parketnummers: 03/700377-09 en 03/640049-09 (gevoegd ter terechtzitting)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 oktober 2009
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 oktober 2009, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- (in de zaak met parketnummer 03/700377-09) samen met anderen dan wel alleen ongeveer 172,38 gram heroïne en ongeveer 50,76 gram cocaïne heeft vervoerd, dan wel in bezit heeft gehad, en
- (in de zaak met parketnummer 03/640049-09) door zijn schuld brand heeft veroorzaakt.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten in de zaken met parketnummers 03/700377-09 en 03/640049-09 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
In de zaak met parketnummer 03/700377-09 heeft zij zich gebaseerd op het aantreffen van de harddrugs en de bevindingen van het NFI. Zij heeft daarbij nog opgemerkt dat hoewel de cautie niet tijdig gegeven is, niet gesteld kan worden dat verdachte gedwongen werd zichzelf te belasten. De verbalisant was immers op basis van de Opiumwet zelf bevoegd een onderzoek in te stellen.
In de zaak met parketnummer 03/640049-09 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door kaarsen in de buurt van papier en motorolie te plaatsen en aan te steken. Zij heeft zich gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen, de verklaring van verdachte, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de bevindingen van de brandweer.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de zaak met parketnummer 03/700377-09 betoogd dat verbalisant [L.] tijdens een controle op de naleving van het gestelde in de Wegenverkeerswet 1994 heeft gevorderd dat verdachte de doos, waarin een kleine hoeveelheid verdovende middelen werd aangetroffen, zou openmaken. Op dat moment was er echter nog in het geheel geen sprake van een verdenking op grond waarvan de verbalisant bevoegd was dat te vorderen.
Vervolgens is de verdenking van een strafbaar feit ontstaan. Namelijk, op het moment dat verbalisant [L.] in de doos de in plastic verpakte bolletjes heeft gezien. Op dat moment had verdachte de cautie gegeven moeten worden, zodat het voor verdachte duidelijk was dat hij geen antwoord behoefde te geven op de vraag naar de inhoud van de bolletjes. Dat heeft de verbalisant echter niet gedaan.
Beide verzuimen in het onderzoek leiden ieder voor zich tot bewijsuitsluiting in verband met onrechtmatig verkregen bewijs
In de zaak met parketnummer 03/640049-09 heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier voldoende bewijs bevat om tot een veroordeling te komen. De in concept opgenomen verklaring van verdachte stemt echter niet overeen met datgene wat verdachte heeft willen verklaren. Hetgeen door verdachte ter terechtzitting aanvullend is verklaard, kan door de verdediging niet hard gemaakt worden.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 03/700377-09:
Op 26 juni 2009 te Kerkrade worden in een schoenendoos, die aanvankelijk op de achterbank van de auto van verdachte stond, twee in plastic verpakte bolletjes aangetroffen. Het antwoord van verdachte omtrent de inhoud van deze bolletjes vormt aanleiding voor nader onderzoek in de auto van verdachte. Daarbij worden nog diverse plastic zakjes met een witte en bruine substantie aangetroffen. De bolletjes en de plastic zakjes zijn in beslag genomen. Onderzoek wees uit dat het ging om 172,38 gram heroïne en 50,76 gram cocaïne.
De raadsman heeft op de twee hiervoor genoemde gronden aangevoerd dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
Verbalisant [L.] heeft op ambtsbelofte een proces-verbaal opgemaakt over zijn bevindingen op 26 juni 2009. Hij heeft op de achterbank van het voertuig van verdachte een schoenendoos zien staan. Hij heeft aan verdachte gevraagd wat er in de schoenendoos zat. Verdachte heeft de schoenendoos gepakt en vervolgens geopend. Verdachte heeft een witte broek uit de doos genomen, waarna de verbalisant onder andere twee in plastic verpakte bolletjes zag. De verbalisant heeft vervolgens verdachte naar de inhoud van de bolletjes gevraagd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de verbalisant tegen hem heeft gezegd dat hij de doos moest pakken en deze open moest maken, met andere woorden: een en ander werd hem gevorderd. De verbalisant heeft vervolgens de doos afgepakt en de witte broek weggenomen, waarna hij de bolletjes zag liggen.
[medeverdachte 1] die als bijrijder in de auto zat, heeft verklaard dat de verbalisant aan verdachte heeft gevraagd wat er in de doos zat, waarna verdachte de doos heeft gepakt en heeft geopend.
