ECLI:NL:RBMAA:2009:BK0345

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
15 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-702646-08
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verhuurder van medeplichtigheid aan drugshandel

In de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan drugshandel door panden ter beschikking te stellen, heeft de rechtbank op 15 oktober 2009 uitspraak gedaan. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk zijn panden ter beschikking stelde voor de handel in harddrugs, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en het faciliteren van drugshandel. De rechtbank wees op het gebrek aan bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de drugshandel vanuit zijn panden en dat hij zich in nauwe en bewuste samenwerking met anderen had schuldig gemaakt aan de in- en uitvoer van harddrugs. De verdachte werd vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3, terwijl de rechtbank wel oordeelde dat hij zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift en witwassen, wat leidde tot een gevangenisstraf van 175 dagen, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. De rechtbank benadrukte dat de betrouwbaarheid van notariële akten en hypotheekaanvragen van groot belang is voor het financieel-economische verkeer, en dat de verdachte door zijn handelen de financiële instellingen had misleid.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/702646-08
vonnis van de meervoudige kamer van 15 oktober 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Raadsman is mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 9 maart en 1 oktober 2009, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen harddrugs binnen en buiten Nederland heeft gebracht, dan wel daaraan medeplichtig is geweest door panden ter beschikking te stellen voor de opslag van en de handel in harddrugs;
Feit 2: samen met anderen harddrugs heeft verkocht, dan wel daaraan medeplichtig is geweest door panden ter beschikking te stellen voor de opslag van en de handel in harddrugs;
Feit 3: lid is geweest van een criminele organisatie die tot oogmerk had het binnen en buiten Nederland brengen (dan wel verkopen) van harddrugs;
Feit 4: huurinkomsten heeft witgewassen die afkomstig waren uit misdrijf;
Feit 5: valse hypotheekaanvragen en -akten heeft opgemaakt.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de in- en uitvoer van en de handel in harddrugs (feiten 1 en 2 primair). Ook acht zij niet bewezen dat verdachte lid is geweest van een criminele organisatie die zich met de handel in harddrugs bezig hield (feit 3). De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
De officier van justitie acht wel bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de in- en uitvoer van en de handel in harddrugs door hiervoor panden ter beschikking te stellen. Als verdachte al niet wist van de handel in drugs vanuit zijn panden, dan heeft hij zich in elk geval willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er vanuit zijn panden in harddrugs werd gehandeld. De officier van justitie leidt dit af uit tapgesprekken en de manier waarop en de personen aan wie verdachte zijn panden verhuurde. Daarbij maakte verdachte gebruik van identiteitsbewijzen van personen van wie het identiteitsbewijs vermist of gestolen bleek. Verdachte zorgde er zo voor dat zijn administratie op het eerste gezicht in orde leek.
Ook acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift (feit 5). Verdachte heeft in strijd met de waarheid opgegeven dat de woningen die hij aankocht, bestemd waren voor eigen bewoning, terwijl het steeds de bedoeling was deze woningen te verhuren. Ook heeft verdachte in strijd met de waarheid opgegeven dat hij geen andere financiële verplichtingen had en/of dat hij bepaalde inkomsten genoot.
Door het plegen van valsheid in geschrift ten aanzien van de hypotheekaanvragen en -akten, heeft verdachte diverse panden in eigendom verworven. Vervolgens heeft verdachte huurinkomsten genoten door deze panden te verhuren aan derden. Ook heeft verdachte volgens de officier van justitie huurinkomsten genoten afkomstig uit de handel in harddrugs. Verdachte heeft derhalve huurinkomsten voorhanden gehad afkomstig uit misdrijf en zich schuldig gemaakt aan witwassen (feit 4).
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle feiten.
Volgens de raadsman is er geen bewijs voorhanden dat verdachte wist of had kunnen of moeten vermoeden dat de in de tenlastelegging genoemde personen, dan wel andere in het dossier genoemde huurders, zich bezig hielden met de in- en uitvoer van of de handel in harddrugs. Evenmin is er bewijs dat verdachte aan de personen genoemd in de tenlastelegging panden ter beschikking heeft gesteld.
Verdachte is volgens de raadsman zorgvuldig te werk gegaan bij het verhuren van zijn panden. Dit brengt met zich mee dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 tot en met 3.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman naar voren gebracht dat niet bewezen kan worden dat verdachte op de hoogte is geweest van de handel in (hard)drugs vanuit zijn panden. Om die reden is er geen sprake van witwassen van huurinkomsten, afkomstig uit misdrijven van de Opiumwet.
