor wat betreft de op de reisdeclaraties ingevulde werktijden en de op de reisdeclaraties gedeclareerde bedragen, vastgesteld dat eiser de hem verweten gedragingen heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is op genoemde onderdelen sprake van toerekenbaar plichtsverzuim.
Bij plichtsverzuim zijn op basis van artikel 81 van het ARAR een aantal bestraffingen mogelijk, oplopend in zwaarte van schriftelijke berisping tot ontslag. Deze sanctie dient evenredig te zijn in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim en tot de staat van dienst van de betrokken ambtenaar. De rechtbank stelt vast dat nimmer voordien is gecontroleerd of de werktijden en bedragen op de reisdeclaraties juist waren. Eiser is thans voor de eerste maal op de onjuistheid hiervan aangesproken. Gevoegd bij het langdurige dienstverband van eiser en zijn staat van dienst waarbij tweemaal een bijzondere beloning is toegekend oordeelt de rechtbank dat het direct opleggen van de zwaarst mogelijke straf bij wijze van sanctie in dit geval een onevenredige bestraffing is.
Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank kent twee punten met elk een waarde van € 322,00 toe voor de indiening van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te ver¬goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,00 x 1 = € 644,00.
Het bedrag van de reiskosten van eiser wegens zijn verschijning ter zitting wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Bpb en artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 door de rechtbank vastgesteld op € 7,78, zijnde de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
1.verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2.draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
3.bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,00 wordt vergoed door verweerder;
4.veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 651,78 (waarvan wegens de kosten van rechtsbijstand € 644,00), te vergoeden door verweerder aan eiser.
Aldus gedaan door E.V.L. Heuts, voorzitter, en M. Hillen en T.E.A. Willemsen, leden, in tegenwoordigheid van F.A.W. van Gils als waarnemend griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2009.
w.g. F.A.W. van Gils w.g. Heuts
Voor eensluidend afschrift,
de waarnemend griffier,
Verzonden: 2 december 2009
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.