RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08 / 2002
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam],
wonend te Stein, eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 4 november 2008
Kenmerk: pob/2008/1752
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het namens eiser ingediende bezwaarschrift van 9 september 2008, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit naar aanleiding van een verzoek om informatie ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur, niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tijdig bij de rechtbank beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doen instellen tegen het besluit van 4 november 2008.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2009, alwaar voor eiser is verschenen zijn gemachtigde W.H. Janssen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Janssen & Partner te Heythuysen.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door C.I.M. Janssen-Vluggen, werkzaam bij de gemeente Simpelveld.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar het advies van de gemeentelijke commissie voor de bezwaarschriften, het in rubriek 1 genoemde bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser heeft nagelaten zijn adres in het bezwaarschrift te vermelden, ook nadat hij in de gelegenheid was gesteld dit verzuim te herstellen. Uit het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb volgt dat het bezwaarschrift het adres van de indiener van het bezwaarschrift, derhalve in dit geval van eiser (zelf), en niet van een eventuele gemachtigde dient te bevatten, aldus verweerder.
Eiser heeft in beroep deze opvatting van verweerder gemotiveerd bestreden.
In dit geding dient de rechtbank met name te beoordelen of verweerder het bezwaarschrift terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend, waartoe wordt overwogen als volgt.
Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat eiser bij de indiening van zijn bezwaarschrift domicilie heeft gekozen op het adres van zijn gemachtigde, welk adres expliciet in het bezwaarschrift is vermeld . Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb opgenomen vereiste voor het indienen van een bezwaarschrift, voor zover betrekking hebbend op de vermelding van het adres van de indiener. Verwezen zij in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 december 2002 (nr. 200206496/1; JV 2003/73) en 3 maart 2003 (nr. 200300855/1; JV 2003/144). De door verweerder voorgestane uitleg van voormelde bepaling vindt geen steun in recht en zou (voorts) in vergaande mate afbreuk doen aan de mogelijkheid van een belanghebbende zich in het verkeer met een bestuursorgaan te laten vertegenwoordigen. Inherent aan deze vertegenwoordiging is immers dat domicilie kan worden gekozen op het adres van de vertegenwoordiger.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep reeds hierom gegrond is te achten. Hetgeen voorts in beroep is aangevoerd, behoeft geen beoordeling meer. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking en verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Voor het instandlaten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, gelet op de omstandigheid dat verweerder hangende het bezwaar alsnog op de aanvraag van eiser heeft beslist, bestaat geen aanleiding nu uit de stukken blijkt dat met de beslissing op deze aanvraag niet (geheel) aan de bezwaren van eiser is tegemoetgekomen. Eiser kan derhalve geacht worden (alsnog) belang te hebben bij een inhoudelijke beslissing op het bezwaar. Verweerder zal daarbij overigens ook dienen in te gaan op het verzoek om vergoeding van de kosten die eiser redelijkerwijs in verband met de behandeling van het (inleidende) bezwaar heeft moeten maken.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de onderhavige procedure redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op het in rubriek 3 vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser twee punten zijn toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de onderhavige procedure, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het voor deze procedure betaalde griffierecht (ad € 145,00) volledig vergoedt.
Aldus gedaan door R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van A.G.P.M. Zweipfenning als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2009.
w.g. A. Zweipfenning w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 28 oktober 2009
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.