Evenmin waren de huurinkomsten van verdachte afkomstig uit het misdrijf valsheid in geschrift (feit 5). Door het tekenen van hypotheekoffertes, dan wel notariële akten was er op het moment van ondertekenen geen sprake van valsheid in geschrift. Hooguit heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan contractbreuk door de panden niet zelf te gaan bewonen, maar te verhuren. Daarbij heeft de raadsman ook aangevoerd dat een hypotheekofferte niet gelijk gesteld kan worden aan een hypotheekaanvrage, zoals ten laste gelegd. De door verdachte ondertekende offertes dienen daarom buiten beschouwing te blijven.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de feiten 1, 2 en 3 van de tenlastelegging. Hierna volgt een uiteenzetting hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. Aansluitend zal de rechtbank de feiten 4 en 5 bespreken. Deze feiten zal de rechtbank bewezen verklaren.
3.3.1. Inleiding
In het kader van een onderzoek naar de in- en uitvoer van en de handel in harddrugs door een samenwerkingsverband van verdachten heeft op 14 januari 2008 een doorzoeking
plaatsgevonden in een woning gelegen aan de [M.straat] 57 in Maastricht. Deze woning is eigendom van verdachte. In deze woning is bij de doorzoeking een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen. Ook werden er poststukken aangetroffen op naam van [medeverdachte 1]. De resultaten van de doorzoeking wezen erop dat de woning aan de [M.straat] 57 als stashplaats werd gebruikt door [medeverdachte 1].
Uit het onderzoek van de politie bleek verder dat verdachte niet alleen eigenaar was van deze woning, maar ook van meerdere andere woningen. Ten aanzien van een aantal van deze woningen trof de politie in XPOL meldingen vanaf 2005 aan in het kader van overtreding van de Opiumwet. Het opsporingsonderzoek heeft zich vervolgens gericht op de personen genoemd in de tenlastelegging en op verdachte.
3.3.2. Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de georganiseerde handel in harddrugs
De rechtbank is van oordeel dat het dossier wettig en overtuigend bewijs bevat dat [medeverdachte 1] zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de uitvoer van en de handel in harddrugs. Ook blijkt uit het dossier dat er sprake was van een criminele organisatie, waarvan [medeverdachte 1] deel uitmaakte. Deze organisatie had naar het oordeel van de rechtbank tot oogmerk de uitvoer en/of het verkopen van harddrugs. Naast [medeverdachte 1] behoorden tot deze organisatie [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6].
De rechtbank acht niet bewezen dat er een dusdanige relatie heeft bestaan tussen de organisatie van [medeverdachte 1] c.s. en de in de tenlastelegging genoemde [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10], dat deze personen als deelnemer aan deze organisatie moeten worden beschouwd.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of verdachte lid is geweest van de criminele organisatie van [medeverdachte 1] en/of er sprake is van een georganiseerd verband tussen hem en [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 10]. Met betrekking tot dit laatste overweegt de rechtbank dat van enig strafrechtelijk relevant verband tussen verdachte en [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] of [medeverdachte 10] niet is gebleken.
Wel staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte de huur van een tweetal woningen gelegen aan de [N.straat] 18a en 24a in Maastricht ontving van [medeverdachte 9]. In deze woningen heeft de politie op 23 april 2008 verdovende middelen aangetroffen, maar de woningen kunnen evenwel niet in verband gebracht worden met handel in harddrugs door [medeverdachte 9] of andere personen, noch met de activiteiten van voornoemde criminele organisatie. [medeverdachte 9] heeft naar het oordeel van de rechtbank de aangetroffen harddrugs opzettelijk aanwezig gehad, maar niet is gebleken dat verdachte daarvan op enigerlei wijze op de hoogte was.
3.3.3. Contacten van verdachte met de criminele organisatie van [medeverdachte 1] in relatie tot de panden [N.straat] 8a en 10a in Maastricht
Uit het dossier komt naar voren dat de organisatie van [medeverdachte 1] gebruik maakte van een tweetal panden die niet toebehoren aan verdachte. Uit het onderzoek bleek vervolgens dat leden van de organisatie op enig moment nieuwe panden nodig hadden. De rechtbank komt tot de conclusie dat [medeverdachte 1], diens broer [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] samenwerkten om een nieuw pand te huren om de handel in verdovende middelen van daaruit te kunnen voortzetten. Uit de tapgesprekken en het sms-verkeer bleek dat verdachte hiertoe benaderd werd.
Verdachte heeft erkend dat hij het is die op verschillende taps te horen is. Ook heeft verdachte erkend in persoon en telefonisch contact te hebben gehad met [medeverdachte 4] over de verhuur van zijn woningen gelegen aan de [N.straat] 8a en 10a in Maastricht. Duidelijk is, dat verdachte deze woningen aan [medeverdachte 4] voor verhuur ter beschikking stelde.
De woningen gelegen aan de [N.straat] 8a en 10a zijn op 23 april 2008 doorzocht. In de woningen werden geen verdovende middelen aangetroffen. Evenmin bevat het dossier enig bewijs voor handel in harddrugs vanuit deze panden.
Naast de hiervoor beschreven contacten met [medeverdachte 4], heeft verdachte contact gehad met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Niet is komen vast te staan dat dit contact betrekking had op de verhuur van de [N.straat] 8a en 10a. Volgens verdachte had dit contact betrekking op de afhandeling van schade aan de woning aan de [M.straat] 57. De rechtbank heeft geen bewijs in het dossier kunnen vinden waaruit volgt dat deze stelling van verdachte aantoonbaar onwaar is.
3.3.4. Onderzoek naar de (overige) panden en de administratie van verdachte
Vervolgens heeft de politie onderzoek verricht naar de (overige) panden van verdachte en diens administratie. Uit de bevindingen, zoals beschreven in het dossier en de verklaringen van verdachte, afgelegd bij zijn verhoor door de politie en ter terechtzitting, komt naar het oordeel van de rechtbank het volgende beeld naar voren.
Verdachte heeft verklaard zijn panden te hebben verworven met het doel de woningen te verhuren. Ook heeft verdachte een tweetal woningen die hij zelf gehuurd had, onderverhuurd. Verdachte wilde -kort samengevat- met de huuropbrengsten de hypothecaire leningen afbetalen en zo met het opgebouwde vermogen in de vorm van vastgoed voorzien in zijn pensioen. Verdachte verdiende naar eigen zeggen ongeveer € 150,- per verhuurde woning.
Verdachte werd in de jaren vanaf 2005 meermalen geconfronteerd met het aantreffen van drugs door de politie in zijn panden.
Verdachte heeft in de loop van de jaren 2003 tot en met april 2008 vele huurcontracten afgesloten en vele huurders gehad. Verdachte heeft betoogd dat hij bij het afsluiten van de huurcontracten de huurder in persoon wilde zien en dat hij daarbij het identiteitsbewijs van degene die het contract tekende altijd controleerde. Of deze huurder echter daarna de woning ook daadwerkelijk bewoonde, heeft verdachte nauwelijks gecontroleerd. Verdachte heeft zich ook niet bemoeid met het gebruik van de woningen, zolang er maar geen overlast of grote problemen ontstonden. Voorts nam verdachte genoegen met het contant betalen van de huur, waarbij het hem niet uitmaakte wie nu precies voor wie de huur betaalde.
De administratie bleek meerdere, elkaar overlappende, huurcontracten te bevatten. Ook bleken sommige contractspartijen meerdere panden tegelijkertijd te hebben gehuurd. Verdachte heeft hiervoor als verklaring gegeven dat hij niet goed bijhield wanneer een contract daadwerkelijk was beëindigd.
Meerdere personen op wier naam contracten zijn aangetroffen, hebben verklaard nimmer een woning van verdachte te hebben gehuurd. Eveneens hebben deze personen aangegeven dat hun identiteitsbewijs vermist was of was geweest. Een andere getuige heeft verklaard dat zij ten behoeve van iemand anders op haar naam een huurcontract heeft getekend bij verdachte en dat verdachte dit wist.
3.3.5. Conclusies van de rechtbank ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen vermeld staat onder 3.3.4., dat verdachte als verhuurder onprofessioneel te werk ging: zijn huuradministratie was slordig en hij stond onverschillig tegenover het gebruik van zijn panden, zolang hij er maar geen last van had en de huur werd betaald. Dit valt hem te verwijten, te meer nu verdachte vanaf 2005 meermalen geconfronteerd is met het aantreffen van drugs door de politie in zijn panden.
Bij dit verwijt laat de rechtbank buiten beschouwing dat meerdere personen hebben verklaard nimmer van verdachte te hebben gehuurd. Op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen is voor de rechtbank niet onomstotelijk komen vast te staan dat verdachte gebruik heeft gemaakt van identiteitsbewijzen, waarvan hij wist dat die niet toebehoorden aan de feitelijke huurders.
De vraag die beantwoord moet worden door de rechtbank is of de hiervoor beschreven manier waarop verdachte zijn panden verhuurde en hiervan de administratie bijhield in het besef dat er vaker drugs werden aangetroffen in zijn woningen, de conclusie rechtvaardigen dat verdachte opzettelijk (in welke variant dan ook) ten behoeve van de drugshandel door de organisatie van [medeverdachte 1] c.s. zijn panden ter beschikking stelde en zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat om te concluderen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair, 2 primair en onder 3 ten laste gelegde. Niet bewezen kan worden dat verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft schuldig gemaakt aan de in- en/of uitvoer van en de handel in harddrugs. Ook is er geen sprake van deelname van verdachte aan de hiervoor beschreven criminele organisatie. De hiervoor onder 3.3.3. beschreven contacten met leden van de organisatie, kunnen deze conclusie niet dragen.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan drugshandel overweegt de rechtbank als volgt.
Niet vast te stellen is dat verdachte wist dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zich bezig hielden met de handel in verdovende middelen. De in het dossier opgenomen tapgesprekken bieden hiertoe onvoldoende harde aanknopingspunten. Aan het feit dat verdachte bij herhaling in de tapgesprekken en het sms-verkeer aangeeft niet via de telefoon te willen spreken, kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Het dossier bevat geen bewijsmiddelen op basis waarvan vastgesteld kan worden dat er sprake is van zuiver opzet van verdachte op de handel in harddrugs door [medeverdachte 1] c.s. en op de medeplichtigheid daaraan.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ook geen sprake van voorwaardelijk opzet bij verdachte op de handel in harddrugs door [medeverdachte 1] en op medeplichtigheid daaraan. De omstandigheid dat verdachte onprofessioneel en administratief slordig tewerk ging bij het verhuren van zijn panden en het aantreffen van verdovende middelen in zijn panden in het verleden, brengen in dit geval niet mee dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard heeft zich medeplichtig te maken aan de handel in harddrugs door [medeverdachte 1] c.s.
Er is gelet op het voorgaande geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden van het opzettelijk ter beschikking stellen van woningen door verdachte ten behoeve van het opslaan en/of het verhandelen van verdovende middelen door [medeverdachte 1] c.s. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de feiten 1, 2 en 3.
3.3.6 De feiten 4 en 5
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de feiten 1, 2 en 3, kan verdachte niet verweten worden dat hij wist dat de huurinkomsten die hij ontving afkomstig waren uit de in- en/of uitvoer van en/of de handel in verdovende middelen. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte huurinkomsten voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit het misdrijf valsheid in geschrift. De rechtbank zal voor de duidelijkheid daarom eerst feit 5 bepreken en uiteenzetten dat verdachte valselijk een hypotheekaanvraag heeft opgemaakt. Daarna zal de rechtbank uiteenzetten dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen (feit 4).
3.3.7. Valsheid in geschrift
Verdachte heeft meerdere woningen in eigendom verworven in de periode van 25 maart 2003 tot en met 13 augustus 2004. In het dossier bevinden zich offertes voor hypotheekleningen, hypotheekaanvragen, hypotheekakten, akten van levering en andere geschriften. Diverse geschriften zijn door verdachte ondertekend.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bewust te hebben verzwegen, dat hij de woningen die hij aankocht, niet zelf wilde gaan bewonen, maar wilde verhuren (met uitzondering van de woning te Veldwezelt in België). Om niet door de mand te vallen heeft verdachte ook telkens bewust bij verschillende financiële instellingen hypothecaire leningen aangevraagd. Vervolgens heeft verdachte diverse hypotheekoffertes ondertekend. In strijd met de waarheid heeft verdachte daarna ook bewust de notariële akten ondertekend, waarin hij in verschillende bewoordingen de verplichting aanging niet zonder toestemming te verhuren, dan wel de woning aan te wenden voor eigen gebruik.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman dat een onderscheid gemaakt dient te worden tussen de geschriften “hypotheekaanvraag” en “hypotheekofferte”. In het dossier zijn deze geschriften ook duidelijk te onderscheiden. De rechtbank stelt vast dat verdachte weliswaar hypotheekoffertes heeft ondertekend, waarin verdachte in strijd met de waarheid, dan wel mogelijk in strijd met de algemene voorwaarden heeft aangegeven dat de woning voor eigen gebruik zou worden aangewend, maar deze offertes dienen buiten beschouwing te blijven, nu slechts ten laste is gelegd dat verdachte zich aan valsheid in geschrift heeft schuldig gemaakt met betrekking tot hypotheekaanvragen en -akten.
Ten aanzien van de notariële akten komt de rechtbank tot de conclusie dat ook deze geschriften buiten beschouwing moeten worden gelaten, nu de rechtbank van oordeel is dat in de tenlastelegging onvoldoende feitelijk tot uiting komt dat deze akten door notarissen zijn opgemaakt en niet door verdachte. Bovendien stelt de rechtbank vast dat meerdere notariële akten in andere plaatsen zijn verleden en ondertekend dan in Maastricht. Nu alleen Maastricht als pleegplaats ten laste is gelegd, hadden deze akten niet in enige bewezenverklaring kunnen worden meegenomen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte per saldo één hypotheekaanvraag valselijk heeft opgemaakt. Dit betreft de aanvraag “Optima Hypotheek aanvraag” van 13 augustus 2004. Op dit geschrift staat aangegeven dat de woning gelegen aan de [N.straat] 24 in Maastricht wordt aangekocht voor eigen gebruik. Door ondertekening te Maastricht op 13 augustus 2004 heeft verdachte verklaard alle verstrekte gegevens naar waarheid te hebben ingevuld, terwijl hij voorafgaand aan deze ondertekening al voornemens was de woning te gaan verhuren, wat naar het oordeel van de rechtbank meebrengt dat hij dit geschrift valselijk heeft opgemaakt.
3.3.8. Het witwassen van feit 4
Verdachte heeft na het ondertekenen van de hiervoor beschreven hypotheekaanvraag de woning gelegen aan de [N.straat] 24A in Maastricht in eigendom verkregen. Tevens heeft verdachte ten behoeve van de aankoop van de woning, na ondertekening van een offerte, van [bedrijf O.]. een hypothecaire lening verkregen.
Uit diverse huurovereenkomsten die in de administratie van verdachte zijn aangetroffen, blijkt dat verdachte deze woning in de ten laste gelegde periode heeft verhuurd. Ook op 23 april 2008 was de woning nog verhuurd. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 9] in april 2008 de huur voor de woning betaalde.
Verdachte heeft daarom in de ten laste gelegde periode huurinkomsten genoten uit de verhuur van de woning aan de [N.straat] 24a, nadat hij deze woning door middel van het plegen van het misdrijf van valsheid in geschrift in eigendom had verkregen.
Omdat verdachte bewust1 een valse hypotheekaanvraag heeft gedaan op basis waarvan hij uiteindelijk de woning kon verwerven, kan het niet anders zijn, dan dat hij wist dat de huurinkomsten uit de woning uit misdrijf afkomstig waren. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Daaraan doet niet af dat de leninggever kennelijk weinig nader onderzoek heeft verricht om te achterhalen of verdachte zijn aanvraag naar waarheid had ingevuld.
Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode uit meer woningen huurinkomsten ontvangen. Ook deze huurinkomsten waren afkomstig uit het misdrijf valsheid in geschrift op vergelijkbare wijze als de huurinkomsten uit de woning aan de [N.straat] 24a en zijn daarom door verdachte witgewassen. Verdachte heeft ten aanzien van ook deze woningen diverse akten door de notaris doen opmaken en ondertekend. In al deze geschriften heeft verdachte bewust in strijd met de waarheid de verplichting laten vastleggen de woning voor eigen gebruik aan te zullen wenden of niet zonder toestemming te zullen verhuren.1 Het gaat hierbij om de volgende woningen in Maastricht:
- [N.straat] 8a, 10a;
- [A.straat] 16;
- [T.straat] 28c;
- [V.straat] 57b;
- [F.straat] 68b.
Ten aanzien van de overige in het dossier genoemde woningen van verdachte heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte zich ten tijde van het verwerven heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Deze woningen zullen daarom niet bij de bewezenverklaring worden betrokken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 4
in het tijdvak van 1 april 2005 tot en met 23 april 2008 in de gemeente Maastricht meermalen een voorwerp, te weten huurinkomsten, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig was, immers uit het plegen van valsheid in geschrift zoals genoemd in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht;
Feit 5
op 13 augustus 2004 in de gemeente Maastricht een hypotheekaanvraag, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk opgegeven dat hij, verdachte, de woning, waar voornoemde hypotheekaanvraag betrekking op had, voor eigen gebruik zou aanwenden, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 4
witwassen, meermalen gepleegd
Feit 5
valsheid in geschrift.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 275 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een werkstraf op te leggen van 240 uren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht te volstaan met een straf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. De rechtbank zal van de eis van de officier van justitie afwijken, nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de feiten 1, 2 en 3. Ook ten aanzien van feit 5 acht de rechtbank beduidend minder bewezen dan de officier van justitie.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende betrokken.