De rechtbank gaat er, mede in het licht van de verklaring van [medeverdachte 1], van uit dat een en ander is gebeurd zoals door verbalisant [L.] op ambtsbelofte is gerelateerd. De rechtbank ziet, zeker nu de verklaring van [medeverdachte 1] in belangrijke mate aansluit bij het relaas van verbalisant [L.], geen enkele reden om te twijfelen aan hetgeen door verbalisant [L.] op ambtsbelofte is gerelateerd.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] en het relaas van de verbalisant blijkt dat verdachte vrijwillig de doos ter inzage heeft gegeven. Nu er daarmee door de verbalisant geen dwangmiddelen zijn aangewend en verdachte vrijwillig zijn medewerking heeft verleend, is er reeds om die reden geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs.
Nadat de verbalisant de twee in plastic verpakte bolletjes had zien liggen, was er naar het oordeel van de rechtbank nog geen sprake van een verdenking in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voordat de verbalisant vroeg “wat dat was” hoefde hij dus nog geen cautie te geven. Het antwoord van verdachte kan daarom voor het bewijs gebruikt worden. Dat het de verbalisant ambtshalve bekend was dat verdovende middelen, en dan met name harddrugs op een dergelijke manier verpakt worden, kan aan dit oordeel niet afdoen.
Mocht dit oordeel overigens al anders moeten zijn, dan merkt de rechtbank op dat verdachte zijn bekentenis, dat het om verdovende middelen ging, ter terechtzitting nadat hij daarbij wel is gewezen op zijn zwijgrecht heeft herhaald in aanwezigheid van zijn raadsman. Hij heeft immers verklaard dat hij de verdovende middelen in zijn auto heeft gelegd. De verdovende middelen zaten eerst in de schoenendoos, maar op enig moment heeft hij de drugs uit de doos gehaald en onder de stoelen gelegd. Hij was echter vergeten de laatste twee bolletjes uit de doos te halen.
Wanneer er sprake is van een cautieverzuim in het vooronderzoek, dan is de hoofdregel dat dit leidt tot bewijsuitsluiting van de verklaring. Dit is echter anders indien de verdachte door het verzuim niet in zijn belang is geschaad. Daarvan is, volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad, onder andere sprake als de verdachte ter terechtzitting en nadat hem de cautie is gegeven dezelfde verklaring aflegt. Deze situatie doet zich hier voor.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte harddrugs heeft vervoerd.
In de zaak met parketnummer 03/640049-09:
Op 18 november 2008 is in de kelderbox van verdachte, gelegen in een flatgebouw aan de [L.straat] te Kerkrade, een brand ontstaan.
Verdachte heeft nog tijdens de brand tegenover de ter plaatse gekomen politie verklaard dat hij doende was de kelderbox te ontruimen. De kelderbox stond vol met goederen en papier en er stond ook een jerrycan met motorolie. Omdat er geen licht meer was, heeft hij drie kaarsen bij de kelderdeur in het betreffende flatgebouw neergezet en deze aangestoken. Dit was op een afstand van één meter van de stapels papier. Vervolgens heeft verdachte ongeveer vijf minuten de kelderruimte verlaten toen hij boven een zaklamp wilde zoeken.
Toen hij weer terugkwam, bemerkte hij dat er tijdens zijn afwezigheid brand was ontstaan.
Door de brandweer zijn na het blussen van de brand geen restanten van kaarsen aangetroffen en ook overigens was er geen sporenonderzoek meer mogelijk.
Ter zitting heeft verdachte nog aanvullend verklaard dat het drie kaarsen model “theelicht” waren.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte door het onbeheerd achterlaten van drie kleine brandende kaarsen op één meter afstand van papier en een jerrycan motorolie, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld.
De rechtbank kan enkel vaststellen dat verdachte de kaarsen op één meter afstand van brandbaar materiaal heeft geplaatst. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn geen andere bijkomende omstandigheden gebleken. Zo is, bijvoorbeeld, niet gebleken of het papier los lag, of het tochtte in de kelder waardoor papieren in de buurt van de kaarsen konden waaien, of er gemorste motorolie bij de kaarsen lag, of er toch een ander model kaarsen is gebruikt en of de kaarsen wankel stonden.
Brandende kaarsen in de nabijheid van papier en/of een jerrycan motorolie plaatsen is onvoorzichtig te noemen, maar naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte daarmee grovelijk of aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend/onachtzaam heeft gehandeld. Voor een dergelijk oordeel zou verdachte een groter verwijt gemaakt moeten kunnen worden. Dat kan de rechtbank echter, op grond van de voorliggende onderzoeksbevindingen, niet.
