ECLI:NL:RBMAA:2009:BK4265

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
339373 cv expl 09-2992
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een niet-betaalde factuur voor reclamebordplaatsing

In deze zaak vorderde DVI-Reklame B.V. betaling van een niet-betaalde factuur van € 1.880,20 van gedaagde, die een overeenkomst was aangegaan voor het plaatsen van reclameborden. De overeenkomst had een looptijd van vijf jaar, waarbij gedaagde jaarlijks € 395,00 verschuldigd was. DVI stelde dat gedaagde in gebreke was met de betaling van het tweede jaarlijkse bedrag, waardoor het resterende bedrag ineens opeisbaar was volgens artikel 8b van de algemene voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat deze bepaling onredelijk bezwarend was, in lijn met de arresten Océano en Mostaza Claro, en dat DVI zich niet op deze bepaling kon beroepen. De rechtbank wees de vordering tot betaling van het tweede jaartermijn van € 470,05 toe, maar beperkte de vordering tot dit bedrag. Daarnaast werden de buitengerechtelijke kosten van € 150,00 toegewezen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 339373 CV EXPL 09-2992
typ: MO
vonnis van 18 november 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap DVI-REKLAME B.V.,
gevestigd te Wijchen,
eisende partij,
hierna te noemen: DVI,
gemachtigde: mr. N. Meeuwsen, deurwaarder te Apeldoorn
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
in persoon procederend.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
DVI heeft bij dagvaarding van 5 juni 2009 een vordering ingesteld tegen [gedaagde] onder medebetekening van drie producties.
[gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord in een stuk dat hij aanduidde als “verweerschrift”.
DVI heeft daarop voor repliek geconcludeerd onder toevoeging van negen (deels meervoudige) producties.
[gedaagde] heeft schriftelijk gereageerd en zijn brief zal als dupliek worden aangemerkt.
Hierna is uitspraak bepaald.
MOTIVERING
a. de vordering
Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert DVI de veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 2.363,79, vermeerderd met de overeengekomen vertragingsrente naar 1,5 % per maand over € 1.880,20 vanaf 5 juni 2009 tot de dag van algehele voldoening, onder verwijzing van [gedaagde] in de kosten van het geding.
De vordering is als volgt opgebouwd:
€ 1.880,20 hoofdsom (niet-betaalde factuur/facturen voor plaatsing van een
reclamebord)
€ 183,59 vervallen bedongen vertragingsrente
€ 300,00 (vergoeding van) buitengerechtelijke kosten.
b. het geschil
DVI baseert haar vordering allereerst op de stelling dat zij met [gedaagde] een overeenkomst is aangegaan tot het vervaardigen en/of plaatsen van reclamemiddelen. Op deze overeenkomst acht DVI algemene (leverings- en betalings)voorwaarden van toepassing. Voornoemde voorwaarden zijn aan [gedaagde] ter hand gesteld. [gedaagde] heeft nagelaten binnen de overeengekomen betalingstermijn de factuur/facturen te voldoen en om die reden heeft DVI [gedaagde] aangemaand en/of gesommeerd. Op grond van de overeenkomst en/of de algemene voorwaarden is DVI gerechtigd om bij wanbetaling al hetgeen zij nog van [gedaagde] te vorderen heeft, ineens en geheel op te eisen.
[gedaagde] erkent bij zijn als antwoord te kwalificeren brief dat hij twee reclameborden heeft “besteld”, maar verzekert dat hij deze borden betaald heeft. Een bord ter waarde van
€ 821,10 werd in [sporthal] (hierna te noemen [sporthal]) geplaatst. Het tweede bord ter waarde van € 645,58 werd bij CWI Maastricht geplaatst. [gedaagde] stelt dat hij in augustus 2008 een factuur heeft ontvangen voor het bord in [sporthal]. Conform deze factuur diende hij nog een bedrag van € 470,05 (inclusief btw) te voldoen voor de periode augustus 2008 tot augustus 2009. [gedaagde] betwist de ontvangst van de door DVI verzonden sommaties niet.