Verdachte heeft door middel van het (laten) opmaken van valse hypotheekaanvragen en notariële akten woningen in eigendom weten te verkrijgen om aan de verhuur van deze woningen zoveel mogelijk geld te verdienen. Verdachte heeft bewust en zonder scrupules de financiële instellingen misleid. Ook heeft verdachte stelselmatig notarissen akten laten opmaken met voorwaarden waarvan verdachte wist dat hij daaraan niet ging voldoen. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
De betrouwbaarheid van notariële akten voor het financieel-economische verkeer is van evident belang. Het belang van het naar waarheid invullen van hypotheekaanvragen of offertes voor financiële instellingen ten behoeve van het nemen van beslissingen over te verstrekken hypothecaire leningen, behoeft ook weinig toelichting. Hierbij plaatst de rechtbank wel de kanttekening dat zowel banken als notarissen kennelijk een heel gemakkelijke houding hebben aangenomen jegens een gewone particulier met een onopvallend inkomen, die in enkele jaren tijd een groot aantal panden heeft verworven. Gebleken is bijvoorbeeld dat verdachte binnen enkele maanden tijd in 2004 een drietal panden heeft aangekocht, waarbij de notariële akten bij hetzelfde notariskantoor zijn verleden zonder dat dit kennelijk enig kritisch onderzoek heeft opgeroepen. Dat neemt echter niet weg dat de rechtbank de verdachte zijn handelswijze aanrekent en in beginsel het opleggen van een gevangenisstraf geboden acht.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en op verdachtes persoonlijke omstandigheden. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 175 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. B.G.L. van der Aa, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 oktober 2009.
Buiten staat
Mr. M.C.A.E. van Binnebeke is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 23 april 2008 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, hoeveelheden, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine)
en/of
hoeveelheden, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne
en/of
hoeveelheden, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende MDMA
en/of amfetamine
in elk geval (telkens) een hoeveelheid, van een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 4]en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en) in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 23 april 2008
in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, hoeveelheden, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine)
en/of
hoeveelheden, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne
en/of
hoeveelheden, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine
in elk geval (telkens) een hoeveelheid, van een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 23 april 2008 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 4]en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en) een of meer pand(en) ter beschikking te stellen ten behoeve van het opslaan en/of het verhandelen van voornoemd(e) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 23 april 2008 in de gemeente Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne en/of cocaïne en/of tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 4]en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 23 april 2008 in de gemeente Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft/hebben verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 23 april 2008 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 4]en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en) een of meer pand(en) ter beschikking te stellen ten behoeve van het opslaan en/of het verhandelen van voornoemd(e) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 23 april 2008 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid, namelijk het meermalen, althans eenmaal (telkens) buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen, in elk geval het (telkens) bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van heroïne en/of cocaïne en/of tenamfetamine en/of MDMA en/of N ethyl-MDA en/of amfetamine, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij in omstreeks het tijdvak van 1 april 2005 tot en met 23 april 2008, in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans hij, verdachte, alleen, een voorwerp, te weten huurinkomsten, heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het voorwerp- onmiddellijk of middellijk- uit enig misdrijf afkomstig was, immers uit het in- en/of uitvoeren en/of uit de
handel in drugs zoals genoemd in artikel 2 onder A en/of B van de Opiumwet en/of het plegen van valsheid in geschrifte zoals genoemd in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht;
5.
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2003 tot en met 13 augustus 2004 in de gemeente Maastricht meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) hypotheekaanvra(a)g(en) en/of hypotheekakte(n), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk opgegeven dat hij, verdachte,
- de woning(en), waar voornoemde hypotheekaanvra(a)g(en) en/of
hypotheekakte(n) betrekking op had(den), voor eigen gebruik zou aanwenden
en/of
- geen andere financiële verplichting heeft dan welke hij heeft opgegeven
en/of
- (bepaalde) inkomsten heeft genoten,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.