Daarom kan verdachte geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt van de ontstane brand. Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(In de zaak met parketnummer 03/700377-09:)
op 26 juni 2009 in de gemeente Kerkrade opzettelijk heeft vervoerd 172,38 gram van een materiaal bevattende heroïne en 50,76 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
In de zaak met parketnummer 03/700377-09:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De strafeis is opgebouwd uit een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voor de culpose brandstichting en zeven maanden voor het vervoeren van harddrugs.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het vervoeren van harddrugs het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 8 weken met aftrek van het voorarrest bepleit.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
Verdachte heeft in zijn auto harddrugs vervoerd. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen verslavend werken en grote gevaren voor de volksgezondheid opleveren, terwijl gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen. Hierdoor wordt schade berokkend aan de samenleving in Nederland. Meer in het bijzonder wordt in Zuid-Limburg de samenleving geconfronteerd met drugstoerisme, de daaruit voortkomende (grensoverschrijdende) criminaliteit en de aanwezigheid van overlastgevende drugspanden. Verdachte heeft aan deze problematiek een bijdrage geleverd.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de door het landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de hoven en de rechtbanken (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Verdachte heeft in totaal 223,14 gram harddrugs vervoerd. In de oriëntatiepunten met betrekking tot overtreding van artikel 2, onder A, van de Opiumwet worden drie categorieën daders onderscheiden, te weten ‘pakezels’, ‘standaard’ en ‘organisatie’. De rechtbank zal bij de strafmaat aansluiting zoeken bij de standaardcategorie, waarbij als oriëntatiepunt geldt bij de eerder vermelde hoeveelheid harddrugs: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3-6 maanden. Dit oriëntatiepunt is van toepassing op personen die harddrugs binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen. Hier is in de onderhavige strafzaak geen sprake van. De rechtbank zal dit oriëntatiepunt daarom halveren. Als uitgangspunt geldt derhalve een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1,5 maand tot 3 maanden.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens zijn strafblad van 7 september 2009 reeds eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Verdachte heeft zich nu wederom schuldig gemaakt aan het overtreden van diezelfde wet. De rechtbank zal daarom een hogere straf opleggen dan op grond van de oriëntatiepunten geïndiceerd zou zijn. Voorts acht de rechtbank het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats om verdachte zo te stimuleren in de toekomst geen strafbare feiten meer te plegen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren op zijn plaats.
6 Het beslag
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen personenauto en de post-it briefjes zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen betreft met behulp waarvan of met betrekking tot welke het strafbare feit is begaan.
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen verdovende middelen onder nummer drie tot en met tien dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu het voorwerpen betreft met betrekking tot welke het feit is begaan.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 03/640049-09;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
nr. 1: 1 personenauto, Mazda 323 Sedan 1.5i, Kenteken [XX-XX-XX];
nr. 2: 2 Papieren, kleur: geel, 2 beschreven post-it briefjes;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
nr. 3: 40,1 gram verdovende middelen, zijnde heroïne;
nr. 4: 72,5 gram verdovende middelen, zijnde heroïne;
nr. 5: 2,6 gram verdovende middelen, zijnde heroïne;
nr. 6: 12,9 gram verdovende middelen, zijnde amfetamine;
nr. 7: 4,8 gram verdovende middelen, zijnde cocaïne;
nr. 8: 26 gram verdovende middelen, zijnde heroïne;
nr. 9: 95,7 gram verdovende middelen, heroïne;
nr. 10: 6,9 gram verdovende middelen, zijnde heroïne.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. E.J.M. Driessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 oktober 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
(In de zaak met parketnummer 03/700377-09:)
hij op of omstreeks 26 juni 2009 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd althans aanwezig heeft gehad ongeveer (1,98 + 5,39 + 94,3 + 70,71 =) 172,38 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer (3,5 + 11,28 + 35,98 =) 50,76 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(In de zaak met parketnummer 03/640049-09:)
hij op of omstreeks 18 november 2008 in de gemeente Kerkrade, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een (openstaande) kelderruimte van een flatgebouw aan de [L.straat], in welke kelderruimte zich een grote hoeveelheid papier en/of een jerrycan inhoudende motorolie bevond(en), op korte afstand van dat papier en/of die motorolie een of meerdere kaarsen heeft aangestoken en/of (vervolgens) die brandende kaars(en) in die (openstaande) kelderruimte heeft achtergelaten, (mede) ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat voornoemd papier
en/of motorolie geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor dat flatgebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat flatgebouw aanwezige bewoners, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond.