ECLI:NL:RBMAA:2009:BK0854

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
31 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-702871-08
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van documenten met overheidskarakter en witwassen van geld

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 31 augustus 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk voorhanden hebben van valse of vervalste documenten en het witwassen van geld. De verdachte had op 15 april 2008 in de gemeente Beek (L) verschillende blanco documenten in zijn bezit, waaronder valse dagvaardingen en rijbewijzen van de Islamitische Republiek Iran. De rechtbank oordeelde dat het feit dat deze documenten blanco waren, niet betekende dat de bewijsbestemming ontbrak, aangezien het ging om documenten met een overheidskarakter die als zodanig in het verkeer konden worden gebracht. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk deze valse documenten voorhanden had, wetende dat ze bestemd waren voor gebruik als ware ze echt.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het witwassen van geld in de periode van 12 februari 2007 tot en met 16 november 2007. De verdachte had meerdere stortingen gedaan bij de SNS-bank, waarvan de herkomst niet kon worden aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden van het witwassen van geld, en sprak hem vrij van deze beschuldiging.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden op, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het bewezenverklaarde, namelijk het voorhanden hebben van valse documenten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde, maar dat de omstandigheden waaronder het feit was begaan, een voorwaardelijke straf meer op zijn plaats maakten. De rechtbank gelastte ook de onttrekking aan het verkeer van bepaalde in beslag genomen voorwerpen, terwijl andere voorwerpen aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/702871-08
Datum uitspraak: 31 augustus 2009
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 augustus 2009 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, op of omstreeks 15 april 2008 in de gemeente Beek (L) opzettelijk voorhanden heeft gehad (een) vals(e) of vervalst(e)
- (blanco) tenlastelegging van de revolutionaire Islamitische Rechtbank en/of
- (blanco) dagvaarding(en) van Justitie van de Islamitische Republiek Iran en/of
- (blanco) Irane(e)s(e) rijbewij(s)zen en/of
- blanco document van de Rechterlijke Macht, islamitische revolutionaire rechtbank en/of
- blanco document Revolutionaire Islamitisch Parket Isfahan en/of
- blanco document oproep van Justitie van de Islamitische Republiek Iran en/of
- blanco scheidingsakte van Justitie van de Islamitische Republiek Iran,
zijnde voornoemd(e) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te
dienen, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit
geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
2.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 12 februari 2007 tot en met 16 november 2007, in elk geval in het jaar 2007 in de gemeente Beek(L), in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) van geld(en), te weten (een) storting(en) per kas bij de SNS-bank ten gunste van rekeningnummer [xxxxxxxxx] ten bedrage van 600,- Euro (op 12 februari 2007) en/of van 2.000,- Euro (op 21 februari 2007) en/of van 2.900,- Euro (op 16 april 2007) en/of van 500,- Euro (op 23 april 2007) en/of van 7.490,- Euro (op 3 juli 2007) en/of van 3.206,- Euro (op 11 juli 2007) en/of van 350,- Euro (op 3 oktober 2007) en/of van 4.950,- Euro (op 16 november 2007), (telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans (telkens) heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) geld(en) was/waren of wie voornoemd(e) geld(en), voorhanden had, terwijl hij, verdachte, wist dat dat geld/die gelden - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 12 februari 2007 tot en met 16 november 2007, in elk geval in het jaar 2007, in de gemeente Beek(L), in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) van geld/gelden, te weten (een) storting(en) per kas bij de SNS-bank ten gunste van rekeningnummer [xxxxxxxxx] ten bedrage van 600,- Euro (op 12 februari 2007) en/of van 2.000,- Euro (op 21 februari 2007) en/of van 2.900,- Euro (op 16 april 2007) en/of van 500,- Euro (op 23 april 2007) en/of van 7.490,- Euro (op 3 juli 2007) en/of van 3.206,- Euro (op 11 juli 2007) en/of van 350,- Euro (op 3 oktober 2007) en/of van 4.950,- Euro (op 16 november 2007) (telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans (telkens) heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) geld(en) was/waren, of wie voornoemd(e) geld(en) voorhanden had, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geld/die gelden - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste ge¬legde heeft begaan, met dien verstande dat hij, verdachte, op 15 april 2008 in de gemeente Beek (L) opzettelijk voorhanden heeft gehad
- een valse of vervalste blanco tenlastelegging van de revolutionaire Islamitische Recht¬bank en
- valse of vervalste blanco Iraanse rijbewijzen en
- valse of vervalste blanco dagvaardingen van Justitie van de Islamitische Republiek Iran en
- een vals of vervalst blanco document van de Rechterlijke Macht, islamitische revolutionaire rechtbank en
- een vals of vervalst blanco document, Revolutionair Islamitisch Parket Isfahan en
- een vals of vervalst blanco document, oproep van Justitie van de Islamitische Republiek Iran en
- een valse of vervalste blanco scheidingsakte van Justitie van de Islamitische Republiek Iran,
zijnde voornoemde geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij, ver¬dachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze geschriften bestemd waren voor ge¬bruik als waren deze echt en onvervalst.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De nadere bewijsoverweging
De raadsvrouwe heeft erop gewezen dat de bij verdachte aangetroffen documenten blanco bescheiden zijn, waaraan zij de gevolgtrekking heeft verbonden dat in een dergelijk geval de door artikel 225 lid 1 Sr geëiste bewijsbestemming ontbreekt.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De betreffende documenten zijn inderdaad niet ingevuld, maar dat is in dit geval ook niet beslissend. Het gaat hier immers om valse of vervalste docu¬menten met een overheidskarakter, welke ook als zij in blanco vorm in het verkeer worden gebracht plegen te worden aanvaard als afkomstig van de daarop vermelde afzender. Vgl. [naam1], Valsheid in geschrift, diss. 1985, alsmede [naam2] in zijn ambtshalve ge¬maakte opmerkingen voor HR DD 88.169 (nagedrukte blanco kentekenbewijzen) en HR DD 90.259 (oningevulde toeristenkaarten, kentekenbewijzen, verblijfsvergunningen).
De raadsvrouwe heeft voorts bepleit dat er geen bewijs is voor opzettelijk gebruik door ver¬dachte van de documenten tegenover derden. Naar het oordeel van de rechtbank is dat even¬wel niet het beslissende punt. Doorslaggevend in het kader van het aan verdachte verweten strafbaar feit is of van de documenten gebruik kon worden gemaakt, indien dat werd ge¬wenst. Deze vraag wordt door de rechtbank bevestigend beantwoord. Redengevend daartoe is voor de rechtbank verdachtes verklaring afgelegd bij de politie, waaraan zij hem zal hou¬den. Volgens die verklaring denkt verdachte dat het blanco document (beslagnummer C/003) dat bij hem is aangetroffen is gebruikt bij de asielaanvraag van [medeverdachte], hij mensen zoals [medeverdachte] heeft geholpen, het een paar keer is gebeurd dat hij documenten aan hen heeft ver¬strekt, en hij in de periode van 2000 tot 2004 aan ongeveer acht personen documenten heeft verstrekt. In dit licht acht de rechtbank het verweer van verdachte zoals gevoerd ter zitting, hierop neerkomende dat hij de betreffende documenten louter als archiefmateriaal onder zich hield, niet aannemelijk. Dat het gedateerde documenten betreft, zoals zijdens verdachte nog is bepleit, en in Iran sedert jaren een ander registratiesysteem wordt gehan¬teerd, maakt dit niet anders.
De kwalificatie
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
opzettelijk het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet, dat dit geschrift bestemd is voor gebruik maken ervan als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit onder 1 zal worden veroordeeld tot
- een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit voor de gehele tenlastelegging. Subsidiair heeft zij bepleit dat geen straf zal worden opgelegd.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter te¬rechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter te¬rechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van het bewezenverklaarde, met name de ernstige inbreuk op het maatschappelijk verkeer dat een dergelijk frauduleus handelen teweeg kan brengen, rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Gelet echter op de om¬standigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, acht de rechtbank een vrij¬heids¬benemende straf niet geïndiceerd. In de plaats daarvan zal zij, naast een voor¬waar¬de¬lijke gevangenisstraf van twee maanden, een werkstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren opleggen.
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voor¬werpen, op de beslaglijst vermeld onder de nummers 2, 3, 6, 7, 8, 18 en 21 tot en met 31 zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het bewezen verklaarde is begaan. Deze voorwerpen zullen daarom aan het verkeer worden onttrok¬ken.
De rechtbank heeft bij haar beslissing deze voorwerpen als een gezamenlijkheid van voorwer¬pen opgevat, waarop het voorgaande van toepassing is.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de op de beslaglijst onder de nummers 11, 14, 16, 17, 19, 20, 32 en 33 vermelde voorwerpen zodanig in verband kunnen worden gebracht met enig misdrijf dat ten aanzien daarvan de bijkomende straf van verbeurdverklaring of de maatre¬gel van onttrekking aan het verkeer kan worden opgelegd. De rechtbank zal daarom gelasten dat deze voorwerpen aan verdachte zullen worden teruggegeven.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36b, 36c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee maanden;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tevens tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van tweehonderdveertig uren;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de navolgende in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen:
2 een brief in farsi taal C-003-05;
3 een stuk papier, getallen en fotokopie identiteitskaart [naam verdachte], C-003-06;
6 een stuk papier, afdruk E-mail, C-003-09;
7 een brief in farsi taal, C-003-11;
8 een enveloppe, farsi taal, C-003-13;
18 documenten (betreft C001/01 t/m C/001/31), C-001-00;
21 een Iraans document, betreft dagvaarding, C-003-03;
22 een document van het Islamitisch revolutionair parket, C-003-04;
23 een document van het hoofd van forensische artsen, C-003-10;
24 een Iraans Rijbewijs, C-003-12;
25 een numerator, Rex Sunum, 6 cijferig, C-005-00;
26 een persoonsdocument met pasfoto, C-011-00;
27 een stempel in farsi taal, C-012-00;
28 een snijwiel ten behoeve van snijden/perforeren van papier, C-013-00;
29 twee stuks papier, farsi taal, C-016-00;
30 twee notitieblokken met aantekeningen, D-001-00;
31 zes rechthoekige stukjes laminaat, D-002-00;
- gelast de teruggave aan verdachte van de navolgende in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen:
11 vier Cd-Roms en schriftelijke financiële gegevens, C-007-00;
14 een klapper inhoudende schriftelijke bescheiden, C-010-00;
16 acht Cd-Roms, C-015-00;
17 een computer, Dell Dimension E 521, C-017-00;
19 folie/laminaat, C002-00;
20 een enveloppe, C-003-01;
32 een notitie met adresgegevens, D-003-00;
33 een folder met aantekeningen, Rabobank, D-004-00.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. R.P.J. Quaedackers en mr. B.R.M. de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 31 augustus 2009, zijnde mr. B.R.M. de Bruijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.