DVI licht in voortgezet debat haar vordering als volgt toe. [gedaagde] is de onderhavige overeenkomst in april 2007 aangegaan voor een periode van vijf jaar, waarbij hij jaarlijks een bedrag van € 395,00 (exclusief btw) aan DVI verschuldigd zou zijn. [gedaagde] heeft slechts de eerste factuur ad € 821,10 (inclusief btw) voldaan, een bedrag dat was berekend voor plaatsingskosten voor het eerste jaar (2007-2008) en voor eenmalige kosten. De factuur voor het tweede jaar heeft hij onbetaald gelaten. [gedaagde] is door een vertegenwoordiger van DVI er op gewezen dat hij zich bij overeenkomst voor vijf jaar had verplicht.
[gedaagde] heeft bij hetgeen hij reeds bij antwoord had gesteld, gepersisteerd en heeft zich tevens op betalingsonmacht beroepen.
c. de beoordeling
Vaststaat dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen tot het vervaardigen en plaatsen van een reclamebord. Uit de in kopie overgelegde en door [gedaagde] ondertekende schriftelijke overeenkomst van 25 april 2007 blijkt dat partijen de overeenkomst zijn aangegaan voor een periode van vijf jaren. [gedaagde] diende naast de “eenmalige” kosten (voor vervaardiging van het reclamemiddel) jaarlijks een bedrag van € 395,00 (exclusief btw) te voldoen. Uit de overeenkomst blijkt tevens dat “algemene leverings- en betalingsvoorwaarden DVI-Reklame B.V.” bedongen zijn en dat deze voorwaarden aan [gedaagde] overhandigd zijn. [gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de door DVI in kopie ingebrachte “algemene leverings- en betalingsvoorwaarden DVI-Reklame B.V.” van toepassing moeten worden geacht op de onderhavige overeenkomst.
Vaststaat tevens dat [gedaagde] – ook na diverse herinneringen en/of sommaties – de factuur over de periode augustus 2008 tot augustus 2009 (het tweede jaar) niet heeft voldaan. Conform het bepaalde in artikel 8b van de “algemene leverings- en betalingsvoorwaarden DVI-Reklame B.V.” zou DVI gerechtigd zijn om in een dergelijke situatie het gehele alsdan nog resterende bedrag op te eisen, zonder dat enige waarschuwing of ingebrekestelling nodig was.
In het onderhavige geval is sprake van een zogenoemde overeenkomst met een ‘kleine’ ondernemer en dient de kantonrechter – net als ten aanzien van een ‘gewone consument’ – ingevolge de arresten van Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 2000 (NJ 2000/730, Océano) en 26 oktober 2006 (NJ 2007/201, Mostaza Claro) ambtshalve te toetsen of er sprake is van een onredelijk bezwarend beding zoals bedoeld in artikel 3 van de EG Richtlijn 93/13/EEG, ook indien de consument daar zelf geen beroep op doet. De in artikel 3 van de in de voornoemde richtlijn bedoelde bedingen zijn uitgewerkt in de bijlage bij de richtlijn waarin als oneerlijk beding onder meer wordt aangemerkt een beding dat tot doel of gevolg heeft (sub e) de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen. Dit samenstel van regels kan worden beschouwd als nadere inkleuring van de open norm van artikel 6:233 sub a BW. Of er daadwerkelijk sprake is van een onredelijk bezwarend beding, dient te worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval.
Door het niet-voldoen aan zijn tweede periodieke betalingsverplichting ten bedrage van
€ 470,05 (inclusief btw), liep [gedaagde] het risico op de voet van artikel 8b van de “algemene leverings- en betalingsvoorwaarden DVI-Reklame B.V.” het alsdan resterende contractsbedrag ten bedrage € 1.880,20 (inclusief btw) ineens verschuldigd te zijn. Het ineens opeisen van dit bedrag door DVI brengt echter een onevenredig hoge betalings-verplichting voor [gedaagde] met zich. Dit klemt temeer, omdat DVI heeft nagelaten duidelijkheid te verschaffen omtrent de nakoming van haar deel van de overeenkomst. DVI heeft niet gesteld dat zij de overeenkomst heeft ontbonden, noch dat de overeenkomst is voortgezet, waarbij DVI zich blijft verbinden tot het plaatsen en geplaatst houden van het reclamebord.
Onder deze omstandigheden moet vooralsnog uitgegaan worden van een eenzijdige stopzetting van hetgeen waartoe DVI zich krachtens contract verplicht had, tegenover het opeisen harerzijds van vier nog resterende jaartermijnen van [gedaagde]. Dit impliceert dat een aldus gehanteerd artikel 8 b van de “algemene leverings- en betalingsvoorwaarden DVI-Reklame B.V.” als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt, en dat deze bepaling vernietigbaar is, althans dat DVI er zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet op kan beroepen (artikel 6:248 lid 2 BW). De vernietiging wordt beperkt tot de periode volgend op het contractjaar 2008/2009. Nu [gedaagde] heeft nagelaten de bijdrage voor het tweede jaar te voldoen, zal de daarop betrekking hebbende vordering worden toegewezen, met dien verstande dat deze tot één jaarlijks verschuldigd bedrag van € 470,05 inclusief btw (het contractjaar 2008/2009) wordt beperkt.
Blijft de vraag of de overeenkomst nu is ontbonden of voortgezet met instandhouding van de overeengekomen verplichtingen. Dat laatste wil zeggen een jaarlijks terugkerende betalings-verplichting aan de zijde van [gedaagde] tegenover voortgezette plaatsing van het reclamebord aan de zijde van DVI. De behandeling van deze vraag en de daarmee samenhangende consequenties ligt buiten het bestek van dit geschil en zal aan het onderlinge overleg van partijen worden overgelaten.
De post vervallen vertragingsrente naar het overeengekomen percentage zal worden toegewezen. Hoewel DVI zowel bij exploot als bij repliek niet expliciet heeft gesteld per welke datum [gedaagde] in verzuim is geraakt, heeft zij wel gesteld en – zij het eerst bij repliek – met producties onderbouwd dat de factuur een (bij het contract) overeengekomen betalingstermijn (van veertien dagen) kent en dat [gedaagde] door het niet-voldoen van de factuur binnen deze termijn van rechtswege in verzuim is geraakt. Dit houdt in dat [gedaagde] veertien dagen na factuurdatum 1 augustus 2008 in verzuim is geraakt. De gevorderde vertragingsrente zal vanaf 15 augustus 2008 worden toegewezen.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal in dit verband eveneens worden toegewezen. DVI heeft (kopieën van) sommatiebrieven van 16 april 2008, 27 mei 2008, 26 augustus 2008, 3 november 2008, 27 november 2008, 9 december 2008 en 7 april 2009 in het geding gebracht. Daarnaast heeft (de incassogemachtigde van) DVI [gedaagde] op 10 maart 2009 bezocht en [gedaagde] is op 26 maart 2009 telefonisch benaderd teneinde tot een oplossing van het geschil te komen. Gezien de vele aanmaningsbrieven die DVI heeft gestuurd en de overige werkzaamheden die DVI heeft verricht om tot een oplossing van het geschil te komen, moet wordt geconcludeerd dat DVI voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat voornoemde activiteiten hebben geleid tot (naar noodzaak en omvang) redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW. Toegewezen wordt een naar forfaitaire maatstaf bepaald bedrag van € 150,00.
Wegens de afwijzing van een groot deel van de vordering acht de kantonrechter termen aanwezig om de met de procedure gemoeide kosten in het geheel te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde] om aan DVI tegen bewijs van kwijting een bedrag te voldoen van
€ 620,05, vermeerderd met de overeengekomen vertragingsrente naar 1,5 % per maand over een bedrag van € 470,05 vanaf 15 augustus 2008 tot aan de dag van algehele voldoening.
Compenseert de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.